| |
| |
| |
Meertaligheid, een vloek en een zegen
Roy Evers
I
Jean joue dans la rue. |
Encuentra al gato Micifuz. |
You are missing school John, says the cat. |
En samen beklimmen zij de Bibelebontse berg. |
Ik had een schoolvriend die wij Misifus noemden. Niet naar de naam van de kat Micifuz, maar omdat hij een keer het Engelse woord ‘mischievous’ hardop moest uitspreken.
Wij zijn allemaal meertalig opgegroeid. Mijn moeder en mijn oma luisterden elke dag trouw naar de Spaanstalige novela Cadir El Árabe op de radio. Wanneer de novela begon, moesten wij doodstil zijn. Je zag niemand op straat gedurende dat halfuurtje. Mijn twee oma's hadden slaande ruzie over de identiteit van Cadir. Ik kon het ook een beetje volgen, er gebeurde namelijk niets.
Later kwam de televisie en wij keken naar het Kinderuurtje. Het kinderuurtje duurde een halfuur, verwarrend. Ze draaiden Engelstalige cartoons: Porky Pig, Betty Boop, Bugs Bunny, Daffy Duck. Bij de cartoons hoorde ook muziek: Bach in de hemel en Louis Armstrong in de hel.
Muziek was ook een bron van meertaligheid. 's Ochtends vroeg voor school draaide men Nederlandse liedjes op de radio: Bij de Marine van Dorus, Brandend Zand van Anneke Grönloh, liedjes van de Zangeres Zonder Naam. Later ontdekte ik dat ze ons hadden beduveld, de Zangeres Zonder Naam had wel degelijk een naam. Zij heette Maria.
Gedurende de dag kwamen de andere talen aan bod. Engelse calypso's: Jean and Dinah van Mighty Sparrow; Spaanse ranchera's: Malaguena Salerosa van Miguel Aceves Mejia; Franse chansons: Non je ne regrette rien van Edith Piaf. Wij zongen met alle liedjes mee.
Thuis kregen wij de Papiamentstalige krant La Prensa, omdat mijn oma een fervente aanhangster was van de Democratische Partij. Mijn oma had het thuis voor het zeggen en zij las als eerste de krant. Mijn opa bracht iedere week een exemplaar van de Time Magazine mee naar huis. Een oud exemplaar. Hij werkte bij de Shell en kreeg dat waarschijnlijk van zijn baas. Hij was daar ontzet- | |
| |
tend trots op en las het tijdschrift van begin tot eind. Daarna kreeg ik het.
Mijn tante die twee huizen verder woonde in Otrobanda, was geabonneerd op de Nederlandstalige krant Beurs en Nieuwsberichten of misschien was het wel de Amigoe. Het aardige van die krant was dat de abonnees iedere zaterdag gratis het weekblad Panorama kregen. Ook een oude Panaroma, maar dat maakte niet uit. Ik ging dus iedere zaterdagmiddag bij mijn tante op bezoek.
Mijn moeder kocht alle fotonovela's die uitkwamen en las die in tien minuten uit. Wij hadden thuis een hele stapel liggen. Ik raakte die niet aan, want ze waren voor vrouwen.
Op school mocht er alleen maar Nederlands gesproken worden, ook in pauze op de speelplaats. De fraters liepen rond en luisterden. Wij stonden in een groepje van vier, vijf jongens en hadden iemand op de uitkijk. Wij noemden hem Witte Veder. Wanneer er een frater aankwam, riep Witte Veder: ‘De zee is vol.’ Wat wil je? Hij kon moeilijk roepen: ‘Laman ta yen.’ Helaas kwam de waarschuwing voor een van de jongens te laat. De frater had al een woord Papiaments opgevangen, komend uit zijn mond. Hij kreeg zo'n daverende draai om zijn oren dat hij het in Keulen hoorde donderen. Hij was vast en zeker een van de mannen die op 30 mei 1969 Willemstad in brand staken.
Dan had je de muloschool, de school voor meer uitgebreid lager onderwijs. Vakkenpakket: Nederlands, Engels, Spaans of Duits, Frans, algebra, meetkunde, aardrijkskunde, geschiedenis, biologie, natuurkunde. Op de katholieke scholen ook nog godsdienstleer. Alle vakken waren verplicht, je kon niet kiezen.
We kregen Spaans van Wawa. Wawa was een kleine, oude frater die met een pijp in de mond sprak: ‘El Consejo de Ministros anuncia bajadas de impuestos y una subida de las pensiones.’ De klas wordt rumoerig. ‘Silencio por favor.’
Geen wonder dat Spaans niet mijn sterkste kant is. Voor het eindexamen moest de leerling voor iedere taal twintig boeken lezen. Voor Frans misschien minder. Dank zij de mulo kreeg de Curaçaoenaar de roem vaardig te zijn in meerdere talen.
Het volk vertelde moppen in het Nederlands. Bam Bam plast tegen de muur in een van de steegjes in Otrobanda. Precies op dat moment komt een agent aanlopen. ‘Bam Bam, weet je dat niet,’ zegt
| |
| |
de agent, ‘dit is tegen de wet.’ ‘Nee meneer de agent,’ antwoordt Bam Bam, ‘dit is niet tegen de wet, dit is tegen de muur.’
En toen stelde iemand een lastige vraag: ‘Hoe komt het dat de kinderen het hier zo slecht doen op school?’ ‘Omdat ze te stom zijn om voor de duvel te dansen,’ antwoordde iemand anders. En toen had je de poppen aan het dansen. Maar de poppen dansten de klompendans en Nederland speelde de eerste viool. De Mammoetwet werd ingevoerd.
| |
II
En zo kom je dus eind jaren zestig aan in Nederland om te studeren en zo word je op handen gedragen omdat je maar liefst vier talen spreekt, waaronder drie wereldtalen. In de International Club spreek je Spaans tegen Guillermo uit Bolivia, Frans tegen Guillaume uit Senegal en Engels tegen William uit Canada. Wim uit Nederland was geen lid van de International Club.
Aan het eind van het eerste semester maak je je eerste schriftelijke tentamen: het vak natuurkunde, onderwerp elektriciteit en magnetisme. Je wacht in spanning op het resultaat dat per post opgestuurd wordt. Elke ochtend fietst de postbode vrolijk fluitend voorbij, je durft hem niets te vragen. Eindelijk valt een witte envelop door het gleufje in de deur. Je raapt hem op en houdt hem tegen het licht. Het cijfer is niet te lezen. Je maakt de envelop voorzichtig open en schuift het briefje langzaam eruit, zoals een pokerspeler naar zijn kaarten kijkt.
Het resultaat wordt zichtbaar en je krijgt bijna een beroerte. Het resultaat staat eerst in cijfers en daarachter tussen haakjes in letters. Het kan niet missen, een vier. In je hele loopbaan op het Radulphuscollege heb je nooit minder dan een negen gehad voor natuurkunde. Dit is dus duidelijk een vergissing. Je controleert of de naam en het studentennummer wel kloppen. Die kloppen. Het adres is ook juist. Studierichting, het vak, alles klopt.
Je stapt op je fiets en rijdt linea recta naar de natuurkundeafdeling, alle verkeerslichten negerend. Op de afdeling zoek je naar de kamer van de betreffende docent en klopt op de deur, niet gehinderd door kennis van de regels van de afdeling. Iemand roept iets, je maakt de deur open en stapt naar binnen. De docent kijkt raar op, hij verwacht geen student en zeker geen zwarte student.
Desalniettemin blijft hij vriendelijk en vraagt waarmee hij van dienst kan zijn. Je legt uit dat er sprake is van een misverstand dat je uit de wereld wilt helpen. Je hebt namelijk een vier gekregen voor het vak elektriciteit en magnetisme dat hij doceert en dat is godsonmogelijk. Hij is niet onder de indruk en stelt voor om jouw
| |
| |
werk door te nemen, hij heeft toevallig de stapel tentamens nog op zijn bureau liggen.
Jullie beginnen bij de eerste opgave. Je ziet meteen dat er iets niet klopt. Jouw antwoord is goed en hij heeft het fout gerekend. Je wijst hem erop en legt hem uit waarom het antwoord goed is. Wat je daar uitlegt is inderdaad goed, zegt hij, maar het staat er niet. Wat daar staat, is een andere bewering. Hij legt uit welke bewering, je mond valt open. Jullie gaan verder en steeds blijkt dat er iets anders staat dan wat je bedoelde. Hij vraagt of je moeite hebt met de Nederlandse taal. Je voelt je beledigd, want je had een negen voor Nederlands op je lijst.
Wat heeft taal met wiskunde te maken? Ik studeerde wiskunde. Professor Dijkstra gaf het vak Programmeren en hij was de grondlegger van de bekende methode ‘Structured Programming’. Zijn opvatting was dat om te kunnen programmeren, de programmeur ten minste één taal goed moet beheersen. Hij had het over een natuurlijke taal, niet een programmeertaal. In ons geval was dat het Nederlands, want zijn vak was in het Nederlands.
Waarom dan? Simpel. Programmeren betekent de computer laten doen wat de mens wil. Wat de mens wil moet heel precies verwoord worden, want meestal is degene die iets wil niet degene die de computer programmeert. Er moet dus gecommuniceerd worden en wel op een éénduidige manier. De computer verdraagt geen dubbelzinnigheid. Een heel moeilijke opgave. Als de computer de redeneringen van sommige mensen moet volgen, dan brandt hij spontaan door. Er is dus een verband tussen wiskunde, computers en taal.
Sonny studeerde rechten aan de universiteit. Hij bevond zich in een permanente staat van crisis. Hij woonde op kamers bij een hospita en mocht thuis dat rare taaltje niet spreken. De dochter van de hospita vond dat hij grappig Nederlands sprak, zo zangerig. Als hij ‘wat’ moest zeggen dan klonk het als ‘oewaat’. Maar zij vond hem wel aardig. Een keer toen hij zijn wekelijkse bad nam, kwam het meisje gluren of het zwart niet afgaf. Sonny schrok zich een aap.
Iedere middag bij de lunch in de mensa moest hij de moeilijke beslissing nemen aan welke tafel hij ging zitten. Aan de tafel van de Antillianen of aan de tafel van zijn studentenvereniging. Tot overmaat van ramp stonden de tafels naast elkaar. Het dispuut waar hij lid van was, stelde het verplicht voor de leden om samen te lunchen.
Wanneer hij aan de tafel van zijn Nederlandse vrienden ging zitten, dan plaagden zijn Antilliaanse vrienden hem. Ze noemden hem een zwarte makamba en zeiden dat hij Nederlands sprak als een flikker. Andersom, als hij bij de Antillianen ging zitten, kreeg hij op zijn donder van de Preses van het dispuut. Aan de Antilliaanse tafel
| |
| |
werd als protest tegen het Nederlandse koloniaal beleid en als veroordeling van het slavernijverleden, uitsluitend Papiaments gesproken.
| |
III
De toren van Babel
Alle mensen op aarde spraken één taal en gebruikten dezelfde woorden. Nadat ze uit het oosten weggetrokken waren, vonden ze een vlakte in Sinear en vestigden zich daar. Zij zeiden tegen elkaar: ‘Kom, laten wij tegels maken en ze harden in het vuur.’ De tegels gebruikten zij als bouwstenen, met asfalt als specie. Nu zeiden ze: ‘Laten wij een stad bouwen met een toren, waarvan de spits tot in de hemel reikt; dan krijgen wij naam en worden wij niet over de aardbodem verspreid.’
Toen de heer neerdaalde om de stad en de toren die de mensen bouwden, te zien, zei Hij: ‘Nu zijn ze één volk en spreken zij allen dezelfde taal. Wat zij nu doen is nog maar een begin; later zal geen enkel plan van hen meer te stuiten zijn. Laten Wij neerdalen en verwarring brengen in hun taal, zodat de een niet meer verstaat wat de ander zegt.’
En de heer dreef hen vandaar naar alle kanten de hele aardbodem, en er kwam een einde aan de bouw van de stad. Daarom noemt men die stad Babel, want de Heer heeft daar verwarring gebracht in de taal van alle mensen, en hen vandaar over de hele aardbodem verspreid.
Wat de Heer over het hoofd zag, was dat de mensen elkaars taal zouden leren. Taal is vooral, maar niet uitsluitend, een middel van communicatie. Wij zijn een sociaal wezen en helemaal alleen overleven wij niet. Door te communiceren hebben wij een heel complexe samenleving opgebouwd. Misschien niet een toren die tot in de hemel reikt, maar wel raketten die gevaarlijk dicht in de buurt komen. Wij bouwen gevaartes die tonnen wegen, maar toch op het water drijven en andere gevaartes die vliegen en niet uit de lucht vallen, enkele uitzonderingen daargelaten. Wij bouwen auto's die zonder bestuurder rijden, wij besturen vliegtuigen vanuit een controlekamer, wij kunnen alle defecte onderdelen van het menselijk lichaam vervangen door andere die wel functioneren. Technisch gezien is er over vijftig jaar geen reden voor de mens om te sterven. Dit alles was niet mogelijk geweest zonder taal en communicatie.
Wij communiceren met een doel. In de eerste plaats communiceren wij om informatie uit te wisselen. Om in een organisatie te kunnen functioneren, hebben wij informatie nodig. Daartoe observeren wij de feiten en leggen deze vast in de vorm van gegevens. De computer helpt ons om informatie te produceren en te verspreiden. Wij
| |
| |
interpreteren de informatie en geven er betekenis aan. Informatie is de basis van kennis. Als wij iets niet begrijpen, dan moet iemand ons dat uitleggen. Uitleggen is ook een vorm van informeren. Uitleggen is dezelfde feitelijkheden vertellen, maar in andere woorden. Feiten kunnen juist of onjuist zijn.
In de tweede plaats willen wij dat iemand een standpunt met ons deelt. Op basis van de informatie en de uitleg die wij gekregen hebben, trekken wij een conclusie. Wij willen graag dat iedereen het daarmee eens is. Daarvoor is overtuigingskracht nodig op basis van argumenten. Wij kunnen ook met de vuisten op tafel slaan en onze stem verheffen, maar dat valt meer onder intimideren dan onder overtuigen.
Tenslotte willen wij iets van iemand gedaan krijgen. Daarvoor moet die iemand natuurlijk eerst weten en begrijpen wat van hem verwacht wordt. Hij moet het er ook mee eens zijn dat wat hij moet doen correct is. Dit betekent nog niet dat hij het ook doet, wij moeten hem motiveren. Wat zijn de voordelen van die actie voor de organisatie. Of nog beter, wat schiet hij ermee op? De beste motivatie is eigenbelang. Wij kunnen ook een pistool tegen zijn hoofd zetten, maar dat is strafbaar.
Wij communiceren onder verschillende omstandigheden in verschillende talen. Bij de Shell vergaderden wij in het Nederlands en rapporteerden in het Engels, want de Engelsen vertrouwden die Nederlanders niet. In de wandelgangen en na het werk aan de bar van Asiento spraken wij natuurlijk Papiaments. Later op de avond spraken sommige doorzetters Spaans in de buurt van het vliegveld.
In mijn zakelijk leven speelde Engels een belangrijke rol. Eerst bij de Shell en later als vertegenwoordiger van IBM computers. En nog later als IT consultant en trainer van de World Meteorological Organisation (WMO).In die tijd las ik voornamelijk Engelse boeken: Isaac Asimov, Joseph Heller, Frank Herbert, Henry Miller.
| |
IV
Ik schreef rapporten en verslagen in het Engels. Ik correspondeerde en hield presentaties in het Engels. Maar toch zou ik geen verhaal of een gedicht in het Engels kunnen schrijven. Om creatief te kunnen schrijven in een taal, moet je die taal in het gewone dagelijkse leven gebruiken. Het Engels dat wij goed beheersen, is zakelijk Engels. Door veel te lezen leer je ook het gewone Engels, maar niet goed genoeg.
Ik heb tien jaar in Nederland gewoond, dat is andere koek. Hoewel dat op zichzelf geen garantie is dat je de taal goed beheerst. Je moet ook belangstelling hebben voor de literatuur in de taal. Dat wil zeggen, veel lezen. Ik kan verhalen schrijven in het Nederlands en ook lichte gedichten, maar geen script voor een toneelstuk. Daarvoor mis ik het echte boerenkool-met-worstgevoel.
| |
| |
In mijn dushi Papiamentu kan ik alles schrijven. Hier volgt een Nanzi-verhaal.
Sigui e spor
Nanzi ta bai drecha su bida, pero e problema ta ku niun bestia no ta ker'é i esei ta hasié masha tristu. El a bai serka Shi Maria i a informá Shi Maria di su bon intenshon. Shi Maria a harié.
‘Nanzi,’ Shi Maria di, ‘Nanzi mi amor, wak den spil anto bisami si bo mes ta kere bo mes.’ Nanzi a wak den spil i bèrdat, e mes no ta kere su mes. Esei ta hasié mas depresivo ainda. Kiko e tin ku hasi? Ken por dun'é konseho? E ta pensa i pensa i pensa i di repente el a hana un inspirashon. Naturalmente, ken otro, el a pensa aliviá.
Nanzi ta bai buska konseho serka professor Palabrua. Si e profesor no por yud'é, ken si lo por yud'é? I yen di brio el a kuminsá kana bai den direkshon di e palu di tamarein kaminda Palabrua tin su nèshi.
‘Muy distinguido i estimado profesor,’ Nanzi a bisa solemnemente, ‘mi ke drecha...’ ‘Hasi mi un fabor, papia normal,’ Palabrua a interumpié. ‘Palabrua mi brô,’ Nanzi a sigui riba un otro tono, ‘mi ke drecha mi bida, pero niun bestia no ta konfiami. Kiko mi tin hasi?’ ‘Ken lo konfia bu bèrdè,’ Palabrua a murmurá. ‘Lagami wak’ i el a kue un buki diki for di riba rèki. ‘Un lobo den kueru di karné’ ta pará ku lèter di oro riba e kaft. Palabrua a bòltu un blachi, el a bòltu dos blachi i despues di a bòltu tur blachi, el a dal e buki sera i sagudí su kabes.
‘Ta duel'mi Nanzi, mi no por hana nada den e kaso aki. Bo a hasi di mas. Ta bo amigunan so lo por yudabo, esta si bo a sobra amigu.’ Ta un amigo so Nanzi tin: Kompa Sese.
‘Podisé, podisé mi por yudabo,’ Kompa Sese a bisa yen di duda, ‘pero bo tin ku hura riba bo palabra di honor ku bo no ta tuma mi hasi si.’
‘Mi ta hura solemnemente, den e kalidat di un araña ku ocho pia, desendiente di Afrika,’ Nanzi a bisa hisando dos dede.
‘Oké,’ Sese a kontestá, ‘mi ta bai puntra Shon Arei si e ke tuma bo den servisio komo vigilante den oranan di anochi, e ora ei mi no tin mester di traha shete anochi pa siman.’
Despues di a pensa largu Shon Arei a bai di akuerdo. ‘Pero pa un siman so, despues nos ta wak,’ el a bisa.
Nanzi a bula lanta i kuminsá baila ora el a tende e notisia i e anochi ei mes el a kuminsá ku su trabou nobo. E ta yen di energia i a tira su promé buèlta den hòfi di Shon Arei. Ei el a mira hopi palu di fruta. Tur sorto di fruta. El a pasa bou di un palu di mango. Esta hole dushi. Mango oraño bunita, grandi manera webu di toro. Nanzi ker a ranka un mango, pero el a risistí e tentashon. Kontentu el a sigui kana. Esaki ta e promé paso den bon direkshon, el a pensa.
| |
| |
E di dos anochi Nanzi a kue un otro ruta i a bai tira un buèlta den sabana. Einan el mira e bakanan gordo rondó di Shon Arei. Pintá aki, pintá ayá, pintá aki, pintá ayá. E ke sigui su kaminda, pero algu ta want'é. El a kana bai e tranké i traha un buraku grandi den dje, ku el a tapa ku rama i palu seku. E buraku a keda bon skondí. Su manisé Sese a bin remplas'é.
‘Awenochi mi no ta bin traha,’ Nanzi a bisa Sese, ‘mi tin un doló di kabes teribel di keda lantá dos anochi tras di otro.’
E di tres anochi Kompa Sese mes a tene warda. Meimei di anochi ora ta sukú sukú, Nanzi a slùip den direkshon di e buraku den e tranké. El a kita tur e ramanan i e palunan i pasa drenta den sabana. E no ta mira nada, asina sukú ta. Ku su mannan e ta fula te ora el a topa e baka di mas gordo. El a mara un kabuya na sugarganta i trèk e bai kuné. Ku e baka su tras el a kue e kaminda di tera ku ta bai derechitu kas di Sese. Spor di pata di baka a keda marká den tera. Den e mondi tras di kas di Sese el a mata e baka i laga kueru i shirishiri bentá eibou. Sobrá karni el a bai kas kuné.
Mardugá grandi el a aparesé dilanti di Sese. ‘Mi a bin remplasábo,’ el a bisa Sese. Sese a keda mashá kontentu, pasó un soño pisá tabata dal e. Nanzi ta un bon amigu, el a pensa. El a kuminsá kana pa kue kaminda pa kas. Pero e no a dal ni dos stap, ora el a mira e buraku grandi den e tranké i ku ta falta un baka.
‘Ladron, ladron,’ el a grita.
‘Unda?’ Nanzi a puntra. ‘Yama sòldá purá i sigui e spor den e kaminda di tera.’
Hoe reageert de Curaçaoënaar?
‘O, wat mooi, enig, geweldig. Heb je dat zelf geschreven?’ Want de Curaçaoënaar vindt alles mooi en geweldig dat in het Papiaments geschreven is.
Hetzelfde Nanziverhaal in het Nederlands.
| |
Volg de voetsporen
Nanzi gaat zijn leven beteren. Het probleem is echter dat niemand hem gelooft en dat maakt hem heel verdrietig. Hij gaat naar Shi Maria en vertelt haar van zijn voornemen, maar Shi Maria lacht hem uit.
‘Nanzi,’ zegt Shi Maria, ‘mijn lieve Nanzi, kijk in de spiegel en vertel mij of je het zelf gelooft.’ Nanzi kijkt in de spiegel en inderdaad, hij gelooft het zelf niet. Dat maakt hem nog neerslachtiger. Wat moet hij doen? Wie kan hem bijstaan met raad en daad? Hij peinst en peinst, en krijgt plotseling een ingeving. Wie anders, denkt hij opgelucht.
| |
| |
Nanzi gaat te rade bij professor Palabrua. Als de professor hem niet kan helpen, kan niemand hem helpen. Hij stapt vol goede moed in de richting van de tamarindeboom waarin Palabrua woont.
‘Hooggeleerde professor,’ zegt Nanzi plechtig,’ ik wil mijn leven...’
‘Doe normaal,’ valt Palabrua hem in de rede.
‘Beste vriend Palabrua,’ vervolgt Nanzi op een andere toon, ‘ik wil mijn leven beteren, maar niemand vertrouwt mij. Wat moet ik doen?’
‘Begrijpelijk, begrijpelijk,’ mompelt Palabrua, ‘laat mij kijken,’ en hij pakt een dik boek uit de boekenkast. ‘Een wolf in schaapskleren,’ staat met krulletters op de kaft. Hij bladert en bladert door het boek. Na een poosje klapt hij het boek dicht en schudt zijn hoofd.
‘Het spijt mij Nanzi, ik kan niets vinden. Je hebt het te bont gemaakt. Alleen je vrienden kunnen je misschien helpen, als je die nog hebt.’
Nanzi heeft maar één vriend: Kompa Sese.
‘Misschien, heel misschien kan ik je helpen,’ spreekt Sese aarzelend, ‘maar je moet mij op je erewoord beloven dat jij mij niet in de maling neemt.’
‘Zowaar ik een spin ben met acht poten en uit Afrika kom,’ antwoordt Nanzi plechtig.
‘Goed dan,’ zegt Sese, ‘ik zal aan de koning vragen om jou aan te nemen als nachtwaker, dan hoef ik niet zeven nachten in de week te werken.’
Na lang nadenken gaat de koning akkoord. ‘Maar wel één week proeftijd.’
Nanzi springt in het rond bij het horen van het bericht en begint diezelfde nacht nog met werken. Hij is ijverig en maakt zijn eerste rondje in de boomgaard van de koning. Daar ziet hij pruimen hangen, o als eieren zo groot. Het schijnt dat hij wil gaan plukken, maar weerstaat de verleiding. Dit is de eerste stap, denkt hij blij. De eerste nacht verloopt verder zonder noemenswaardigheden.
De tweede nacht neemt Nanzi een andere route en maakt een rondje in de wei. Daar ziet hij de vetgemeste koeien van de koning. Roodbont, zwartbont. Hij wil doorlopen, maar iets houdt hem tegen. Hij loopt naar de heg en maakt er een groot gat in, dat hij met kreupelhout bedekt.
In de ochtend komt Sese hem aflossen.
‘Ik kom vannacht niet werken,’ zegt Nanzi tegen Sese, ‘ik heb een vreselijke koppijn van twee nachten wakker blijven.’
De derde nacht houdt Kompa Sese zelf de wacht. Midden in de nacht wanneer het pikkedonker is, kruipt Nanzi naar het gat in de heg. Hij haalt het kreupelhout weg en stapt de wei in. Op de tast zoekt hij de grootste koe uit en neemt die mee. Hij loopt met de koe aan een touw in de richting van het huis van Sese. Tussen de
| |
| |
struiken achter het huis slacht hij de koe en laat de huid daar achter. De rest neemt hij mee naar huis.
Vroeg in de ochtend verschijnt Nanzi voor Sese. ‘Ik kom je aflossen,’ zegt hij. Sese is heel blij, want hij valt om van de slaap.. Nanzi is een goede vriend, denkt hij. Hij loopt weg, maar na tien stappen ziet hij het gat in de heg en dat er een koe mist.
‘Een dief, een dief,’ roept hij.
‘Waar? vraagt Nanzi. ‘Waarschuw de soldaten en volg de voetsporen.’
Hoe reageert de nuchtere Nederlander?
‘Hmmm, leuk, aardig. Die Nanzi hé, die is volgens mij een psychopaat. Hij heeft een ziekelijke drang om zijn vrienden beet te nemen.’
De conferentie werd geopend met een inspirerende lezing van Roy Evers samen met studente Chantally.
Roy Evers
|
|