| |
| |
| |
Ingeborg Oderwald
volgde lessen aan de Rietveldakademie en studeerde psychologie te Amsterdam. Solo-tentoonstellingen o.a. in Den Haag, Amsterdam, Arnhem en Amstelveen. Groepstentoonstellingen in Amsterdam, Amstelveen en Berlijn. In 1978 literaire prijs voor proza van de v.v.a.o. voor de novelle Nellie. Schildert, tekent, etst en schrijft. Heeft een atelier in Amstelveen.
| |
| |
| |
Mijn hemd en Beatrice
De meesten zijn er niet vandaag. Dat komt door het warme weer. Ze wilden liever naar Zandvoort dan hier in de hete werkplaats werken. Of heet? Nee, echt heet is het niet, de ramen staan open en de kastanje zorgt voor schaduw op het dak. Alleen Diana en ik zijn er. Beatrice is er ook natuurlijk - die heeft de centen hard nodig. Als ze bij ons geen geld verdient vandaag kan ze helemaal niet naar het strand deze week. De akademie heeft vakantie en dan verdienen modellen niets - die worden niet doorbetaald - zo is dat nu eenmaal.
Wel rustig werken zo met z'n tweeën, we hoeven elkaar niet te verdringen om een plaatsje. Diana is stil en verlegen, haar roodharig kopje knikt instemmend en opgelucht als ik de standen en tijden regel. Heel lange standen maak ik ervan, 't is veel te warm om snel en nerveus te tekenen.
Ze is vaker bij ons geweest, Beatrice. Dat was voor mij wel even wennen in het begin, ik vond haar niet zo fijn om naar te werken. Ik begreep haar lijf niet, dat weelderige bleke lijf met de grote borsten en de brede heupen, de kleine weke mond en de zwaar aangeblauwde ogen onder een vracht donkere pijpekrullen. En ook lager kleine rommelige pijpekrulletjes. Nu ben ik echter vertrouwd met haar vorm en haar manier van stilstaan en bewegen. Ze is goed in haar vak, Beatrice, en niet al te gauw moe.
We pauzeren, drinken koffie en praten wat. Moeizaam, want Diana zwijgt en Beatrice mengt haar Nederlands met Frans. Dan gaan we weer aan het werk tot Diana opstapt. Ze moet eerder weg, ik weet niet waarom, het interesseert me ook niet. Nu heb ik nog een uur lang Beatrice helemaal voor mij alleen. Ik heb het warm. Mijn hemdje en mijn katoenen broek kleven aan mijn vochtige vel, maar het kan me niet schelen, want er komt ritme in mijn handen.
Terwijl Beatrice half te slapen ligt in de kussens - ze trekt haar benen op en vouwt haar arm achter haar hoofd - terwijl Beatrice daar ligt met haar brede zitvlak naar mij gekeerd, schuif ik mijn papier opzij en pak een geprepareerd zinken plaatje om op te etsen. Van mijn kroontjespen breek ik één puntje af - zo heb ik
| |
| |
een lekker verend naaldje, niet zo stijf als de stalen naalden - en ik laat mijn hand dansen over het zink, kriebelen, krassen en krullen om alles, alles er op te krijgen: de kussens, de pijpekrullen, de dichte ogen, de borsten, de bleke schouders, de voeten met de kleine geverfde tenen, het perzikje tussen de billen - en het wordt een chaos van lijntjes en streepjes en ik zet nog méér streepjes en er komt orde in de chaos, er komt helderheid. Nu moet ik oppassen, niet teveel meer kriebelen en strepen, want als de tekening op de plaat al te duidelijk wordt dan gaat hij dood, dan verstart het leven. Na voorzichtig hier en daar een lijntje erbij, na met wat vernis een storend streepje weggewerkt te hebben, zet ik mijn plaat behoedzaam op een veilige plek neer opdat de waslaag niet beschadigen zal.
‘He, Beatrice,’ zeg ik nu ik weer tijd heb om op haar te letten, ‘slaap je? Dormez-vous? Word wakker meisje, 't werk is gedaan voor vandaag.’
Beatrice rekt zich behaaglijk uit, trekt alle spieren recht na het lange liggen en ik draai me om, om mijn handen te wassen.
Om mijn handen te wassen, jawel, maar ook omdat ik opeens besef dat ik alleen met een naakte levende vrouw ben in de werkplaats. Ik geneer me om naar haar te kijken nu het geen funktie meer heeft, ik kan niet meer ontkennen, dat zij niet alleen een boeiende vorm maar evenzeer een mens van vlees en bloed is.
‘Heb je zin in een boterhammetje, en ik heb ook karnemelk,’ zeg ik over mijn schouder, terwijl Beatrice haar kleren aandoet: een lange rok en een wollen truitje, hoe verzint ze het met dit weer!
De werkplaats ligt aan het eind van een smal doodlopend straatje dat vroeger ‘het schoolstraatje’ heette. Toen was de werkplaats nog de dorpsschool en was het parkeerterrein ernaast nog speelplaats. Maar de grote kerk tegenover de school is nog steeds de dorpskerk en het gras met rozenperk ervóór is nog steeds gras met rozen. Daar gaan wij zitten in de zon met brood en kaas en karnemelk - als dat op is gaan we liggen - en ik vind het lekker in de zon maar Beatrice die heeft het warm, veel te warm in haar lange rok en wollen trui. Haar gezicht is rood opgeblazen en ik kan haar geur ruiken - warme lijfelijkheid en scherp parfum. Ik trek mijn katoenen hemmetje, waaronder ik een donkerblauwe beha draag - en wie daar in dat stille hete dorp zou zich storen
| |
| |
aan die keurig-blauwe beha, die bijna niets hoeft te verbergen - ik trek dat hemmetje uit en geef het Beatrice. Beatrice neemt gelijk de resten van ons maal mee als ze zich binnen gaat verkleden.
Dat is wel een gek gezicht: mijn eigen naïeve vaalblauwe kleine hemd over de bleke wulpse vormen van Beatrice. Ik word er draaierig van als ik naar haar kijk - vertrouwd is ze zo en toch heel vreemd - of is het de warmte die me duizelig maakt? Of is het Beatrice's gepraat dat als een beekje over mij heen kabbelt? Ik lig daar maar en luister, luister met mijn oren, maar vooral ook met mijn ogen. Ik zie de woorden van haar kleine dikke lipjes rollen, haar neus bewegen, en, oh, die ogen, die blauwe ogen, die grote blauw geverfde ogen, hetzelfde blauw als mijn verschoten hemd! Wat zal ik Zandvoort zoeken als ik hier bij de kerk in het gras kan liggen en al die frans-nederlandse woordjes over me heen kan laten rollen. Oh, en de verhalen die ze vertelt, zachtjes, want ze ligt zo dichtbij. Ik hoor ze wel die verhalen, maar ze zijn me zo vreemd, zo ver. Ze komen uit een hele andere wereld dan die van zon en gras en rozen. En ja, ik heb ze meer gehoord - of gelezen misschien - 't lijkt net of ik ze ken, of ze uit een boek komen. Beatrice vertelt me haar leven, een heel treurig leven voor een meisje met zwarte pijpekrullen en grote geblauwde ogen - zou het waar zijn of heeft ze het 's avonds in bed bij elkaar gefantaseerd? Weeskind - strenge stiefmoeder - ondeugende stiefvader - barse nonnenschool - lelijke plagende kinderen - ongelukkige broer en dat allemaal daar in dat verre Frankrijk. En dan die jongen die haar mee naar Nederland troont en haar dan verlaat. Maar oh, ze wil niet terug, nee niet meer naar Frankrijk toe waar alles droef en boos is. Het verhaal gaat verder maar speelt nu in Amsterdam. Hoe verdien je daar de kost als je de taal niet spreekt? Hoe doe je dat als meisje verlaten door je vriend? De akademies daar kan ze goed terecht, dat gaat nu heel aardig lopen en dat verdient ook redelijk. En dan poseren, zoals bij ons, dat brengt niet zoveel op, maar toch.
Ook bij mensen privé staat ze model en dan komen weer de verhalen los: de fotograaf die helemaal niet fotograferen wou - de smeerlap - voor fotografen staat ze niet meer en de schilder die wel schilderen wou, een heel groot doek. ‘Wacht,’ zegt ze en toont me een foto van het schilderwerk: een landschap met een magere
| |
| |
blote vrouw de armen wanhopig in de lucht - een magere versie van Beatrice's weelde. ‘'t Stelt de honger en ellende in de wereld voor,’ vertelt Beatrice enthousiast. ‘'t Was heel vermoeiend staan zo met mijn armen, maar 't was zo'n lieve oude man. Alleen zijn vrouw, die was gek, die was zó jaloers en toen kon ik niet meer komen, door die vrouw!’ Dan geeft ze me nog andere foto's in de hand van vakanties, van vrienden en vriendinnen en ik zie het allemaal heerlijk rozig aan. ‘Eén vriendin van me,’ vertelt ze en ze kruipt vertrouwelijk bij me, ‘één vriendin, die daar op de foto, die was eh, die gaf om meisjes.’ Een schok gaat door me heen, opeens ben ik minder sloom, een rood alarmlampje begint te branden in mijn achterhoofd. ‘Maar dat was niet zo hoor,’ gaat ze verder, ‘nee, dat dacht ze alleen maar dat ze van meisjes hield. En ik heb toen eerst net gedaan of ik ook zo was - ja - ik heb met haar gedanst en haar gezoend en zo, maar dat deed ik om haar te genezen om haar te laten zien dat het niet zo was en later toen ging ze met een jongen.’ Stralend lief kijkt ze mij aan. Of verbeeld ik mij dat? Oh al dat bleke warme geurige vlees daar in mijn hemdje. Wat moet ik? Wat wil ze?
‘Hier woon ik,’ zegt Beatrice. Ze geeft me weer een foto en haar bovenarm raakt de mijne. ‘Kom je eens langs? Ik ben vaak alleen thuis 's avonds, wacht ik schrijf mijn adres voor je op.’
‘Misschien,’ zeg ik kortaf, ‘als ik eens tijd heb, ik heb het erg druk weet je, met etsen en zo - ik ga nou ook maar weer eens aan de slag.’
Ik sta op, ril even in de zon en loop naar de werkplaats.
Binnen krijg ik mijn hemdje terug. Beatrice hult zich weer in wol. ‘Je komt, je komt toch?’ zegt ze bij het weggaan en legt een warme vochtige hand op mijn arm. ‘Ja, nee, ik weet niet,’ stotter ik. Ik kijk haar na door het raam, dan loop ik naar de kraan en laat water in de spoelbak lopen. Ik pak mijn hemd op en sla het een paar keer flink door het water heen en weer. Dan wring ik het uit en leg het buiten op het grasveld te drogen. Het lijkt in de werkplaats niet meer zo heet als eerst, ik huiver en voel me klam en nat. Ik leg het etsplaatje op de tafel en bekijk het heel nauwkeurig, dan neem ik vernis en een penseeltje en bedek de randen. Voorzichtig pak ik de plaat op en leg hem omgekeerd op een doosje. Nu ga ik de achterkant met een laagje vernis bedekken. Laten
| |
| |
drogen en het morgen bijten in salpeterzuur, neem ik me voor, 't zou best eens, oh ja, 't kan best een hele goeie worden als ik maar goed oplet bij het bijten. Dan golft bitterheid door me heen: die Beatrice! Natuurlijk weet ze het van de vrouwen, dat ik gevoelig ben voor vrouwen, dat proeft ze aan me. Maar wat wil ze van me? Me verleiden? Met me vrijen? Een vrouw zoals ik? Ik ben misschien wel dubbel zo oud als zij! Nou da's overdreven, anderhalf keer (reken ik snel uit). En zij zou mij willen? - Oh nee nee, daar stink ik niet in, niet deze keer, niet meer, da's me te vaak gebeurd, nee Beatrice dan moet je vroeger opstaan meid (mopper ik in mezelf). Ach, denk ik kwaad, misschien mist ze mij nog als mooi verhaal bij haar verzameling verhalen: ‘geile lesbienne wenend bij Beatrice op de stoep’. Weer moet ik rillen. Ik drink een slok water en maak mijn gezicht en polsen nat. Ik haal mijn inmiddels droge hemd van het gras en fiets naar huis. Morgen verder werken.
De volgende dag schijnt de zon net zo vrolijk, 't belooft een lange hete zomer te worden. Ik fiets naar de oude school, langzaam want ook in mijn luchtige hemdje heb ik het nog warm.
Voorzichtig giet ik het zuur in de bak - het hoeft niet zo sterk te zijn bij deze hitte - en leg mijn droge plaat erin. Dan ga ik koffie maken en dan even kijken of het goed bijt - en dan wachten, koffie drinken en weer kijken. Uit het zuur halen, afspoelen, drogen tussen een krant, enkele delen met vernis afdekken, weer in de bak leggen, wachten. Fijne belletjes kleven aan de lijntjes van de tekening, ik veeg ze weg met een vogelveertje, dan weer wachten, kijken, wachten, eruit halen, spoelen, tussen de krant drogen, delen afdekken, in het zuur, wachten en zo voort en zo voort.
Maar nu! Nu gaat hij er definitief uit. Spoelen en dan komt het spannendste moment. ‘Het uur der waarheid,’ fluister ik tegen mezelf, ‘het uur der waarheid dat komt nu.’ Ik verwijder de overgebleven was met peut en spiritus en ...? Ik bekijk de gebeten lijnen in het zink - vreugde - 't ziet er goed uit zo - geen zwakke plekken - goed van verhouding, van donker en licht. Dan houd ik de plaat voor de spiegel, dat geeft nog een beter idee van de uiteindelijke afdruk - spiegelbeeld.
Drukken op zo'n warme dag is geen sinecure. Ik bezit geen ets- | |
| |
oven en moet de gaskachel aansteken om mijn plaat te warmen. Maar alla, niet zeuren, je moet iets over hebben voor de kunst. Dus steek ik ferm de kachel aan, maak papier vochtig en stel de etspers. Dan smeer ik inkt op de plaat in een dikke laag die ik er daarna weer omzichtig ga afhalen, een tijdrovend en warm werkje boven de kachel. Aldra loopt het zweet mij langs de wangen, in de nek, tussen de borsten en over mijn rug en benen - als een stoker op een schip in de Rode Zee voel ik me. Het plaatje is nu goed afgeslagen, de inkt ligt er niet meer op, die zit alleen nog maar in de gebeten lijnen. Ik leg het op de pers, doe er een vel vochtig papier op, dek het toe met vilt en nu draaien maar, heel gelijkmatig en kalm anders komen er strepen op het papier.
En nu ... ‘hij is goed, ja werkelijk, hij is geweldig,’ roep ik, ‘da's eindelijk weer eens een geslaagde ets,’ en ik vlei de afdruk op de grond, sta hem nog even te bekijken en ga dan weer naar de kachel om de plaat opnieuw in te inkten.
Maar ik inkt niet. Ik sta daar maar boven de kachel gebogen, warm en nat. Ik herinner me iets, ik moet ergens aan denken - aan Beatrice moet ik denken - en ik was haar al vergeten, was haar al helemaal kwijt. Maar nu stormt haar hele warme sensuele lijfelijkheid op me af. Weerloos ben ik, ze omvat me, ze dringt in me, ik beleef haar zo heftig of ze er werkelijk met me was. ‘Oh Beatrice, oh Beatrice toch,’ kreun ik. Ja ik meen haar zelfs te kunnen ruiken. Heel dat wonderlijk fascinerende mengsel van lijfen parfumlucht geurt om me heen. Ik snuf en snuf nog eens, ik ruik haar echt merk ik verwonderd. Dan houd ik mijn stomende warme hemd bij mijn neus. Dat is het! Beatrice is in mijn hemd gevaren! Haar warme geurige lijf heeft zich in mijn hemd genesteld en nu dampt het eruit. ‘Vanavond maar in de was doen,’ zeg ik hardop tegen mezelf.
Dan werk ik verder en maak nog vijf hele mooie afdrukken van mijn zinken plaat.
|
|