| |
| |
| |
Feiten en fictie in de Curaçaose roman
Eric de Brabander
Feiten en fictie. Hoe doe je dat? Hoe ga je daarmee om als schrijver? Ik heb, als ik aan een boek begin, een kapstok nodig om het verhaal aan op te hangen en bij alledrie de romans die van mij gepubliceerd werden is die kapstok opgebouwd uit ware gebeurtenissen.
Een boek of een verhaal bestaat uit uit de tijd losgemaakte foto's die je moet samenvoegen om de indruk te wekken van een doorlopende handeling, net als bij een film. Foto's zijn momentopnames, op verschillende manieren interpreteerbaar. En daar schuilt hem de mogelijkheid om met je feitenmateriaal op een speelse manier om te gaan. Veel speelser dan met fictie. Want in de fictie schuilt hem het gevaar. Dat is het verradelijke. Men denkt dat fictie de speeltuin is van de schrijver. Niets is minder waar want de fictie moet kloppen als een bus. Fictie kan en mag niet op verschillende manieren geïnterpreteerd worden naar mijn bescheiden mening. De interpretatie van de auteur moet te allen tijde duidelijk zijn. Denk maar aan een psychologische thriller. Hoe onleesbaar die zou zijn als je fictie niet zou kloppen of multi-intepreteerbaar zou zijn.
Philip Roth, de beroemde Amerikaanse romanschrijver zei in een essay: ‘Als ik fictie schrijf zeggen ze dat het autobiografisch is, als ik autobiografisch schrijf zeggen ze dat het fictie is. Dus aangezien ik zo dom ben, en zij zo slim, moeten zij maar uitmaken wat het is.’ Misschien heeft hij gelijk. Maar ik wens niet dat mijn lezers op die manier met mijn fictie omgaan.
Mijn vrouw, die kunstenaar is, wil dat haar werken multi-interpreteerbaar zijn. De interpretatie is eigendom van het publiek, vindt zij. Voor veel auteurs geldt dit ook. Zij bieden het materiaal aan, 50.000 of 100.000 woorden of meer. Als het verhaal fictief is, dan bestaan de foto's die het verhaal vormen uitsluitend in het hoofd van de schrijver. Elke lezer leest uit de film die het boek in zijn hoofd laat afspelen de geuren, de kleuren, de temperatuur en de sfeer op zijn persoonlijke manier. Het is aan de auteur om er voor te zorgen dat daar niet al te veel speling in zit. Er zijn schrijvers die dat niet met me eens zullen zijn. Boeken van die schrijvers lees ik liever niet.
De meeste schrijvers gebruiken kapstokken om hun verhalen aan op te hangen. Sommigen zijn zelf de kapstok. Ik zal daarvan een paar Curacaose voorbeelden geven.
De dit jaar overleden schrijver Hans Vaders schreef met ‘De Vodkadrinker’ een autobiografisch verhaal tijdens een periode van
| |
| |
herstel na een akelige val van de trap in zijn huis in Otrobanda waarbij hij zo ongeveer elk bot brak dat hij nog breken kon. Herstellen deed hij nooit. Vaders was alcoholist en dat was mede debet aan zijn vroegtijdig overlijden. ‘De Vodkadrinker’ gaat over een reis, waar het alter ego van Hans Vaders, een chinees, centraal staat. Een reis met de fles vodka voorhandig in de koffer, een laatste treinreis naar zijn lot, zijn laaiende vulkaan. Fictie? Philip Roth dacht van niet. Ik ook niet.
Tip Marugg was ook alcoholist. Iedereen die ‘De morgen loeit weer aan’ gelezen heeft, herinnert zich de vogels die recht omhoogvliegen om vervolgens met duizelingwekkende vaart naar beneden te komen om vlak voor de rotswand van de Grote Berg met een haarscherpe bocht aan het noodlot te ontkomen. Maar sommige vogels maakten die bocht niet en sloegen te pletter op de rotsen. Feit? Fictie? Autobiografisch?
Afgelopen week zag ik de ‘one woman show’ van Dichi Wit: Halfweg. Zij besteedde aandacht aan de parkieten van Marugg en dacht dat er verschillende redenen konden zijn dat die beesten zich zo gedroegen. Er waren er bij die levensmoe waren. Of de zelfmoord was darwinistisch van aard, de vogels die niet meer bij machte waren behoorlijk te vliegen sloegen te pletter..... Wat ik uit Maruggs werk haal is de allesomvattende eenzaamheid. En de vogels als metafoor van onontkoombaarheid. Dus toch een kapstok?
De metafoor! Ik ben niet goed in metaforen. Ze zijn er om de fictie spicy te maken. Ze zijn er om iets op een beeldende manier te verduidelijken. Ze zijn er om de lezer te dwingen in een bepaalde richting te kijken, om misinterpretatie te voorkomen. Ze vergroten onze inzichten alleen als ze ons lezers naar bekend terrein leiden. Te vaak kom ik tenenkrommende metaforen tegen. Niemand wilt lezen dat de koperen ploert sissend in de Caribische zee verdwijnt, als de zon simpelweg ondergaat. De zon gaat onder is meestal genoeg. Als ik zoiets tegenkom. leg ik het boek meteen weg. En dan praat ik nu even niet als schrijver maar als recensent. Want niemand zit te wachten op een slechte recensie, die kunnen beter ongeschreven blijven. Ook daar zal niet ieder het met me eens zijn.
Soms struikel ik over ijzersterk vergelijkingsmateriaal. Dat zijn de echte schrijvers, die dat kunnen. Bernadette Heiligers is zo een schrijver. Twee maanden geleden kwam van haar een debuutroman uit, ‘Schutkleur’. Wat te denken van de eerste bladzijde, waar ze Gerda, Harolds Hollandse vrouw beschrijft terwijl ze liggen te zonnebaden. ‘In de late namiddag glimmen haar sproeten als koperen speldeknoppen op haar verbrande huid. Ik hap in een dikke schijf watermeloen om wat seconden weg te kauwen. Het sap trekt een
| |
| |
plakkerig spoor naar mijn hals waar het een fondant vormt met het zand, zout en zweet van een dagje strand.’ Dat is Nederlands van grote klasse, en dat is nog maar de eerste bladzijde. Overigens is Bernadette Heiligers degene die jullie zou moeten vertellen over het gebruik van feiten in het boek. Zij is in eerste instantie biograaf en onder andere auteur van de biografie over Pierre Lauffer. Bernadette had ook een kapstok om haar fictieve verhaal aan op te hangen. De Curaçaose problematiek van huidskleur, van decorum en het verlies daarvan, van schaamte en schande, van stand en klasse. Niets verrassend! Cola Debrots novelle ‘Mijn zuster de negerin’ uit 1935 raakte dit thema al. Schaamte en schande, er is zoveel over geschreven. Erich Zielinski met zijn boek ‘Scott Zuyderling’ waar de homofobie van ons eiland belicht wordt. De zoon van een in de Curaçaose maatschappij alom gerespecteerde advocaat is homo. Als de advocaat daarachter komt moet hij een innerlijke strijd aangaan om daar mee om te leren gaan.
Gisteren besteedde Brede Kristensen in de Ñapa van de Amigoe aandacht aan de onlangs overleden literatuurwetenschapper Rene Girard. Hij trok in de jaren 80 aandacht met zijn theorie over imitatie, begeerte, geweld en het zondebokmechanisme. Diens inzichten kwamen voort uit studie naar de grote romans van Dostojevski, Tolstoy, Flaubert, Dickens enzovoorts. Ik citeer nu Brede Kristensen: ‘Het was Girard opgevallen dat de tragiek van hun personages, hun onvermogen zichzelf te vinden, een gevolg was van wat hij noemde hun mimetische verlangen. Problemen tussen mensen komen niet voort uit verschillen, maar uit overeenkomsten, uit het feit dat wij hetzelfde nastreven, en dus elkaars concurrenten worden. Daar schuilt de tragiek van het leven. Mimetisch verlangen werd een cruciaal begrip voor Girard. Hij ontleende er zelf een criterium voor goede literatuur aan. Een auteur die aan het mimetische verlangen voorbijgaat produceert oppervlakkige literatuur.’ Gooi dus de Amigoe van zaterdag niet weg. Het hele artikel van Christensen is de moeite van het lezen meer dan waard.
Mijn eerste roman Het hiernamaals van Dona Lisa is behoorlijk autobiografisch. Voor degenen die mij kennen is dat geen verrassing. Ik heb hem met opzet laten spelen in de turbulente tijd rond 30 mei 1969, omdat ik tegen het licht van die kapstok, dat feitelijk materiaal, mijn personages, de eenvoudige maar filosofisch ingestelde Kai en JonJon, en de tandarts Boyo, de kleur kon geven die ze verdienden. Er was nog een tweede kapstok. De botenbouw.
In het boek wordt een Venezolaans modelboot gebouwd, een peñero. Die sneller verging dan dat hij gebouwd werd. Ik ben nou eenmaal een sucker voor boten. De romantiek van zo een langzaam en avontuurlijk vervoermiddel, dat geen landen en grenzen kent, vind ik ook in deze moderne tijd onweerstaanbaar. Dan heb ik
| |
| |
het even niet over die wanstaltige flatgebouwen die onze havens ontsieren en die cruiseboten genoemd worden. Die hebben niks met de zee te maken. Voor diegenen onder jullie die dit niet weten, in mijn vrije tijd ben ik net als Boyo tandarts. Met mijn eigen boot ben ik meerdere malen naar Morrocoi in Venezuela gevaren om te zorgen dat de fictie qua geur en kleur klopte met de werkelijkheid. Om daar de mensen te ontmoeten om het boek compleet te maken. Hoewel het verhaal pure fictie lijkt is het dat niet! Ik heb het boek in enkele maanden geschreven. Omdat ik de personen niet hoefde te verzinnen. Ze bestonden al. Kai is in werkelijkheid op mijn boot gestorven aan een hartaanval tijdens het binnenhalen van een haai. Jonjon woonde tot voor zijn overlijden een jaar terug in Fleur de Marie, gekluisterd aan zijn rolstoel, terwijl zijn vrouw in de slaapkamer de klanten afwerkte. En Boyo, tsja, Boyo. Die was tandarts.
Het schaaf- en zandstraalproces dat volgde na het neerschrijven van de roman duurde langer, wat je mag verwachten van een debuut.
Het fictieve materiaal voor mijn tweede boek Hot Brazilian Wax was lastiger. Ik moest mensen uit mijn duim zuigen, ze kleur, geur en karakter geven. Soms legde ik het manuscript enkele weken weg zonder er naar om te kijken.
Writers block noemen ze dat geloof ik. Ook het feitenmateriaal dat ik gebruikte was gecompliceerder en dat had te maken met mijn ergernis dat mensen zich niet zonder meer bij wetenschappelijk vastgestelde feiten konden neerleggen.
De fluoride in ons drinkwater is er zo een. Een talloze malen bewezen veilig en natuurlijk middel om tandbederf te voorkomen. Natuurlijk, want ons zeewater zit er vol mee.
Het is meest eenvoudig om de gefluorideerde en ongefluorideerde gebieden met elkaar te vergelijken met betrekking tot het voorkomen van bepaalde ziektes. En keer op keer, startende in de jaren 30, is aangetoond dat er geen enkel verschil is. Behalve in het voorkomen van tandbederf en de ziektes die daarmee gepaard gaan. Nu is een cognitieve disfunctie bij mensen van hoog tot laag geen afwijking. Iedereen lijdt eraan niet zonder meer afstand te kunnen nemen van gevestigde kennis als die kennis plots afdoende weerlegd wordt. Ook ik heb daar last van en neem niet altijd direkt afscheid van een tandheelkundige behandelmethode als er zich een betere aandient. Tegen beter weten in! Omdat de oude methode mij voordelen biedt.
Naomi Oreskes, een Amerikaans wetenschapper nam tijdens een TED talk als voorbeeld de moderne auto. Elke dag staat hij voor ons klaar en wij vertrouwen erop dat het ding ons naar ons werk brengt, de kinderen naar school rijdt zolang we er geregeld benzine in doen. De auto is een product waar meer dan 100 jaar door tien- | |
| |
duizenden technici aan gesleuteld is. Niemand haalt het in zijn hoofd de gebruiker te overtuigen dat hij beter ketchup in de benzinetank kan doen, of acupunctuurnaalden in de fanbelt moet steken, dat de auto het dan beter gaat doen. Maar zodra de mens zelf in beeld komt, zijn we al te lichtgelovig. Het is zeker niet zo dat de reguliere arts een totaalbegrip heeft van het menselijk lichaam. Maar wat hij weet, komt net als bij de auto, uit de wetenschap en is in bewijzen vastgelegd. Het stoort mij dat wetenschap gewantrouwd wordt, en dat er naar kwakzalvers als homeopaten en acupuncturisten gegrepen wordt. Omdat hun therapieën gemakkelijker lijken en acceptabeler zijn. Net als dat het me stoort dat pastoors en dominees ons door een God verzonnen regels opleggen, terwijl ze met geen mogelijkheid het bestaan van die God kunnen hardmaken.
De Engelse wetenschapper en scepticus Richard Dawkins kan dat beter uitleggen. In ‘The problem with religion’ vecht Richard Dawkins, de beroemde Engelse voorvechter van wetenschap, religie aan.
‘Hot Brazilian Wax’ is een metafoor, zeer tegen mijn gewone doen in want meestal benoem ik de dingen op niet mis te verstane wijze, vaak tegen de zin van vrienden en familie, die mijn emotionele quotient niet al te hoog achten. Een metafoor, al in de titel. Franc Knipscheer, de uitgever, kon er niet van slapen. Hij vond dat er in de titel iets bij moest dat de inhoud van het boek beter belichtte dan een warme strip Braziliaanse bijenwas. En dan ga je compromissen sluiten. De titel van het boek werd ‘Hot Brazilian Wax en het requiem van Arthur Booi’. Een waxbehandeling als metafoor? Wie van jullie heeft weleens zoiets ondergaan? Een uiterst pijnlijke en tijdelijke oplossing voor een onaangenaam probleem. Natuurlijk is het hele boek tot in het bizarre uit mijn duim gezogen, maar tijdens het schrijven was het de ergernis die mijn hand stuurde. Ergernis aan eenieder in onze maatschappij, die zijn of haar autoriteit aan de gemeenschap oplegt zonder zich te houden aan de menselijke grenzen van kennis, kunde en/of wetenschap. Zonder zich te beperken tot het weinige dat we weten. Dat kunnen politici zijn, maar ook dominees, pastoors, imans of rabbi's. Want ook God is maar een axioma, een aanname. Omdat sommigen zónder niet kunnen leven. Baat het niet, dan schaadt het niet, zou mijn moeder zeggen en velen met haar. Maar het schaadt wel! Jezelf en anderen zonder kennis van zaken en zonder inzicht in complexe materie iets opleggen beperkt het denkproces. En neemt ons dát af wat ons tot mens maakt. Daarom heb ik Arthur Booi met opengehaalde buik onder een tamarindeboom zijn requiem laten fluiten. Terwijl de parkieten, troepialen en warawara's in de boom vrolijk meekwetterden.
| |
| |
‘De Supermarkt van Vieira’ was van een andere orde. Tijdens mijn studententijd begin jaren '70 ontmoette ik twee dissidente Portugese militairen die hun land ontvlucht waren. Het was vóór de Anjerrevolutie, deze vond pas in '74 plaats. De twee jonge mannen zouden anders als dienstplichtig militair naar Angola of Mozambique gestuurd worden waar de dictator Salazar en later zijn opvolger Caetano met ijzeren hand de koloniën in het gareel probeerden te houden. Een tiental jaren daarvoor had een militair in Salazars leger al geprotesteerd tegen de onmenselijke misdaden van het moederland in de Portugese koloniën en in Portugal het verzet tegen de dictatoriale machthebbers doen groeien. Zijn naam was Henrique Galvao. Hij is beroemd geworden door de kaping van de Santa Maria uit de Curaçaose haven, een kaping die er toe zou moeten leiden dat de internationale gemeenschap aandacht kreeg voor de Portugese en Spaanse wantoestanden onder Salazar en Franco. De kapstok stond overeind. Zoals ik eerder zei, de feiten lagen klaar om mee gespeeld te worden. Een gortdroog verhaal moest gesaust worden en dat is een heerlijk proces. Maar het fictieve verhaal moest kloppen met de realiteit. Joao Vieira, de Curaçaose supermarkteigenaar had zich als medekaper gecommitteerd aan Galvao, en vertrekt aan boord van de Santa Maria naar Brazilië om zijn vrouw en zoon nooit meer terug te zien. Aan de opbouw van dit boek heb ik ontzettend veel plezier beleefd.
Ik geloof dat je ‘De Supermarkt van Vieira’ met recht een historische roman kan noemen. Maar ik ben geen neerlandicus. Tijdens een voordracht in Nederland vroeg een van de aanwezigen in de zaal: meneer de Brabander, ik ben neerlandicus en vraag me werkelijk af. Wat heeft u nou geschreven, een roman of novelle. Want uw boek heeft eigenschappen van beide. Ik antwoordde ‘ik heb een boek geschreven. Of het een roman of novelle is mag u zelf uitmaken. U bent de neerlandicus per slot van rekening. Ik ben maar tandarts.
Maar wat ik denk dat ik gedaan heb is dat een verhaal, dat zo een enorme impact op de wereld van 1961 gehad heeft, en nu, na meer dan vijftig jaar, zogoed als vergeten is, uit de motteballen gehaald is in een jasje van nu.
Op boekenfestijnen wordt me vaak gevraagd: ‘Bent u al met een nieuw boek bezig?’ Jan Brokken drukte me op het hart nooit iets over het werk te vertellen waar je nog mee bezig was en hij heeft daar ook zijn redenen voor maar ik heb dat nooit gesnapt. Ik kan het niet eens voor me houden, zo intens en enthousiast ben ik er mee bezig. Ik heb vorige week de laatste hand gelegd aan een roman waarbij feiten en fictie om de hoofdrol strijden. Tijdens het schrijven raakte ik zelf regelmatig de weg kwijt, zo vereenzelvigde ik me met de figuren die echt geleefd hebben.
| |
| |
Het boek gaat over Otto Warburg, een Duits wetenschapper die in 1931 voor zijn werk de Nobelprijs kreeg om vervolgens hopeloos in Hitlers spinnenweb verstrikt te raken. Vijf jaar geleden zocht de Groningse wetenschapper en internist Maarten Nijsten contact met mij in verband met een nieuw op te zetten onderzoek. Hij dacht dat Curaçao daarbij een rol kon spelen en vroeg mij om te bemiddelen. Dit daar ik ook in samenwerking met de Universiteit van Groningen wetenschappelijk onderzoek doe. Wegens hernieuwde belangstelling voor het zogenaamde Warburgeffect doet de Universiteit van Groningen nu samen met de Auburn University in Alabama onderzoek naar een nieuwe metabole behandelvorm van kanker. In dat kader vond het Tweede Warburg Seminar plaats in Willemstad, mogelijk dankzij sponsoring door mr. Randolph van Eps, partner van het Curaçaose advocatenkantoor VanEps Kunneman VanDoorne. Maarten Nijsten gaf in het Sint Elisabeth Hospitaal een lezing over de bevindingen van Otto Warburg in de jaren twintig en het belang van deze bevindingen bij het behandelen van kanker.
Het boek gaat ook over een Dominicaanse arts. Tijdens een bezoek aan de Dominicaanse Republiek ontmoette ik Mario de Torentino, een neurochirurg in ruste. Zijn vrouw Marianne de Torentino, de conservatrice van het Nationaal Museum, onderhield contacten met mijn echtgenote die enkele exposities heeft gehad in de Dominicaanse Republiek. Zij nodigden ons uit in hun tropische stadswoning, waarvan alle wanden behangen waren met de meest prachtige schilderijen en de kamers vol stonden met beelden in allerlei vormen en formaten. Tijdens een etentje vertelde Mario over zijn specialisatie in Parijs die door de dictator Rafael Trujillo was betaald. Hij vertelde over de Trujillotijd, over de talloze Dominicanen met boter op hun hoofd en over zijn persoonlijke trauma's, opgedaan tijdens en direct na de dictatuur. Hij vertelde over de schrijver Mario Vargas Llosa die destijds als piepjonge journalist in de Dominicaanse Republiek gestationeerd was, en in die jaren buurman was van de familie de Torentino. Toen ze elkaar in de jaren 80 weer ontmoetten hebben Mario en Marianne Vargas Llosa ertoe bewogen een roman aan Trujillo te wijden. En zij hebben bakkenvol feitenmateriaal aangesleept voor wat een van Vargas Llosas grootste meesterwerken zou worden. La Fiesta del Chivo. Het feest van de bok. Zo u ziet, genoeg feitelijk materiaal voor een lijvige roman. De fictie hoefde er alleen omheen geplakt te worden.
We zijn denk ik een jaar verder voordat dit boek in de winkels ligt. U zult dus even geduld moeten hebben. Maar dat ook Darwin in dit boek een rol speelt durf ik u wel te verklappen.
| |
| |
De Curaçaose romanschrijver Eric de Brabander hield 's avonds een openbare lezing in de aula van de Universiteit van Curaçao. Een citaat uit zijn lezing Feiten en fictie in de Curaçaose roman: ‘Ik heb, als ik aan een boek begin, een kapstok nodig om het verhaal aan op te hangen en bij alle drie de romans die van mij gepubliceerd werden is die kapstok opgebouwd uit ware gebeurtenissen. Een boek of een verhaal bestaat uit uit de tijd losgemaakte foto's die je moet samenvoegen om de indruk te wekken van een doorlopende handeling, net als bij een film.’
De vierde roman van schrijver Eric de Brabander zou bij de Nederlandse uitgeverij In de Knipscheer verschijnen en heeft als titel: Het dilemma van Otto Warburg
|
|