In haar jeugd, zegt ze, heeft zij aan de huishoudkundeschool van Laken gestudeerd, uitsluitend met de bedoeling meid te worden bij de vorst. Na haar studie heeft zij vrijwel elke maand naar zo'n baan gesolliciteerd. Maar één enkele keer is zij voor een gesprek aan het hof uitgenodigd. Dat was helemaal niet naar de zin van haar man: prompt scheurde hij de invitatie stuk en hij vroeg de echtscheiding aan.
De Pausin van de Huishoudkunde opent nu haar enorme boekentas en diept uit de stapels informatie over het koninklijke hof een paar foto's op. Tijdens een of andere openbare plechtigheid heeft zij kans gezien de monarch te benaderen en een fotograaf heeft haar samen met hem vereeuwigd.
‘Is hij niet mooi,’ vraagt zij me, ‘doet hij u aan niemand denken?’
Ik verzeker haar dat hij knap is en dat hij sprekend op Paul Newman lijkt.
‘Ken ik niet,’ zegt ze.
‘Ja,’ gaat zij verder, ‘eerst vond ik hem ook wel knap, maar later, meneer, toen dacht ik vaak: die vent heeft wratten op zijn benen en wedden dat hij een pruikje draagt?’
De officiële en de apocriefe geschiedenis van het vorstenhuis zijn nu aan de orde: eerst Leopold I, vervolgens al diens opvolgers en de scabreuze histories waarin zij betrokken zijn geweest, ten slotte Prins Boudewijn, haar prins, inmiddels koning der Belgen.
Opeens laat haar gezicht een bittere trek zien: ik heb het aangedurfd de naam van de koningin uit te spreken.
‘Fabiola, meneer, Fabiola: een deerne is het!’
Ik sta ervan te kijken dat zij dat woord gebruikt. ‘Ja, meneer: een deerne.’
Hoe ze daarbij komt? Wel, enkele weken geleden heeft zij de koning ter gelegenheid van zijn verjaardag een boeket rozen laten bezorgen. Daar heeft niet hijzelf, maar zijn vrouw op geantwoord, ervan uitgaande dat het cadeau niet voor haar man maar voor háár bestemd was.
‘Hoe is het mogelijk,’ briest zij, ‘zoveel pretentie!’
Haar neusvleugels trillen, zij loopt rood aan en meent ongeloof in mijn blik te lezen. Ben ik het daar niet mee eens misschien?
‘O jawel,’ zeg ik, ‘u moet haar dat maar eens inpeperen, in een vlammende brief; deernen verdienen niet beter.’
Minutenlang is het stil. Zij overweegt de mogelijkheid. Dan vraagt ze mij nog maar eens hoe laat het is en of ik er wel zeker van ben dat dit de trein naar Kortrijk is.
Alsmaar nieuwsgieriger word ik. Vooruit dan maar. Ik mag vernemen dat zij kinderen heeft, twee, een jongen en een meisje, een koningswens dus. Zij heeft hen in respectievelijk vier en zeven jaar niet meer gezien.
‘Vooral 's nachts, meneer, alleen in mijn bed, dan kan dat zo knagen, dan