| |
| |
| |
6. Boeli van Leeuwen: ver weg dichtbij
Door Jos de Roo
VER WEG DICHTBIJ is de titel die ik gaf aan de columns die Boeli van Leeuwen van 1951 tot 1954 schreef voor de Wereldomroep. In de jaren veertig en vijftig zocht Jo van de Walle, het toenmalige hoofd van de West-Indische afdeling van de Wereldomroep, onder Surinaamse en Antilliaanse studenten in Nederland naar mensen die wilden en konden schrijven voor de uitzendingen naar de West. Zo ontdekte hij menig talent dat toen nog geen bekendheid bezat, zoals Frank Martinus (Arion), Jules de Palm, John Leefmans, en de mannen van Wie Eegie Sanie, waaronder Eddy Bruma en Hein Eersel. Hij zorgde ook voor de grootste collectie orale literatuur binnen het koninkrijk. Ze bestond uit 22 verhalen in het Bovenwindse Engels door Sintmaartenaar Irving Plantz, 21 in het Papiaments door de Curaçaoënaar Raúl Romer en 19 in het Sranan Tongo door de Surinamer Johan Ferrier. Een ontdekking die meer aandacht verdient dan hij tot nog toe kreeg was de Arubaan Hubert Dennert, die arts werd en politicus, maar wiens grootste verdienste er volgens mij uit bestond dat hij het migratiemotief introduceerde in de Antilliaanse literatuur.
In mijn proefschrift ‘Praatjes voor de West’ heb ik alle bijdragen die nog in het archief lagen grondig besproken, geplaatst binnen het totale oeuvre van de schrijvers en binnen het kader van de jaren veertig en vijftig. De ook voor mij verrassende conclusie was dat de doorbraak van de anti-koloniale vernieuwing in de Surinaamse en Antilliaanse literatuur die tot nog toe werd geplaatst midden jaren zestig, al in de jaren veertig en vijftig plaats vond. Dat gebeurde merkwaardig genoeg door en bij een instituut dat was opgericht uit koloniale motieven: men wilde na de oorlog immers vooral de harten en hoofden van de mensen in de Oost, de Indonesiërs dus, winnen voor het Nederlandse standpunt.
Ook Boeli van Leeuwen begon met zijn oorspronkelijke verhalen bij de Wereldomroep. Hij vertelde er in totaal 36 waarvan er 28 bewaard zijn gebleven in het archief. Deze zijn in september door In de Knipscheer uitgegeven onder de titel ‘Ver weg dichtbij’. Voor de luisteraars in de West was hij fysiek immers ver weg van zijn eiland, maar door het medium radio was hij
| |
| |
tegelijkertijd in hun huiskamer dichtbij. Tegelijkertijd was het eiland ver weg van Boeli van Leeuwen, maar in zijn verhalen verplaatste hij zich er dichtbij. Heel apart in de literatuurgeschiedenis is het dat de verhalen echt bedoeld zijn voor het thuisfront. Ze werden nergens elders gepubliceerd of gebruikt, waren ook nergens anders te beluisteren.
Voor ik in de columns van Boeli van Leeuwen duik, eerst nog enkele algemene opmerkingen vooraf. De verhalen stammen nog uit de koloniale tijd. En als ik koloniale tijd zeg, doel ik meer op het culturele kolonialisme dan op het staatkundige. Dat culturele koloniale hield onder meer in dat alle uitingen van het moederland en in bredere zin uit het westen superieur geacht werden aan die van de kolonies. Op de landstalen werd neergekeken. Zo gezien is het uitzenden van de orale literatuur in de moedertaal al opzienbarend. Ook de inhoud ervan spoort niet met het destijds heersende beleid. Vooral in Suriname wilde de culturele elite allereerst zich de Europese cultuur eigen maken. Dan pas was de grondslag gelegd voor de uitbouw van het eigene.
Een tweede opmerking vooraf is dat de Caribische cultuur een typische mengcultuur is. Cola Debrot zei al dat niemand er blank of zwart is, maar iedereen koffiekleurig. Die koffie bestaat uit café au lait. Wie probeert uit café au lait een lepeltje melk te scheppen, zal merken dat dat niet lukt. Kenmerk van de Caribische cultuur is het multi-karakter: multi raciaal, multilinguaal en multi religieus. Een voorbeeld van het laatste: voor een examen kan een leerling in Suriname een kruidenbad nemen, een gebed zeggen en een kruisje slaan, een kaars branden en met een amulet op zak aan het examen deelnemen. De leerling zal er geen tegenstrijdigheden in zien. Wie van buiten komt, zal zeggen dat het één uit de wintireligie stamt, het ander uit het christendom en dat deze elkaar uitsluiten. Op zich wel juist, maar het doet geen recht aan de belevenis van de kandidaat: voor hem is het een ondeelbare eenheid.
Uit de twee opmerkingen vooraf kunt u destilleren dat het culturele kolonialisme een uiting is van zeer eenzijdig transnationalisme. Het tegendeel van intercontinentaliteit en interculturaliteit. Het kolonialisme is dus in feite het tegendeel van interculturaliteit. Deze bestond niet bij de kolonisatoren van het Caribisch gebied. Daarentegen wel in de koloniën zelf, die een en al interculturaliteit waren. Het Caribisch gebied is het oudste gekoloniseerde gebied, waarbij de oorspronkelijke bevolking bijna geheel verdreven of vermoord is, zodat er alleen maar nazaten van immigranten wonen. Om met Cola Debrot te spreken: Hun
| |
| |
culturen gingen fusies en osmosen aan die elders niet voorkwamen zodat er een nieuwe cultuur ontstond.
Sommige westerse beelden leiden echter in de krochten van het onderbewustzijn een hardnekkig leven. Deze opvattingen komen tegenwoordig meestal de voordeur niet meer uit, maar de nauwkeurige observator ziet ze via de achterdeur naar buiten sluipen. Zo lees ik in de oproep voor bijdragen aan deze conferentie dat de status van de Nederlandstalige literatuur in het Caribisch gebied door veranderingen in de politieke en administratieve context in een nieuw daglicht is komen te staan, zodat de Nederlandstalige literatuur van hier heel dicht bij de extramurale neerlandistiek is komen te staan, wat nieuwe eisen stelt aan docenten en onderzoekers. De Nederlandstalige literatuur een object van een soort neerlandistiek? Nee, van de Caribistiek is mijn antwoord. Dus de eisen die aan docenten en onderzoekers gesteld moeten worden liggen, om het eens uitdagend te stellen, zo ver mogelijk weg van welke neerlandistiek dan ook en zo dicht mogelijk bij de Engels-, Frans- en Spaanstalige Caribische literatuur. Deze literatuur is immers door de aard van de cultuur meertalig. De oude gedachte dat de Caribische literatuur in het Nederlands een exotisch onderdeel van de Nederlandse is, ligt aan de geciteerde gedachtegang ten grondslag. Een foute want de gehanteerde taal is in een multilinguale cultuur niet opportuun.
Deze opmerkingen vooraf waren nodig om het vroegste werk van Boeli van Leeuwen in de context van die tijd te zien. In ‘Ver weg dichtbij’ komt voor het eerst zijn kunstopvatting voor, die hij zijn verdere leven trouw zal blijven. Is die kunstopvatting een product van transnationalisme, of interculuralteit? We gaan het zien in zijn bijdrage ‘Dertig jaar’, waar blijkt dat ze geïnspireerd is door de verhalen van zijn jaja, dus de eigen orale culturele erfschat, het voorbeeld van de culturele mixture.
| |
Een fragment uit de column ‘Dertig jaar’.
Van mijn dertig jaren heb ik er precies vijftien op Curaçao doorgebracht en vijftien in Nederland. Er is onder mijn kennissen in Nederland niemand die beweert dat ik ‘verhollandst’ ben. De eerste dertien jaren op Curaçao doorgebracht hebben me voor altijd tot een ‘Joew di Corsow’ gestempeld. In mijn gedachten woonden we in mijn jeugd in een enorm groot huis met dikke muren; in en om dit huis leefden mensen die een indruk op mij gemaakt hebben, die ik nooit zal kunnen uitwissen.
| |
| |
De belangrijkste was onze ‘jaja’, Telai, een grote vrouw, die twee kinderen tegelijk kon optillen en er een uur mee rond kon lopen. Zij had een breed en plat gezicht, dat overdag een zekere starre gereserveerdheid vertoonde, maar in de schemer ineens geheimzinnig en wijs opbloeide. Vóór het slapen gaan heb ik bij haar mijn eerste lessen gehad in schoonheid: de sprookjes van Compa Nansi en Sja Tiger. Die oude verhalen van vader op zoon en van moeder op dochter overgedragen als een herinnering uit het oude continent en stamland vertelde zij als een volleerde toneelspeelster. Op het laatst was het stoepje voor ons huis bevolkt met deze dieren, die de samenleving der mensen zo getrouw tekenden.
Meer dan later op de Universiteit heb ik daar geleerd van het leven, van de spin, die slimme spirituele spin, die de omstandigheden steeds een slag voor was en het vertikte om met een lege maag naar bed te gaan.
In verhalen, zo zegt Boeli van Leeuwen, gaat het om geheimzinnigheid, wijsheid, waarheid en schoonheid. Ze moeten de samenleving getrouw tekenen en leren over het leven. Ik merk bij dit fragment op dat de uitweiding over verhalen van de jaja gepresenteerd wordt als een illustratie van wat hem voor altijd tot echte Curaçaoënaar heeft bestempeld. En aan het slot komt de stelling dat levenswijsheid opgedaan in de eigen omgeving belangrijker is dan de kennis die men opdoet op westerse instanties als scholen en universiteiten.
Verder met de kunstopvatting van Boeli van Leeuwen. In het verhaal ‘Cornees’ voegt hij nog een element eraan toe: verhalen moeten vol mysterieuze symboliek zijn en weer grijpt hij naar de orale literatuur, nu via Cornees, een oude ongeletterde wijze man, een figuur die later vaker in zijn werk voorkomt.
Ik zou U graag iets willen vertellen over een man, die in mijn jeugd een diepe indruk op me gemaakt heeft. Een eenvoudig mens, die nauwelijks kon lezen of schrijven en in zijn leven nooit een ander stukje van de aarde had gezien dan het eilandje Curaçao.
Toen ik een jongen van twaalf was, was hij al een man van ver over de zeventig. [...] Zondags zadelde hij zijn ezeltje, deed een blauwe bril op en met een parapluie onder zijn linkerarm geklemd, reed hij naar de kerk. [...] Als hij dan terugkwam, stond ik al bij de deur van zijn huisje op hem te wachten. Ik hielp hem zijn zwarte ezel te ontzadelen en hij kapte voor mij met zijn machete een
| |
| |
kokusvrucht open. Dan ging hij op de bank voor zijn hutje zitten, met zijn handen op de knieën en wachtte op mijn vragen. [...] Hij had een diepe en soepele intelligentie en wist veel van het leven, zonder zijn kennis uit een boek gestolen te hebben. [...].
Ik heb daar op het bankje met rode oren en een kloppend hart een schat aan volksverhalen van hem gehoord. Verhalen, héél oud en vol mysterieuze symboliek; vertelsels, die wel op Curaçao vorm hebben gevonden, maar waarvan de kern meegenomen was uit een ander land en van vader op zoon was overgeleverd. Tot heden geloof ik dat deze sprookjes, die hij mij toen vertelde, oneindig meer waarheid bevatten, dan het geraamte van nuchtere feiten, waarmee ik later op de scholen kennis zou maken.
Weer benadrukt hij dat de verhalen uit de orale traditie hem meer leerden over het leven dan de lesstof van de westerse scholen. De kunstopvatting die Van Leeuwen aanhangt, heeft hij niet uit de Europese schoolboeken, maar uit de Curaçaose werkelijkheid. Dat is in een tijd dat het culturele kolonialisme de mode was, hoogst origineel. Interessant is ook hoe hij de orale vertelschat plaatst: als het resultaat van een intercultureel proces dat in het verleden op Curaçao heeft plaats gevonden, nu is afgerond en typerend is voor de unieke Caribische cultuur en niet meer voor een actueel intercultureel proces. Als Boeli van Leeuwen zijn kunstopvatting illustreert met de orale literatuur, illustreert hij niet met de Afrikaanse cultuur of de Europese, maar met de eigen cultuur. Er is voor hem geen sprake meer van transnationalisme. Hij gaat dwars tegen het culturele kolonialisme in door nationalistisch te opereren. Ik kan geen ander woord dan nationalisme bedenken, maar dan een nationalisme ontdaan van isolationisme, triomfalisme en zelfoverschatting.
De uitwerking die Boeli van Leeuwen geeft aan zijn stelling dat kunst maatschappelijk relevant moet zijn en de waarheid getrouw moet weergeven, is opvallend. Hij vindt dat de poëzie en een absurde benadering van de werkelijkheid de waarheid duidelijker aan het licht brengen dan een normale benadering. In het volgende verhaal toont hij de absurditeit aan van de statige bankwereld.
Ik heb eens een vriend gehad die een baantje kreeg op een bank. Hij was een vreemde jongen die af en toe baantjes op banken aannam. Omdat het hem helemaal niets kon schelen of hij die job kreeg of niet, hebben ze hem meteen aangenomen en hem aan een lessenaar gezet met vele laadjes en vakken. In die laadjes
| |
| |
zaten stapels papieren en boeken met cijfers, waar hij een halve dag verbijsterd tegenaan heeft zitten staren, af en toe met zijn rechterhand erin woelend. Tegen de middag nam hij een prullenmand tussen zijn knieën en begon alles waar maar een letter op stond te verscheuren. [...]
Tegen vijf uur was zijn bureau leeg op één briefje na, dat door een zekere Marie geschreven was en waarin genoemde Marie Bertus verzekerde dat zij gisteravond, toen de maan door het raampje van haar slaapkamer naar binnen viel, zo zeer aan hem, mijn lieve schat, moest denken, dat zij de slaap niet kon vatten. Uit piëteit is het briefje toen door mijn vriend in de la teruggelegd. Drie dagen later stond mijn vriend bij de Directie, die hem ferm de hand schudde en hem bedankte voor de wijze, waarop hij de zaken had opgelost. [...]
Later vroeg ik hem of er nooit iemand gespeurd had naar de documenten die hij zo geniaal aan de circulatie onttrokken had. ‘Zeker wel,’ grijnsde hij. Af en toe kwam er een nerveuze meneer vragen waar of de brief van de vijfde jl. was. Dan was het zaak om hem streng in het oog te vatten en te praten omtrent de boekhouding waarheen de brief gestuurd was of de afdeling wissels, waar het document tijdelijk vertoefde. Nooit verzuimd moest worden om achteloos de directie in het verband te noemen. Een foto van één van de commissarissen op het bureau en een boek over het bankwezen in de middeleeuwen (in het Duits of Engels) ernaast moesten de genadeslag toedienen.
Het natuurlijk verzonnen verhaal over de vriend op de bank moet de absurditeit van de reële en statige bankwereld aantonen, waar status afhangt van schijn en procedures. Het enige dat werkelijk echt was, was het liefdesbriefje, waar de poëzie van het leven in doorklinkt. Dat was het waard bewaard te worden. Het is de tegenstelling tussen de echtheid van de poëzie tegenover de schijn van de maatschappij.
Het nationalisme van Van Leeuwen is niet isolationistisch zei ik. Hij blijft oog houden voor wat in de buitenwereld belangrijk is, zoals de ideeën van de filosoof Wittgenstein of de Engelse dichter Eliot die hij citeert als hij de noordkust raak wil typeren. Hij beschrijft tot in detail de noordkust, vindt nergens een goede typering en komt dan uit bij een gedicht van de Engelse dichter Eliot, die Curacao helemaal niet kende. De typering is: ‘fear in a handful of dust’. Van Leeuwen:
| |
| |
Ja, ik geloof, dat men daar in het stof de vrees kan zien eerder dan Weemoedigheid of ‘Tristesa’. Het is een soort beklemming, die zich van u meester maakt, wanneer ge aan de noordkant vanaf de rotsen in de beukende zee neerkijkt. Telkens wanneer er een golf tegen het massief gedreund wordt, sist de lucht door de rotsspleten aan uw voeten, en daar beneden kunt ge de duizenden stukken wrakhout zien, die in de branding kolken. Onder uw voeten zijn de rotsen grauw en voorwereldlijk, alsof in hun binnenste nog dinosaurussen en enorme leguanen leven.
Nauwelijks is het zeewater op het gezicht gespat, of de zon zuigt het tot een korstje, een kristalletje op uw wang. Enkele tientallen meters verder landinwaarts begint de strijd van de cactus, die zich aan de rotsen probeert vast te bijten en tussen zout en vuur haar voedsel zoekt. Men wordt hier bang, geloof me.
De typering ‘fear in a handful of dust’ kan ook geïnterpreteerd worden als een omschrijving van de doodsangst van de mens. De handvol stof is dan een verwijzing naar het Bijbelse: Stof zijt gij en tot stof zult ge wederkeren. De doodsangst speelt dan ook in bijna elke zin van dit fragment een rol.
In hetzelfde verhaal ‘Landschap’ roept het zien van oude pakhuizen in Amsterdam een jeugdherinnering aan een Curaçaos landhuis op.
En weer zag ik een ander beeld: ik was pas op school en logeerde in de vakantie op het landhuis van mijn grootmoeder: Santa Martha. Het was een vrolijk en uitgelaten gezelschap geweest en kinderen en grote mensen sliepen in hangmatten en op de planken vloeren van het oude huis.
Midden in de nacht werd ik wakker en ik hoorde het bewegen van de dieren in de stallen en ik rook de geur van geitenmest en koeienlijven. Ik sloop tussen de hangmatten waarin vermoeide en verbrande mensen snurkten en stond even later op de stoep met de vierkante tegels. [...] En toen ik mij omdraaide zag ik het oude landhuis - stijf en gesloten - de muren gebarsten en verzakt.
Het huis [...] bewaarde een geheim tussen de muren [...]. De gevel rustte zwaar en onverzettelijk op de dikke muren en bewoog niet mee met het ademen van de slapende mensen binnen. [...]
Waarom, zo vroeg ik mij af, kwamen de indrukken uit mijn jeugd onweerstaanbaar naar boven toen ik daar tussen de oude pakhuizen stond in Amsterdam-Noord? Misschien omdat oude
| |
| |
huizen overal ter wereld vertellen van de macht der mensen, die ze hadden gebouwd en ook van de onmacht van de mensen om langer te leven dan hun huizen. De mensen gaan en het huis blijft staan. En in het huis blijft iets van de tijd achter, het hangt in de muren en leeft in de ramen. Het kruipt in het dak, in de naden van steen en hout. En als de tijd voorbij is en toch blijft leven in het werk van mensen, voelt men de macht en onmacht der mensen tegelijkertijd.
De schijnbaar vreemde constatering dat de gevel niet meebewoog met het ademen van de slapende mensen krijgt door het slot van deze passage een veelzeggende betekenis: het huis heeft een eigen leven, los van de mensen, het overleeft ze. Wat mee ademt met mensen, is sterfelijk. Een algemeen menselijke conclusie getrokken uit een specifiek aan Curaçao gebonden ervaring. Dat is vind ik de grote charme van zijn hele oeuvre. En ‘Ver weg dichtbij’ laat zien dat hij dat vanaf het begin van zijn scheppend werk deed. Hij herschiep al in zijn vroegste verhalen Curaçao tot een mysterieus betekenisvol eiland en daardoor zijn verhalen tot echte nationale literatuur die kan dienen als internationaal voorbeeld van de Caribische literatuur. Met dit laatste bedoel ik dat ze ver staat van de neerlandistiek en dat ze voorbeeldig is voor schrijvers waar dan ook. Of in de terminologie van dit congres te blijven: door niet transnationaal te willen zijn, kan Boeli van Leeuwens werk een transnationale invloed hebben. Onder meer op Nederland.
|
|