Des coninx summe
(1907)–Anoniem Coninx Summe, Des– Auteursrecht onbekend
[pagina 221]
| |
4.aant.Dat eerste ghebodt dat god gheboet is dit: ‘Du en selte niet || menigherhandeGa naar margenoot+ gode hebben’. Dat is te seggen: ‘du en selste ghenen god hebben dan mi, noch du en suls aenbeden noch dienen, noch dinen hope setten in nyement dan in mi’; want wie sinen hope settet principaellike in anderen creatueren of in anderen ghelove dan in godeGa naar voetnoot1), die sondicht dootliken ende doet tegen dit ghebot. Sulke sijnse die af gode aenbeden of haren god maken van enighen creaturen oec welc se sijn. Teghen dit ghebot doen alle die ghene, die haren scat te lief hebben, hoor gout of hoor sulver of ander aertscheGa naar margenoot+ dinghen, die in verganckliken dinghen al haer || harte ende horen hope setten ende vergheten ende latenGa naar voetnoot2) horen scepper, die hem al hoor goet verleent heeft, dien si seuldich sijn te dienen ende te dancken alle sijns goets ende boven alle dinghen te minnen ende te eren, so ons dit eerste ghebot leert. | |
5.aant.Dat ander ghebot is dit: ‘Du en selste den name dijns gods niet ydeliken nomen’. Dat is te segghen: ‘du en selste niet swerenGa naar voetnoot3) om niet of sonder goede sake’, want dat selve verbyet onse hereGa naar voetnoot4) in der ewangeliën, daermenGa naar voetnoot5) niet sweren en sal bi hemel noch bi aerde,Ga naar margenoot+ noch bi ghenen creatueren. Mer omme goede saken wil mach-||men wel sweren sonder sonde, als voertGa naar voetnoot6) gerecht of des ghelijc, daer eer of oerbaer aen leghet. Ende anders en salmen in geenre manyeren sweren, ende daer om, wie om niet of sonder reden biden name ons herenGa naar voetnoot7) sweert ende wetens onrechte sweert, die versweert hemGa naar voetnoot8) ende doet teghen dit ghebot gods ende sondicht dootliken, want hi sweret teghen sijn consciencie. Dit is te verstaen: die hem wetende versweretGa naar voetnoot9); mer die die waerheit sweert na sijnre meninghen ende ghelike wel om niet ende sonder sake, ende niet leliken en sweert, mer lichtelic ende sonder blasphemie, die sondighetGa naar voetnoot10) daghelix; merGa naar margenoot+ die ghewoente is seer anx-||telicGa naar voetnoot11) ende mach lichtelic dootsonde wor- | |
[pagina 222]
| |
den, die hem niet nauwe en hoedet. Mer alle die gene die lelike vervaerlikeGa naar voetnoot1) eede sweren van onsen lieven here of van sinen heilighen tot hare versmadenisse of blasphemie daer of spreken, die en sijn mit gheenre redene te ontsculdighen, si en sondighenGa naar voetnoot2) dootlike; ende wie hemGa naar voetnoot3) daer meeste toe went, die sondicht meest. | |
6.aant.Dat derde ghebot is dit: ‘Siet dat tu den saterdach vierste’. Dat is te segghen: du en selste des saterdaghes dijn onledenGa naar voetnoot4) niet makenGa naar margenoot+ noch dijn werken niet doen, ghelike du pleghes in anderen da-||ghen. Mer du selte rusten ende stille wesen om bet te beden ende te dienen dinen scepper, die hem rusteGa naar voetnoot5) des sevenden dages van sinen werken, die hi in die .VI. daghen voer ghedaen hadde, in den welken hi hemel ende aerde scyep ende makede. Dit ghebot vervult die ghene geesteliken, die na sijnre machten den vrede sijnre conscienciën bewaert om gode so veel te heilichlikerGa naar voetnoot6) te dienen; want dit woert saterdach, dat die ioden hieten saboth, beduut so veel als ruste. Dit ghebot en mach nyement geesteliken houden, die wroeghenGa naar voetnoot7)Ga naar margenoot+ voelt in sijnre conscienciën van dootliken sonden, want dese || consciencie en mach niet te vreden sijn also langhe, als si in sulker staet is. In die stat des saterdaghes, die seer strenghelic ghehouden wort inder ouder eweGa naar voetnoot8), hevet onse moeder die heilighe kerke inder nuwer ewe den sonnendach gheset te houdenGa naar voetnoot9), want onse lieve here doe opverreesGa naar voetnoot10) vander doot. Daer om ysmen hem sculdich te houden geesteliken ende in rusten te wesen van daghelixen werken ende meer van sondeliken werken, opdat hem een mensche te meer gheven mach tot geesteliken werken: onsen lieven heer teGa naar margenoot+ dienen, hem te bidden, aen hem te denken, die ons ghemaect heeft, || hem te dancken ende te lovenGa naar voetnoot11) van sinen goede. Ende so wie datten sonnendach breect ende die ander heilighe daghe, die die heilighe kerke ghebiedt te vieren, die sondicht dootliken, want hi doet teghen tghebodt gods ende der heiligher kerken; ten si dat sake, dat hi enyghe nootlike sakeGa naar voetnoot12) te doen hevet die die heilighe kerke oerloft; mer hi sondicht nochtan veel meer, die den sonnendach of | |
[pagina 223]
| |
ander heilighe daghe toe brenghetGa naar voetnoot1) mit sonden, mit droncken drincken, mit leckernyën, mit spelenGa naar voetnoot2) ende mit anderen ydelheden, die teghen godeGa naar voetnoot3) sijn.
Ga naar margenoot+Dese drye gheboden || voorscreven ordineren onsGa naar voetnoot4) tot gode waert sonderlinghe. | |
7.aant.Dat vierde ghebot is dit: ‘Eer dijn vader ende dijn moeder, want du selste te langher leven op aertrike’. Dit ghebodt leert ons dat wi ons sculdich sijn te hoeden, vader of moeder wetende te vertoernenGa naar voetnoot5); ende wie wetende vader of moeder onere biedtGa naar voetnoot6) of uut boesheden evel toe spreectGa naar voetnoot7), die doet dootlike sonde ende breect dit ghebodt. Ende in desen selven ghebode is oec te verstaen die ereGa naar voetnoot8), die wi oec onsen geesteliken vaderen sculdich sijn te doen, dat is den ghenen die wi bevolen sijn te leren, dat sijn die prelaten der heiligherGa naar margenoot+ || kerken, die onse sielen te bewaren hebben; ende wie den ghenen niet ghehoersam en is dien hi bevolen isGa naar voetnoot9), wanneer hi hem die dinghen seit daer hi toe ghehouden is, die sondicht groflikenGa naar voetnoot10); ja die onghehoersamheitGa naar voetnoot11) mach sulc sijn, dat hi dootlike sonde doet. | |
8.aant.Dat vijfte ghebot is dit: ‘Du en selste niet doot slaen’. Dit ghebot meentGa naar voetnoot12), dat men nyement doden en sel om wrake of om tsijn te hebben of om anders enigher quader redene. Mer quaetdadighe menschen te doden om recht ende vonnisse te houdenGa naar voetnoot13) ende omGa naar margenoot+ sulke saken, isGa naar voetnoot14) gheoerloft inder wet ende || inden rechte, ia den ghenenGa naar voetnoot15), die dat bevolen is. In dit ghebot is verboden hat ende nijt ende groten toernGa naar voetnoot16), want so die scriftGa naar voetnoot17) seit: wie sinen broeder haet, die is manslachtich mit sinen wille ende doet dootsonde. Ende | |
[pagina 224]
| |
so doet oec die ghene, die tegen ander luden langhe toern draghet, want wie den toerneGa naar voetnoot1) so langhe draghet int harte, dat hi veroudetGa naar voetnoot2), so wortet hat ende nijt, dat dootsonde is en de teghen dit ghebot. Ende noch meerGa naar voetnoot3) sondicht hi, die anderen luden scande of scade beiaghet tonrecht, het si mit rade of mit dade, om hem te wreken.Ga naar margenoot+ Mer toern of onwaerde die lichteliken henen || gaetGa naar voetnoot4) sonder consenteringhen yement te willen hinderenGa naar voetnoot5), so en ist geen dootlike sonde. | |
9.aant.Dat seste ghebot is: ‘Du en selste gheen overspel doen’. Dat is te segghen: du en selste gheen vleischelic gheselscap hebben mit ander lude wiven. In desen ghebode is ons alle vleyschelike sonde verboden, die men luxurie hiet, ende een vanden .VII. hoeft sonden is, die welGa naar voetnoot6) taxkijns hevet die niet dootlike sonden en sijn, als die eerste beroeringheGa naar voetnoot7) des vleysces, die nyement scuwen en mach, den eersten in val, mer men is die sculdich eernstelic te weder staenGa naar margenoot+ mit alre machten ende te scuwen, || dat men daer nietGa naar voetnoot8) en beiaghe noch en voede mit te veel eten of drincken, of mit quaden ghedachten, of met te langheGa naar voetnoot9) daer op te marren, of mit onbehoeden handelinghenGa naar voetnoot10), want in alle desen punten grote vrese te hebben is. In dit ghebot is oec verboden alle sonde, die teghen nature is, in wat manieren si ghedaen wort in eens menschen eyghen persone of in ander luden. | |
10.aant.Dat sevende ghebot is dit: ‘Du en selste gheen diefte doen’. Dit ghebot verbiet ander luden dinc te nemen of te onthouden teghenGa naar margenoot+ haren wille, oec wattet si. In de-||sen ghebode is verboden rovenGa naar voetnoot11), woekeren, barenteren, ontnemen, ontweghen ende ontrekenen of den luden thoer of te dreyghenGa naar voetnoot12). Ende so wie teghen dat ghebot doet, die is sculdich weder te gheven dat hi mit onrechte heeft denGa naar voetnoot13) | |
[pagina 225]
| |
ghenen daer hijt so of ghecreghen hevet, also verre als hise weetGa naar voetnoot1); ende en weet hi der nietGa naar voetnoot2), so is hijtGa naar voetnoot3) sculdich om gode te gheven bi rade der heiligher kerken. Want wie den anderen tsijn onthout mit onrechteGa naar voetnoot4), die doet dootsonde, hi en gheeftet hem weder, also verre als hijs macht heeft, weet hi hem; of weet hijs nietGa naar voetnoot5), so doeGa naar voetnoot6)Ga naar margenoot+ na rade der heiligher kerken, || also voorscreven is. | |
11.aant.Dat achtende ghebot is: ‘Du en selste gheen valsche ghetughe doen teghen dinen naesten’. In desen ghebode is ons verboden lyeghen ende versweren voor gherecht of buten gherechte om ander lude te scadighen, of quaet te segghen van yemant om hem te scaden of sinen goeden name te verminrenGa naar voetnoot7) of die gracie, die hi hevet, want dat is al dootlike sonde. Teghen dit ghebot doen alle die ghene die wetende quaet spreken after goede luden rugghe uut boesheden, welke sonde wi aftersprake of verraderieGa naar voetnoot8) hieten; ende oec die gheneGa naar margenoot+ die || quade lude hoer boesheit prisen ende lovenGa naar voetnoot9), daer sijt sien ende horen of vreyschenGa naar voetnoot10) moghen, dat wi pluumstrikers of flacteres hieten; ende alle die, die valscheit ende loghentale segghen of vandenGa naar voetnoot11) luden anders segghen after horen rugghe, dan si van hem segghen in hoerre teghenwoerdicheit, want dit sijn al valsche ghetughe. | |
12.aant.Dat neghende ghebot is: ‘Du en selste niet begheren dijns naesten wijf, noch du en sulster in dijnre herten niet begheren’Ga naar voetnoot12). Dat is te segghen: du en selste niet consenteren, sonde mit dinen live daerGa naar margenoot+ mede te doen. Dit ghebot ver-||biet begheerte of consenteringhe, enich gheselscapGa naar voetnoot13) vleyschelic mit wiven te hebben buten echtscapGa naar voetnoot14) ende alle quade hantieringhe, daer die begheerten of wassen mochten, als daer van te sprekenGa naar voetnoot15) of an te tasten of ghiften te gheven of te nemen in dier manyeren; ende dit is die differencie of dat onderscheitGa naar voetnoot16) | |
[pagina 226]
| |
tusschen desen ghebode ende den sesten ghebode voorscreven, want dat seste ghebot voorscreven verbyet werken van butenGa naar voetnoot1), mer dit verbyedt consent van binnen enighe begheerte te hebben tot enighenGa naar margenoot+ wiveGa naar voetnoot2), die sijns selfs ghetrouwede wijf niet en is; wie ander || gheselscap mit vollen consent mit wiven begheertGa naar voetnoot3), die doet dootsonde nader sententiën der ewangeliën. Daer staet in: wie een wijf aensiet ende diese begheert inder hertenGa naar voetnoot4), die hevet daer mede ghesondicht mitter herten; mer dat is te verstaen: die dat ghedachte wetende consenteert. | |
13.aant.Dat tyende ghebot is dit: ‘Du en selste gheen dinc begheren, dat dijns naesten is’. Dit ghebot verbyet den wille enichs menschen goet te hebben sonder enighe goede sakeGa naar voetnoot5). In desen ghebodeGa naar voetnoot6) is verboden nijt of wangunstGa naar voetnoot7) te hebben van ander lude welvaren,Ga naar margenoot+ want sulke ghedach-||ten comen van ongeordineerder ghiericheit, ende wordense mit voerdachteGa naar voetnoot8) gheconsenteert, so sijnse dootsonde ende teghen dit ghebot. Mer ander lude goet te begheren sonder hem te veronrechten, diet sijn is, dat en is geen sondeGa naar voetnoot9); ende des ghelikes die eerste beroeringhe van avegonstenGa naar voetnoot10) of yement te hinderenGa naar voetnoot11) sonder volmaecten wille of consenteringhen en is dicke gheen sondeGa naar voetnoot12), ende alst sonde is, so ist daghelix sonde. Hier hebdi nu ghehoert die tyen gheboden, hoe ons die drie eerste ordinerenGa naar voetnoot13) tot gode ende die ander seven tot onsen evenkersten.Ga naar margenoot+ Dese tyen ghebode is || een yghelic mensche sculdich te houden, die tot sinen ouderGa naar voetnoot14) ghecomen is ende sinne ende wetGa naar voetnoot15) hevet, ende wie daer enich breectGa naar voetnoot16), die doet dootlike sonde. |
|