| |
| |
| |
Heloise Segal
werd in 1928 in New York geboren. Ze studeerde geschiedenis, maar schreef al verhalen voordat zij was afgestudeerd. Nadat enkele gedichten van haar waren gepubliceerd kwam zij tot de ontdekking dat ze ‘a true poet's metaphorical mind’ miste, waarna ze zich op toneel en romans wierp. Ze is nu bezig aan haar vierde roman, maar geen daarvan speelt later dan 1952, want ze schrijft liever niet wanneer ze er de historische achtergrond niet bij kan betrekken.
| |
| |
| |
Waterdood
De rotsen die zich over een afstand van zeven kilometer uitstrekten, en romig tot wit gekleurd waren met rode strepen van de klei, schenen gevormd te zijn door gigantische machines, als je tenminste naar ze keek met je rug naar het water gekeerd. De afstand tussen de voet van de rotsen en de zee varieerde, alsof eb en vloed op grillige wijze veranderden. Ik denk niet dat dit zo was, maar de stormen die we niet hoorden, die ver weg over de zee raasden (ik dacht misschien vlakbij Engeland, waarvan we wisten dat er een oorlog werd gevoerd of ondergaan) veranderden de breedte van het strand. Soms bleef het zand vlak achter door een teruglopend getij, versierd met allerlei glanzende schelpen en lange slierten zeewier, die dik en bobbelig waren als zwart rubber, en met de ragfijne afdrukken van meeuwen en sternen; dan lag er weer wat mijn tante ‘het kiezelstrand’ noemde, duizenden ronde steentjes waardoor je heel hard naar het water rende. We waren voor de zomer naar het eiland gekomen, onze huid werd koperkleurig, ons haar stijf van het zout, een beetje dronken van de zeelucht en de noodzaak onze pasverworven adolescentie te beschermen tegen de taxerende blikken van mijn oom en tante, die niet altijd goedkeurend waren. Hun wereld bestond uit dagen die gevuld waren met schrijven en praten, of een borrel bij vrienden die in hun eigen huurhuizen de kolonie vormden van Martha's Vineyard in de zomer van 1941. Het moeilijkst waren de bezoeken aan een privéstrand dat het eigendom was van een vooruitstrevend stel dat geloofde dat je water tegen je lijf aan moest voelen, je hele lijf, zodat wij jongeren ons doodschaamden als we tussen de (voor ons) oude, blote lichamen van volwassenen liepen die we niet kenden, er van overtuigd dat we veroordeeld en veracht werden. Ik probeerde die ontblote dijen, borsten of slappe penissen, enorm, vergeleken bij die van mijn neef Michael, niet te zien en liep altijd met gebogen hoofd tijdens die afschuwelijke dagen op
dat strand, en soms schuurde ik tegen een lichaam aan dat ik niet had willen zien. En dan waren er duistere diepten in mijn jonge geest - - de vreemde tegenstelling tussen de gevoelens die ik vaak in me voelde opkomen en wat ik zag, en wat we zeiden. Een wees vanaf de geboorte is een bepaald soort kind, een wees niet-wees is anders. Mijn moeder was dood en mijn vader, krankzinnig en
| |
| |
emotioneel, de onberekenbare geliefde van mijn babyjaren, was niet op het eiland. Toen hij in mijn leven verscheen, in New York, was hij vol grootspraak en pijn, zijn knappe gezicht beloofde veel; we zouden samen reizen, hij zou een robijnen ring gezet in goud voor me kopen, ik zou opgroeien tot een mooie vrouw en ik moest naar Hollywood gaan om een ster te worden. Ik kon zien dat hij ongelukkig was, maar ik zag niet in dat ik het zelf ook was, behalve als hij verdween, in een bus, of in een mensenmenigte op de hoek van een straat; ik voelde een stekende pijn tussen mijn ribben of in mijn rug en soms kon ik 's nachts moeilijk adem krijgen.
Maar gedurende die zonovergoten dagen sliep ik zonder zorgen en ik was gelukkig, behalve als we naar het naaktstrand gingen. Mijn neef Michael was een half jaar jonger dan ik en blonder, met zijn bedachtzame gezicht dat dezelfde trekken had als dat van zijn vader, maar minder scherp, zijn onhandigheid, grappig en vertrouwd. Hij en ik lazen romans die zijn ouders in hun koffer voor ons hadden meegenomen, ik geloof Dickens en Hugo. Ik herinner me de tegenstelling tussen de onderwereld in Bleak House en de lucht en de zee om ons heen, het zand en onze onstilbare honger. Mijn tante, met bruin haar en sproetig in het zonlicht, altijd in een kort, wit tennisjurkje, kon niet genoeg eten in de kleine ijskast bewaren voor ons vieren. Ze fronste haar wenkbrauwen terwijl ze naar ons keek vanuit haar dekstoel als wij met pindakaas aan onze vingers uit de keuken van het houten huis kwamen en verdiepte zich weer in haar eigen, meer esoterische bezigheden. In huis waren we rustig omdat mijn oom in het extra kamertje zat dat hij als studeerkamer gebruikte. Je kon het geratel van zijn typemachine door de dunne muren horen. En toen werd ik verliefd op een filmster waarvan ik de naam was vergeten, die ik in een film had gezien in de bibliotheek van West Tisbury, die gedraaid werd ten bate van de gemeente. Ik durfde het zelfs niet aan mijn neef te vertellen, maar als het rustig was en ik alleen was in de kamer die we deelden, sloot ik mijn ogen tegen het licht terwijl ik op mijn bed lag, en dacht terug aan de heldenmoed van de filmster. Ik geloof dat hij in India vocht en dat hij geen kik gaf terwijl hij gemarteld werd voordat hij stierf. Wat mijn neef betreft kon ik alleen maar gissen waar hij over droomde, nadat ik een tekening in Bleak House had gevonden (we ruilden boeken), van een meisje met blote borsten, met heel zacht potlood getekend.
| |
| |
Tegen het einde van onze laatste week in Augustus had ik weer moeilijkheden met ademen. Ik stond op en ging naar het raam. Ik wist niet of het zou helpen, maar dat deed het wel, ik kon weer vrijer ademhalen en ging terug naar mijn bed. Ik lag op mijn rug en keek naar het plafond vol schaduwen en luisterde naar de regelmatige ademhaling van mijn neef in zijn slaap. Ik had die morgen een brief van mijn vader gekregen, vol plannen over een filmscript en rijkdom en een huis dat hij in Hollywood zou kopen, en dat ik bij hem zou komen wonen, en toen ik het aan mijn tante vertelde, knikte ze en zei niets, behalve dat het moeilijk zou zijn voor Michael als ik weg ging. Zij was toen een mysterie voor mij, ik geloof dat ik haar wilde horen zeggen dat ze het zelf moeilijk zou vinden, maar ze was eerlijk en objectief en zou niets gezegd hebben om mijn besluit op enige wijze te beïnvloeden. Ik had geen horloge en er was geen klok in de kamer, dus ik weet niet hoe laat het was toen ik in slaap viel, maar de volgende morgen was ik moe en onder mijn zonverbrande huid kon ik de kringen onder mijn ogen zien. Het was een warme dag en het plan was dat wij onze lunch mee zouden nemen naar de rotsen, en dat betekende dat Michael en ik de hele dag bij het water konden doorbrengen. Ik vergat mijn moeheid en rende met hem om het hardst naar de auto, met mijn handdoek over mijn arm, terwijl ik bijna struikelde over de losse veter van mijn linkergymschoen.
Het strand was helemaal veranderd, geslonken tot minder dan een meter van de voet van de rotsen tot de enigszins schuimende golven. Er waren nu niet alleen kleine stenen, maar we moesten keien zo groot als onze vuist verplaatsen en wrakhout en twee grote, in stukken gebroken oorschelpen voordat we onze handdoeken konden uitspreiden. Mijn tante zat op de hare met een boek naast haar en de picknick mand met zijn grote rieten handvaten, bedekt met een Japans papieren parapluutje dat een vriend voor haar uit Hong Kong had meegenomen, voordat de oorlog in Europa was uitgebroken.
Een eind verder op het strand zagen we twee vakantievriendinnen die naar ons toerenden, terwijl we haastig onze shorts en T-shirts uittrokken die we over onze badpakken droegen. Ik was de eerste die in het gladde water dook, en terwijl mijn lichaam er doorheen kliefde werd ik door een sterke getijstroming gegrepen. Ik was niet verder dan twee slagen van het strand verwijderd, maar ik wist dat
| |
| |
ik niet terug zou gaan. Of Michael en de vriendinnen hetzelfde ondervonden kon ik niet zeggen, ik was er op geconcentreerd om te testen hoe sterk de stroom was. Op een gegeven moment bevond ik me met mijn gezicht naar het strand, terwijl ik onder een rechte hoek van de kust werd weggetrokken. Als ik naar rechts en in de verte keek zag ik de diepe, rustige, glanzende oceaan waar ik straks zou zijn. Toen zag ik Alice, een van onze vriendinnen, die dichter bij de kust was, worstelend. Schreeuwde ze? Ik kon het niet horen. En toen liet ik me gaan. Ergens diep in m'n binnenste voelde ik me kalm, kalmer dan ik me ooit had gevoeld, ontspannen in de stroom, terwijl ik alleen maar deed alsof ik zwom, ik voelde mezelf erg volwassen en ja, gelukkig, terwijl ik achteruit en weg werd getrokken, terwijl de figuurtjes op het strand steeds kleiner werden en ineenkrompen tot vage lijnen. Wat was het goed dat ik me in deze kracht bevond, meegevoerd, weg, ik zou bijna in slaap kunnen vallen dacht ik bij mezelf. Toen hoorde ik Michael. Hij riep mijn naam, hij probeerde door de macht van de stroom heen tot me door te dringen, hij zei me dat ik moest doen wat hij deed. ‘Zwem naar me toe, deze kant op, Eliza. Deze kant op.’ Zijn stem brak door mijn geluk en ontspannenheid heen en ik zwom terug, liep struikelend uit de onderstroom op de rotsen van het smalle strand. Mijn tante pakte mijn handen beet en kuste mijn wangen, eerst de ene en toen de andere en zei niets, maar ik voelde haar handen beven.
We praatten erover wat de onderstroom had veroorzaakt, hoe gevaarlijk deze morgen was geweest, en wat een geluk het was geweest dat Michael me gezien had; Alice en haar zusje hadden zelf terug kunnen zwemmen zonder enige hulp. Ik kan niet zeggen dat ik wist wat er met me gebeurd was, behalve dat het net klonk, toen ik het een paar maal verteld had, alsof ik dapper was geweest en me aan de zee had overgegeven.
Vele jaren later, na de oorlog, toen Michael en ik ouder waren, en getrouwd met levens die elkaar niet raakten, was ik enige tijd begoocheld door het idee dat ik dichteres zou kunnen zijn, en ik las Byron, Keats en Shelley, en toen hun biografieën. Daar kwam ik Shelley tegen met Trelawny in een woud in Italië, ondergedompeld in een meer tussen het dichte loof. Trelawny zou hem zwemmen leren. Shelley, nieuwsgierig, had zich in het water geworpen. Trelawny, schurk en romantische leugenaar die hij was, was niet
| |
| |
zo ver van de realiteit verwijderd om niet te beseffen dat zijn vriend te lang onder water bleef. Hij kon goed zwemmen, dook naar de bodem van het meer en haalde Shelley eruit. Het enige wat Shelley zei was dat hij het jammer vond dat Trelawny hem naar boven had gehaald, dat het toen net interessant begon te worden en dat Trelawny moest zweren niets aan zijn vrouw Mary te vertellen. Maar voor Shelley was het einde toch anders, afgezien van zijn genialiteit. Later verdronk hij, de hunkering naar een waterdood leidde hem er ergens in zijn verwarde genialiteit naartoe. Zijn boot werd niet gevonden en later vertelden vissers dat ze hem voorbij waren gevaren en hadden gewaarschuwd dat er een storm zou opsteken, maar hij had ze gezegd dat hij wist wat hij deed. Natuurlijk wist hij dat.
Die nacht, toen mijn man in zijn studeerkamer aan zijn boek zat te werken en de kinderen sliepen, of net deden alsof, ging ik beneden naar mijn typemachine en schreef aan Michael, hoewel we al jaren niet meer met elkaar omgingen. Terwijl ik schreef kon ik bijna horen hoe hij me terughaalde. ‘Deze kant opzwemmen, Eliza, deze kant op,’ als een geschenk van zijn hart, de zekerheid waar hij behoorde te zijn, op het zand en de stenen, levend. Maar de volgende morgen gooide ik de brief weg omdat het hem, evenmin als mij, terug zou voeren naar die eerdere morgen toen hij me uit het water had gehaald. En toen vroeg ik me af wat er gebeurd zou zijn als een van die vissers in de andere zeilboot die Shelley inhaalde, Trelawny was geweest, of een jongen zoals mijn neef Michael, die naar de dichter had geroepen dat hij zijn schip moest wenden, en hem in zijn kielzog naar het strand moest volgen.
Vertaling: Priscilla van Leeuwen
|
|