Dagboek van Gent van 1447 tot 1470. Deel 1
(1901)–Anoniem Dagboek van Gent 1447-1452– Auteursrecht onbekend
[pagina 35]
| |
III. De Twee Hoofddekens.Nevens, of beter boven de schepenen treffen wij die twee dekens als bestuurders van Gent aan; in het midden der 15de eeuw waren zij ‘als twee heeren van der stede’Ga naar voetnoot(1); een aanklachtbrief van hertog Philips geeft hunnen oorsprong opGa naar voetnoot(2): ‘twee hoofden, die den volcke alle zaken anbrynghen zouden van der wet ende van den volcke der wet’, aangesteld om de volksvergaderingen te vermijden. Evenals andere instellingen der 14de eeuw wordt de inrichting van het hoofddekenschap aan Jacob van Artevelde toegeschrevenGa naar voetnoot(3), doch dit is stellig valsch; zeker ook moet men de gelijktijdige aanstelling van een deken der weverij en een overdeken der neringen vroeger dan op 1372 terugvoerenGa naar voetnoot(4). In de 14e eeuw had de poorterij ook een deken gehad, doch na Jacob de Rike in 1381 verdwijnt hijGa naar voetnoot(5), en spreken de stadsrekeningen slechts van ‘beede de dekenen’Ga naar voetnoot(6). Hun gezag binnen Gent was feitelijk onbetwistGa naar voetnoot(7): hoofden der ambachtslieden, hadden zij het grootste gedeelte der inwoners onder hun gebied gedurende de twee jaren dat zij het ambt bekleedden. | |
[pagina 36]
| |
De kiezing van den overdeken der neringen geschiedde in tweeden graad; op 15 oogst vergaderden de kleine dekens in den refter der AugustijnenGa naar voetnoot(1) en kozen daar uit ieder parochie twee neringdekens; deze 10 parochiedekens vergaderden in eene afzonderlijke plaats, riepen dan éen voor éen ieder der andere neringdekens voor zich en vroegen hen onder eed wien zij tot opperdeken verkozen; daarna gaven deze parochiedekens ook, elk op hunne beurt en onder eed hunne keuze te kennen; de kleine deken, die de meeste stemmen bekomen had, werd tot overdeken uitgeroepen en daarna door al de dekens naar 't Schepenhuis geleid om zijnen eed voor wethouders te zwerenGa naar voetnoot(2). Zijne vernieuwing viel dus alle twee jaren met die der schepenen samen; na het vervallen van zijn mandaat moest de afgetredene overdeken zes jaar wepelen; geen zijner bloedverwanten tot in den tweeden graad mocht hem opvolgen, en de nieuwe overdeken mocht niet tot de nering behooren, waarvan de laatst afgetredene lid wasGa naar voetnoot(3). Kwam een overdeken te sterven, zoo koos men eenen nieuwen, die het ambt vervulde tot op eerstkomenden half-oogst, en niets belette dat hij alstoen voor twee volle jaren tot hoofd der neringen benoemd werd. De verkiezing van den deken der weverij geschiedde op Paschen, door de gezwoornen der 23 wijken in het huis van den deken die aftradGa naar voetnoot(4). Hij ook diende twee | |
[pagina 37]
| |
jaren, evenals de deken der vijf neringen, wellicht op denzelfden dag benoemd. Elk dezer dekens had een klerk voor de wijsdommen op den ZolderGa naar voetnoot(1) en zeven sweertdraghers of cnapen die hunne wacht vormdenGa naar voetnoot(2). Daar zij de rechtstreeksche hoofden en vertegenwoordigers der ambachten waren, en aldus meer invloed bezaten op de werkende klas dan de schepenen zelve, verkregen de hoofddekens van lieverlede eene plaats in het stadsbestuur die volkomen met hunne wezenlijke macht strookte. Immers, was een teeken hunner hand, of de boodschap hunner knapen bij neringen en wijken rondgezonden, niet voldoende om al de handwerkers en klein-handelaars de wapens te doen grijpen? Weldra onderteekenden zij de belangrijke akten en brieven met de schepenen: ‘Scepenen van beede de bancken ende beede dekenen der stede van Gent’Ga naar voetnoot(3). Heel dikwijls maakten zij deel van de afvaardigingen of reden ten Paerlemente, zooals in de zaak van de Yperleet. In hunne pogingen om een deel van 't bewind in handen te krijgen werden zij natuurlijk ondersteund door de ambachten, want hunne inmenging in 't bestuur verzekerde de bedrijvige medewerking der werkersklas in de gemeentezaken, en zoo van bemiddelaars tusschen den magistraat en de ambachten werden zij de aandeelhebbers van 't middenbestuur. Maar daarbij hielden de dekens het niet; sinds lang wisten zij op de verkiezing der schepenen eene drukking | |
[pagina 38]
| |
uit te oefenen die de tusschenkomst van den graaf en zijne commissarissen belemmerde, ja vernietigde, en de benoeming der wethouders gansch in hunne handen plaatste. Ziehier dit gebruik; het is mij onbekend wanneer het eerst toegepast werd. Eenige dagen vóor halfoogst vroeg elk der dekens aan de aftredende wethouders van zijn lid hun oordeel over de toekomstige verkiezing ‘ende up de ydoniteit van den persoonen die men ten toecommende scependomme promoveren wilde van elcx lede’Ga naar voetnoot(1). Na een gezamenlijk overleg werd eene lijst opgesteld van tien leden der neringen, en insgelijks van tien kandidaten der weverij, waarop die twee stadsleden recht hadden. Daarna vergaderden de twee dekens met de vier commissarissen van den graaf, 's daags vóor of op den dag der verkiezing; deze hadden de zes kandidaten der poorterij aangeduid, en wederzijds deelde men zich de lijsten mede welke men aan de acht kiezers zou voorstellen, dit ten einde de onverkiesbaren te verwijderen vóor de verkiezing en deze zoo kort mogelijk te makenGa naar voetnoot(1). De commissarissen van den graaf stelden dan onmiddelijk de vier 's heeren kiezers aan, gewoonlijk poorters. Volgens het privilegie van Philips den Schoone waren het de goede lieden der stad, later de aftredende wethouders die de vier stedekiezers benoemden; sedert het einde der 14e eeuw waren het de aftredende hoofddekensGa naar voetnoot(2) welke deze aanstelden, twee voor de neringen en twee voor | |
[pagina 39]
| |
de weverijGa naar voetnoot(1), en soms wel was een der dekens zelf stedekieserGa naar voetnoot(2). Aan degenen, die de hoofddekens daartoe benoemden, gaven zij natuurlijk last hunne lijst te doen doorgaanGa naar voetnoot(3), zoodat zij verzekerd waren van de keuze hunner kandidaten; en daar feitelijk de 's heerenkiezers slechts de zes poorters, door de commissarissen aangeduid, te benoemen hadden, was de schepenenverkiezing een ijdele begoochelingGa naar voetnoot(4). Dit blijkt nog meer door het volgende; een gebruik had het geval voorzien dat eene oneenigheid mocht oprijzen tusschen de stedekiezers, tegenover de hoofddekens gebonden, en de 's heerenkiezers, die het zelfde gebiedend mandaat van de hertogelijke commissarissen hielden; het privilege van Philips den Schoone verordende dat in dit geval de wil der meerderheid doorging, doch de kiezers stonden vier tegenover vier, zoodat er van geene meerderheid spraak kon zijn; wanneer dus de kiezing twee of drie dagen duurde en het volk voor 't Schepenhuis ongeduldig, ja dreigend werd, zoo moest ‘naer dhoude costume’, een van den kiesers van 's heeren | |
[pagina 40]
| |
weghen, afgaen van zynder opinie’ en toestemmen van te kiezen met de stedekiezers; zoodat altijd de cedullen of kandidatenlijsten der dekens bekrachtigd wordenGa naar voetnoot(1). Men begrijpt dat de meerderheid der schepenen, twintig op zes-en-twintig, op die wijze benoemd, gansch ter beschikking der hoofddekens stonden die hen feitelijk aanstelden, en dat deze aldus de ware meesters van Gent in het midden der 15e eeuw warenGa naar voetnoot(2). Ook benoemden zij van rechtswege, met de schepenen, de stadsambtenaars als secretarissen, ontvangers, serganten, boden, wellicht ook vinders en halleheeren, uit hunne twee Leden genomen; zoodat hertog Philips aan de twee hoofddekens in 1451 verweet dat ‘zy eenen zekeren tyt al de wet ende alle officie zelve ghemaect hebben, up ghelooften ende verbanden, die zy hemlieden doen om ghiften ende om ghelt, want zy stappans rycke wordenGa naar voetnoot(3)’. Dat er gekonkelfoesd werd, reeds bij de voorafgaande promotie door de dekens, wordt bevestigd door een uittreksel van een onderzoek in 1450-51 over gepleegde knevelarijen ingesteld: ‘Lievens van der Palen [alstoen overdeken] wijf hadde van Symon LachengioenGa naar voetnoot(4) een webbe besleghen weert V oft VI croonen twelke Symon | |
[pagina 41]
| |
haer gaf naer dat hy scepene worden was, uute dien dat men hem zeyde dat costume was als een dekene yement ghepromoveert hadde ter officien dat men een juweel plaghe te scynckene zynen wive’Ga naar voetnoot(1). Doch ook de 's heerenkiezers lieten zich de handen insmeren en in oogst 1448 had Meester Jooris de Bul dertig pond groote verkregen om Philips Sersanders voorschepene der keure te benoemen en Pieter Hueribloc als ontvanger van wege de poorterij te helpen aanstellenGa naar voetnoot(2). Die verkoop der ambten was algemeen, Jan van Loo en Christoffel de Grave hadden aan de dekens eene zekere som betaald om klerken van schepenen van gedeele te wordenGa naar voetnoot(3), en wij zullen in het volgende hoofdstuk zien hoe de schepenen en dekens en de vorstelijke ambtenaars zich onder dit opzicht evenaarden: het was eenvoudig de kwaal des tijds. Gewoonlijk verkozen de dekens en gezwoornen tot hoofddekens zeer begoede persoonenGa naar voetnoot(4); doch men moest niet noodzakelijk rijk wezen om tot dit ambt geroepen te worden; een vertoogschrift, in het Dagboek opgenomen, dat den ‘Staet’ van eenige oud-bestuurders opgeeft ‘heer zy an doffitie quamen’Ga naar voetnoot(5), bewijst dit volkomen. Wel is waar vinden wij een Jan van Siccleer, welke ‘redelic goed ende eene neerynghe up te ghedoene’ bezatGa naar voetnoot(6) en een steenen huis met eenen toren op de Hoogpoort rechtover de Groote Zikkele bewoondeGa naar voetnoot(7); hij | |
[pagina 42]
| |
schijnt een wisselaar geweest te zijn daar men hem zijne joodsche afkomst verweet en hij later deken der goudsmeden werd, waartoe deze lieden behoorden; insgelijks was Pieter Beys van op d'Oudburg, overdekenin 1441-43 ‘redelic gheghoet’Ga naar voetnoot(1), en Jacob van den Hane, deken van het wolambachtGa naar voetnoot(2) ‘was rycke als hy an dofficie quam’. Maar van den anderen kant vinden wij den vleeschhouwerGa naar voetnoot(3) ‘Lieven van der Palen, heer hy dekin van der neeringhen was, zo aerm ende zo belast van zo grooten sculden dat hadde hy nyet gheworden deken van den neerynghen hy hadde moeten de stede rumen’Ga naar voetnoot(4), doch hij was vroeger reeds meermalen schepene der keure en stedekiezer geweestGa naar voetnoot(5). Pieter Hueribloc, een oud-stadsklerkGa naar voetnoot(6), die later op de Vischmarkt woondeGa naar voetnoot(7), ‘doe hy an de offitie quam, was zo cleene van state ende van goede, dat hy in ghezelscepen, in cabaretten ende taveernen om voordeel placht | |
[pagina 43]
| |
te ghane synghene’, en nochtans werd hij ineens tot overdeken in 1445 benoemdGa naar voetnoot(1). De weg tot het dekenschap was dus niet volkomen aan proletariërs gesloten. In het midden der 15e eeuw was dit ambt, door de macht welke het verleende, hevig door heersch- en geldzuchtigen nagejaagd, want het was de eerste trede om tot het schependom te geraken, of omgekeerd. De dekens immers hadden sedert vroeg een middeltje bedacht om aan het roer te blijven; het was een gebruik geworden van den overdeken, na verloop der twee jaren van zijn mandaat, als eerste schepene der keure van zijn lid aan te stellen, en den deken der weverij als ontvangerGa naar voetnoot(2), en dit ook droeg niet weinig bij om voortdurend het stadsbestuur in handen te stellen eener kliek van politiekers die van het ‘scependomme’ naar het ‘dekenscip van neerynghen’ ofwel naar het ‘tresorierscip’ overgaanGa naar voetnoot(3), en geen oogenblik zonder ambt blijven. Doorloopt slechts van 1425 tot 1446 de Schepenenlijsten, 't zij in Stadsrekeningen of in 't Wittebouc (in het Memorieboek van Gent afgedrukt), voegt daarbij de posten der Stadsrekeningen waar ook ontvangers, klerken, erfscheiders aangeduid staan, zonder de lijsten der kleine neringen te vergetenGa naar voetnoot(4), en gij zult bemerken dat het immer en altijd dezelfde zijn die de openbare ambten bekleeden en' in Schepenenkamer of op den Zolder zetelen. | |
[pagina 44]
| |
Wij hebben hooger gezien hoe eenigen hunner als Pieter Hueribloc, Pieter Beys, Jan van Siccleer, Lieven van der Pale, Jacob van den Hane opvolgenlijk de hoogste betrekkingen wisten te bekleeden en een ander ambt betrokken gedurende den wepeltijd van het vorige; zoo is het met alle anderen: Willem ValckeGa naar voetnoot(1) was schepene der kuere in 1409, 1413, 1416, scepene van gedeele in 1419, 1422, 1434 en 1445; Jan GoetghebuerGa naar voetnoot(2) was stedekiezer in 1430, schepene der keure in 1431, 1436, schepene van gedeele in 1439, stedekiezer in 1441, deken der weverij in 1442, stedekiezer in 1443, schepene der keure 1444 en 1447, stedekiezer 1449, deken der weverij 1449-1451; Jan van HuusseGa naar voetnoot(3) is 's heeren kiezer in 1440, schepene der keure in 1442, 1445, stedekiezer in 1447, schepene der keure in 1449; Christoffel de GraveGa naar voetnoot(4) was schepene van gedeele in 1430, 1432, der keure in 1434 en 1437, stedekiezer in 1440 en 1445, deken der weverij in 1444-46, schepene der keure in 1446 en 1449, en zoo voorts. Men kan wel denken met welk slecht oog de Vlaamsche vorsten de hoofddekens, die beide ‘heeren van Ghendt’, aanzagen, welke op een woord het nijverigste en tevens woelziekste deel der bevolking tegen hen konden doen te velde trekken. Bewust van hunne macht, moest het weldra schijnen aan die mannen, wien het Schepenhuis als eene woonst geworden was, dat het bestuur hen toekwam en hen levenslang verzekerd was. De waan, dat zij zich buiten bereik van den vorst en van | |
[pagina 45]
| |
't volkGa naar voetnoot(1) bevonden, spoorde hen vroegtijdig aan tot misbruik en willekeur, dit is verkoop van recht en ambten en plundering der stadsinkomsten, die ze wellicht als hunne kas zullen aanschouwd hebben. Straffeloosheid baart vermetelheid, en het is zeker dat hoe vaster ze zich op 't Schepenhuis zullen geworteld hebben, hoe grooter hunne knevelarijen werden: deze, door de politieke bent van 1436 tot 1450 gepleegd, bestudeeren wij nauwkeurig hierna. |
|