Delfschen Helicon ofte grooten Hollandschen nachtegael
(1720)–Anoniem Delfschen Helicon ofte grooten Hollandschen nachtegael– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
En ook een wortelken gebleven is,
Hoe dikwils peyns ik om die Alderliefste,
En op den tijd die daer verleden is.
Sy leyt en slaept wie sal haer wecken,
Mijn Liefste die my te minnen plagt,
Mogt ik mijn ledekens eens by haer strecken,
Ik souse wecken al sliep sy vast.
Ick sag mijn Lieveken met twee bruyn oogen,
Gelijk een Leeuwerik al den dag,
Hoe dikmaels peys ik op de Alderliefste,
En op den tijd doen ik haer eerstmael sag.
Ten is geen speckjen al voor mijn beckjen,
Gy hebt gevrijd dat u niet toebehoort,
De hooge klimmers en diepe zwemmers,
Die vallen dikmael over boort.
Schoon Lief ga ik somtijds eens drincken,
En wilt my daerom niet laten gaen,
Wilt uwen hogen moed eens laten sincken,
En u bruyn oogjens eens op my slaen.
Jonkman houd op van cortiseren,
Uw complimenten staen my niet aen,
Gy soekt mijn eere te affronteeren,
Maer 't is voorwaer om u ook niet gedaen.
Och Liefste ik sag u gister avont,
Mijn dogt ick had de ringen noch,
Voor u schoone woorden die gy my gaven,
En u bruyn oogen die gy op my sloeg.
Monsieur gy en hebt niet te klagen,
Al heb ik bruyn oogen ten roert u niet,
Een andere Herder doet my behagen,
Want gy en zijt de liefste niet.
Adieu schoon Lief ik moet nu scheyden,
Dat doen qua klappers dit vry gelooft,
Die dag en nacht tusschen ons beyden
Hebben ons trouwe min berooft.
Princesse, fleur van alle vrouwen,
Gy scheyd nu van u Serviteur,
Siet dat u niet doet berouwen,
Dat gy niet en komt in't getreur.
Oorlof Jonckman nu hoort 't verklaren,
Kiest vry voor my een ander Lief,
Ik ga nu met een ander Herder paren,
Die was van aen begin mijn herts gerief.
|
|