Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes
(1669)–Anoniem Clioos Cytter, slaande aardige gezangen, nieuwe wyzen, geestighe steekdichjes en brandende minnekusjes– Auteursrechtvrij
[pagina 34]
| |
De schoonste maaghden zoeken;
Wier kaakjens zijn bezet,
Om helder blank te zijn,
Met pleisters, zwart uit doeken
Gesneden, lang en ront,
Als Starren, Zon en Maan,
Die by den grooten Hont,
Hoogh aan den hemel staan.
2.[regelnummer]
Ik lagh met al 't gevry,
En Venus jankery,
Daar sleghthooft wert geschooren;
Van kleuters, trots en prat,
Die naulijx weten dat
Zy eerst de werelt hooren.
Ik min een ander wit:
Mijn lief is my nooit wreet,
| |
[pagina 35]
| |
En schort my dat, of dit,
Nooit spotse met mijn leet.
3.[regelnummer]
Ik ben niet los noch light,
Of al te vast verplight,
'k Lief t'effens veel meestressen.
Mejuffer Delewijn,
Gebooren aan den Rijn,
Is een van mijn godessen;
Zy draagt om haren hals,
Een snoer van paarlen mals,
En flikkert in elx oog,
Gelijk een regenboog.
4.[regelnummer]
Gy legt Rinkhouwerin,
Zoo diep in mijne zin,
Als 't Meisje van de Moezel;
Of 't Nekkers aardig dier,
| |
[pagina 36]
| |
Wiens kaakjens zoet van zwier,
Zoo lekker zijn en poezel.
O Bacherachse maagt,
Uw purpre roozemont,
Die iders oog behaagt,
Heeft my zoo vaak deurwont.
5.[regelnummer]
En wie zou 't hemels kint
't Geen voortvliegt soo geswint
Het Meisje van de Loire
Door haar beleeft gelaat,
En aangename praat,
Tot liefde niet bekooren?
De Rosne, Saone en Sein,
Drie Juffertjes niet klein,
Van maght en heerschappy,
Bemin ik haar livry,
| |
[pagina 37]
| |
6.[regelnummer]
Die zijn de Juffers daar,
Ik nu zoo menig jaar,
Mijn tijt by heb versleten.
En zal de zoetigheit,
Van ider brave meit,
Mijn leven niet vergeten.
Noit leef ik ongerust,
En evenwel mijn Min,
Wert nimmer uitgeblust
Maar neemt staag nieuw begin.
J. Dullaert.
|
|