| |
| |
| |
Anne Decelle
Iets paradijselijks met tapis-plain.
De Circulaire systemen van Paul Bogaert door de schele blik van Slavoj Zizek
Paul Bogaert (1968) debuteerde in 1996 met WELCOME HYGIENE. Het debuut van Bogaert ging niet onopgemerkt voorbij in de literaire kritiek. In 1997 werd het bekroond met de Prijs voor letterkunde van de Provincie Vlaams-Brabant. In 1998 publiceerde Bogaert de bibliofiele uitgave Toespraak. Daarna bleef het lang stil rond de dichter, maar in 2002 kwam hij opnieuw naar buiten met een verrassende bundel: Circulaire systemen.
In een analyse van WELCOME HYGIENE stelt Bronzwaer voor om een ‘spatiële lezing’ te doen van de poëzie van Bogaert. Vertrekkende van één specifiek gedicht wil hij alle gedichten van de bundel overzien:
niet gevat in een lineaire opeenvolging waarin het voorafgaande voorwaarde is voor het volgende, maar in hun gelijktijdige aanwezigheid, als een web van verzen in die ruimte opgehangen, alle door draden verbonden.
Ook Circulaire systemen nodigt uit tot zo'n ‘spatiële lezing’. Concreet houdt dat in dat ik, met gedicht 16 als knooppunt, de aandacht wil vestigen op vier interpretatielijnen in de bundel die elk met een bepaalde visie op de titel Circulaire systemen samenhangen.
| |
Orde in de chaos?
Aanvankelijk was ik geneigd de titel van Bogaerts debuut als een programmatisch statement te lezen. Misschien is WELCOME HYGIENE wel een belofte tot zuivering na de excessen van het intellectualistisch postmodernisme: grote schoonmaak houden in de poëziewereld. Ook wat Bogaert in een interview met Poëziekrant loslaat over de oorsprong van de titel sluit hierbij aan:
WELCOME HYGIENE is de naam van een bekend producent van onderhoudsproducten voor sanitair. Ik had die al heel lang in mijn hoofd en het was ook sinds lang een uitgemaakte zaak dat ik die naam als titel zou gebruiken. Nu heet de firma trouwens Calmic, een naam die in de bundel ook voorkomt, maar dan in twee woorden geschreven ‘calm ic’.
| |
| |
In de kritiek werd WELCOME HYGIENE meestal thematisch gelezen als een mislukte mentale schoonmaakbeurt. Bogaert zegt hierover in hetzelfde interview:
De titel WELCOME HYGIENE wijst op lichamelijke hygiëne, waaruit er linken ontstaan met mentale hygiëne. Dat wil zeggen met het opkuisen van de rommel in het hoofd: onrust, het construeren van gedachten, het maken van plannen. Maar er is ook een associatie met de vergeefsheid van al die pogingen om mijzelf, de wereld daarbuiten, mijn toekomst netjes onder controle te hebben. [...] Die dubbele intentie zit in de bundel: alles in de hand willen hebben en tegelijk de absurditeit, zelfs de uiteindelijke onwenselijkheid daarvan goed beseffen. Tobben over de vraag hoe je getob kunt stoppen. Controledwang onder controle krijgen.
Eenzelfde controledwang is aanwezig in Circulaire Systemen. Een ‘systeem’ is volgens Van Dale een ‘geleed en geordend geheel, complex, geschikt volgens een ordenend beginsel’. En welke ordening van de werkelijkheid is nu sluitender dan een circulair systeem, een rondgaande ordening? Tegelijkertijd draagt de titel ook de kiemen van het mislukken van die ordening in zich. Het lemma ‘systeem’ vormt bijvoorbeeld een vaste verbinding in ‘systeemdenken’, wat zoveel betekent als ‘denken in systemen, zonder rekening te houden met factoren buiten een systeem’. En ook in ‘systeemdwang’, de ‘neiging om afwijkingen te vervangen door iets dat in een systeem past’, ‘het zich niet kunnen losmaken van een eenmaal aangenomen systeem’. Is Circulaire systemen misschien een antwoord op WELCOME HYGIENE? Beide bundels stellen een streven naar ordening van de werkelijkheid voorop, maar waar Bogaerts debuut de orde nog met open armen wou ontvangen in de titel en geleidelijk aan die illusie verloor in de bundel, ligt het falen van het systeem reeds in de titel Circulaire systemen besloten.
De achterflap van de bundel vertoont diezelfde spanning:
Airconditioning, het bed der geliefden, de bedelarij,
betonmolens, de bloedsomloop, centrale verwarming,
een bepaald circuit, het curriculum vitae, delinquentie,
de draaideur, elektriciteit, fonteinwater, gehijg, de
glasbak, hoerenbezoek, het horloge, interpretatie,
kermisattracties, kip aan het spit, een kringloop, een
mengmachine, de mode, ontspanning, oogcontact,
opwinding, reanimatie, refreinen, de roltrap, de
rotonde, de roulette, de slotgracht, speeltuintuig, de
| |
| |
sproeier, de ventilator, verslaving, wandellussen, de
wandklok, al wat men verlangt, al wat men bestrijdt.
De beelden voldoen alle aan een bepaald ordeningsprincipe: het zijn stuk voor stuk circulaire systemen. Bovendien staan ze in alfabetische volgorde, zelf een circulair systeem: na de z volgt weet de a. Diezelfde ordening heeft een doorslag in de structuur van de bundel zelf. De bundel bestaat uit exact 26 gedichten, evenveel letters als het alfabet. Meer en meer ontstaat de indruk dat Bogaert spot met zijn eigen systeemdwang, want is het alfabet niet de meest willekeurige ordening denkbaar? Alle gedichten voldoen aan het strenge schema van exact 10 regels; de bundel is niet verdeeld in cycli; de gedichten hebben ook geen titel, enkel een nummer van 01 tot en met 26. Precies door die uitdrukkelijke profilering van de structuur valt op hoe heel wat elementen zich niet binnen een systeem laten dwingen. De achterflap illustreert dit. Kijken we louter naar formele elementen, dan kunnen we vaststellen dat sommige beelden een lidwoord toegevoegd krijgen, waardoor hun beginletter een spanning binnen de alfabetische ordening creëert. Heel wat letters uit het alfabet ontbreken bovendien. En ook het aantal woorden per letter lijkt volstrekt willekeurig. Bovenal is het lijstje associatief opgebouwd: via thematische associaties zoals van de verkoelende ‘airconditioning’ naar het verhitte ‘bed der geliefden’, via klankassociaties, zoals van datzelfde ‘bed der geliefden’ naar ‘bedelarij’. Of op een subtieler niveau zijn zowel de ‘centrale verwarming’ als ‘het curriculum vitae’ aanwezig, uiteenlopende fenomenen die wel dezelfde afkorting delen. Elke ordening wordt zo ontmaskerd als een volstrekt willekeurig rooster dat door de mens gelegd wordt over een in wezen heterogene en associatief opgebouwde ervaringswereld om aan zichzelf een illusie van controle te verschaffen.
De hoogste tijd nu om het tot knooppunt verheven gedicht 16 onder de loep te nemen:
Men stelt zich voor in een circuit,
in een foyer, iets paradijselijks
met tapis-plain en hier en daar een vis.
Niet op een steile mentale tribune!
de waterloop en klinkt er
na een tijd repetitief getik
Dat wie hier een lacune vindt,
| |
| |
Een eerste blik op dit gedicht wekt de indruk dat het perfect inpasbaar is in het strakke, gesloten schema van de bundel: het bestaat uit exact 10 regels; het draagt geen titel, slechts een nummer en heel wat beelden zijn afkomstig uit de opsomming van circulaire systemen op de achterflap, ‘een circuit’, bijvoorbeeld, of een ‘cv-model’. Wanneer we het gedicht regel per regel onder de loep nemen, valt echter al snel op dat het aan elke systeemdwang weet te ontsnappen. De keuze voor het onbepaald voornaamwoord ‘men’ brengt onmiddellijk een onbepaaldheid binnen in het gedicht. De titel Circulaire systemen creëerde misschien de verwachting dat elk element op een vaste plaats binnen een gesloten systeem zou kunnen worden vastgepind, maar voor dit eerste woord van het gedicht is dat alvast onmogelijk. Het gedicht laat namelijk in het midden of er gesproken wordt over een specifieke derde persoon waarvan de identiteit niet onthuld mag worden of over de mensheid in het algemeen. Het gebruik van een onbepaald voornaamwoord in plaats van een persoonlijk voornaamwoord is overigens niet beperkt tot dit individuele gedicht. Nergens in de bundel is een expliciet genoemd ‘ik’ aan het woord.
De onbepaaldheid wordt nog groter in het vervolg van de regel. Het werkwoord ‘zich voorstellen’ kan immers in twee uiteenlopende betekenissen gebruikt worden: het kan betekenen ‘zich met zijn naam bekend maken, zich introduceren’, ofwel ‘zich voor de geest stellen’, ‘zich inbeelden’ (Van Dale). Ook nu weer is de context niet van die aard dat hij een van de twee betekenissen uitsluit. In combinatie met ‘men’ ligt de eerste betekenis, ‘zich met zijn naam bekend maken’ voor de hand. Het gedicht beschrijft dan een geleidelijke individualisering: na het onbepaalde ‘men’ verwachten we het noemen van een naam en vervolgens meer specifieke informatie over het subject. Van meet af aan is er in die interpretatie echter een storend element aanwezig, of beter: afwezig, want er wordt geen naam genoemd. Toch laat de context toe de interpretatie nog even vol te houden: een van de betekenissen van ‘circuit’ is immers ‘min of meer gesloten groep, kring’. De onbepaalde ‘men’ wordt in een besloten gemeenschap geïntroduceerd. Vervolgens wordt die gemeenschap gespecificeerd aan de hand van plaatsbepalingen: ‘in een foyer, iets paradijselijks met tapis-plain en hier en daar een vis’. Het is best mogelijk een context te bedenken waarin die elementen samengedacht kunnen worden. Misschien gaat het wel over de lobby van een luxueus hotel, waarvan de vloer bedekt is met dure tapijten en waarin een fonteintje of binnenvijvertje met vissen pronkt. Het gezegde ‘men stelt zich voor’ wekt de illusie een subject te definiëren, maar in plaats van een grondige karakterisering wordt ingezoomd op oppervlakkige verschijnselen uit de leefgemeenschap. Ook de volgende regel, ‘Niet op een steile mentale tribune’, versterkt die onpersoonlijke context. Het beeld lijkt immers een poëticale
stellingna- | |
| |
me tegen een expressieve poëzie: verwacht hier geen trapje naar een ivoren toren van de dichterspersoonlijkheid, geen allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.
We kunnen ‘zich voorstellen’ eveneens lezen als ‘zich verbeelden’. Ook deze interpretatie wordt van meet af aan ondermijnd door een afwezigheid. De normale syntactische constructie vereist immers een object, ‘zich iets voorstellen’ en dat object is hier opvallend afwezig, want er volgen enkel plaatsbepalingen. In die verbeelding bevindt zich alvast een ‘circuit’. Het ligt voor de hand om een ‘circuit’ nu te lezen als een ‘gesloten racebaan’. Ook regel 4 kan in die interpretatie ingepast worden. Het beeld van de ‘steile mentale tribune’ draagt immers de mogelijkheid in zich om door de verplaatsing van één lettertje getransformeerd te worden tot een ‘steile metalen tribune’. De verbeelding van het subject ‘men’ blijkt een alledaagse heroïsche dagdroom: ‘men’ stelt zich voor als racer op het circuit in plaats van als toeschouwer op de tribune. De tussenliggende regels, ‘in een foyer, iets paradijselijks met tapis-plain en hier en daar een vis’, met hun dromen over een rijk en luxueus leventje, zijn onontbeerlijk in deze oppervlakkige fantasiewereld.
Tegenstellingen trekken de aandacht. In ‘iets paradijselijks met tapis-plain’ is een spanning tussen natuur en cultuur voelbaar. Die spanning wordt herhaald in ‘met tapis-plain en hier en daar een vis’, waar ze verweven wordt met een spanning tussen vast en vloeibaar. De opsomming van beelden lijkt opnieuw het resultaat van een associatief proces. Misschien gaat het om een thematische associatie: het beeld van een besloten kringetje herinnert aan een samenkomst in een deftige foyer. Vervolgens worden elementen opgeroepen die contingent zijn in het thematische veld van de foyer, zoals een visvijvertje of een kamerbreed tapijt. Anderzijds zouden we ook van een klankassociatief proces kunnen spreken: de woorden lijken wel geselecteerd vanwege hun gedeelde Romaanse etymologische oorsprong. De verbinding van circuit met foyer en tapis-plain berust dan louter op toevallige klankassociaties. Opnieuw kunnen we hierin een profilering van de spanning tussen orde en onorde lezen: de term ‘circuit’ betekent zoveel als een gesloten systeem, maar dat systeem blijkt weinig meer dan een verbinding van door thematische en fonologische associatie verbonden heterogene beelden. Dat ook in gedicht 16 de controledwang van de dichter botst op een chaotische werkelijkheid mag duidelijk zijn.
| |
De circulaire verlangensstructuur van het subject
Het ‘ik’ in Circulaire systemen is vervangen door een ‘men’. Zijn pogingen tot ik-bepaling dan afwezig? De achterflap spreekt die stelling alvast tegen: ‘al wat men verlangt’ krijgt er een opvallende plaats toegewezen. Dat verlangens
| |
| |
als circulaire systemen bestempeld worden, schreeuwt om een psychoanalytische benadering. In Looking Awry. An introduction to Jacques Lacan through Popular Culture gaat ook Slavoj Zizek in op de spanning tussen het algemene ‘men’ en de idee van een persoonlijke identiteit. Zizek poneert er de stelling dat het subject van de psychoanalyse in feite een onpersoonlijk ‘men’ is, een lege punctualiteit waarvan alle particuliere inhouden weggedacht moeten worden. Waaraan ontleent het subject dan zijn gevoel van identiteit, als het fundamenteel getekend is door een leegte? Hoe constitueert het subject dan een referentiekader op basis waarvan het betekenis kan geven aan zijn ervaringen? Hoe maskeert het subject die fundamentele leegte? Hier komt het verlangen op de proppen. Ook Zizek beschouwt de verlangensstructuur als een circulair systeem. Het doel van het verlangen is niet de uiteindelijke volledige vervulling. Integendeel zelfs, een vervulling van het verlangen, zou tot een vernietiging ervan leiden. Het doel van het verlangen is net gelegen in een voortdurende reproductie ervan in een circulaire beweging. Dat verlangen wordt in stand gehouden door zich voortdurend te richten op een ander ‘object-cause of desire’, meestal een triviaal object dat de leegte doet vergeten. Door die fundamentele leegte in zijn constitutie kan het subject nooit herleid worden tot een bepaalde plaats in de symbolische orde. Het subject is uiteindelijk niets meer dan een benaming voor die circulaire verlangensstructuur. Misschien is dat ook de reden waarom het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ ontbreekt in de Circulaire systemen van Bogaert. Tegelijkertijd kunnen we dan de hele bundel lezen als een definitie van het subject, met name als een articulatie van zijn circulaire verlangensstructuur. De titel refereert dan aan de zichzelf in stand houdende verlangens van het subject, gericht op
objecten of situaties, zoals het ‘hoerenbezoek’, de ‘kip aan het spit’, ‘de mode’ of ‘de roulette’ op de achterflap, die voor even de fundamentele leegte kunnen maskeren. Het is alleszins mogelijk om die benadering te hanteren voor gedicht 16. Daar merkten we immers al op dat de polysemie van het werkwoord ‘zich voorstellen’ (‘zich introduceren’ of ‘zich verbeelden’) leidt tot een verweving van het proces van subjectsbepaling met het oproepen van een verbeeldingswereld. De polysemie van het werkwoord ‘zich voorstellen’ zorgt dus voor een verbinding tussen de identiteit van het subject (men introduceert zich) en de verlangens van het subject (men beeldt zich iets in). En vervolgens functioneren het ‘circuit’, ‘iets paradijselijks’, de ‘tribune’ en de ‘vissen’ uiteraard als ‘object-cause of desire’.
Kunnen we dan ook beweren dat het centrum van de circulaire systemen de leegte is? Dat zou in elk geval een verklaring bieden voor de centrale rol die het ‘niets’ bekleedt in de bundel. Alleen al de opbouw illustreert dat: de bundel bestaat uit 26 gedichten, waardoor het onmogelijk is om één gedicht als middelpunt te identificeren. De gedichten cirkelen rond het niets. Ook in
| |
| |
gedicht 16 komt de leegte uitdrukkelijk naar voren. Regels 5-8 beschrijven hoe de centrale verwarming geleidelijk haar werking verliest. Is dat een beeld voor de verbrokkeling van de circulaire verlangensstructuur? Dat proces mondt in de laatste regels uit in een onvermijdelijke confrontatie met de leegte, in het woord ‘lacune’:
Dat wie hier een lacune vindt,
Welke houding neemt de dichtbundel dan aan ten opzichte van het Niets? Zizek waarschuwt ervoor om op een veilige afstand te blijven van het Niets, want de confrontatie met de fundamentele leegte zou heel het frame van zingeving ondermijnen. Ook Van Bastelaere, Bogaerts literaire voorbeeld, waarschuwt er in Wwwhhooosshhh voor om afstand te houden. De houding van Bogaert, daarentegen, is verre van eenduidig. Enerzijds lijken de laatste regels van gedicht 16 een waarschuwing om de afstand tot de leegte te bewaren. De zin speelt immers expliciet met een contrast tussen ‘hier’ en ‘daar’. Dat contrast wordt bovendien beklemtoond doordat het de tweede verschijning van ‘hier en daar’ in het gedicht betreft, na regel 3. Wie hier, op deze plaats, een leemte ontdekt, moet dus daar, op een andere plaats, induiken. Aanbevelingen om een afstand tot het niets te bewaren, komen ook elders in de bundel voor. Gedicht 03, bijvoorbeeld, kunnen we in samenhang met het vorige gedicht over een roltrap, best lezen als een beschrijving van onderhoudswerken, waardoor een groot gat zichtbaar wordt. Zonder de waarde van zo'n mimetische lezing te ondermijnen, is ook een symbolische lezing als een confrontatie met de leegte mogelijk. Uitdrukkelijk komt naar voren hoe de confrontatie met de leegte het subject onwel maakt, hoe het besef van de kloof als een bedreiging voor de leefwereld wordt ervaren. En ook nu verwijdert het subject zich van de opening:
Blootgelegd is wat is opengedaan
als een gat verrassend vuil en ongewoon.
Geen benen passen in dit decor van in te vetten onderdelen.
Nu men niet langer elk deel dat zich aanbiedt
en voortglijdt en later ook wegschuift en terugkeert,
ziet als grond maar als tocht,
nu springt het in de ogen:
een mens wendt zich af, spoedt zich weg
het hart niet te benauwen.
| |
| |
We kunnen ‘Dat wie hier een lacune vindt, daar inspringt’ van gedicht 16 daarentegen ook lezen als een aanmoediging om de confrontatie met het niets wel aan te gaan. We lazen de herhaling van ‘hier en daar’ voorheen als een versterking van de oppositie tussen ‘hier’ en ‘daar’, maar ook een omgekeerde interpretatie is mogelijk. In het voorafgaande ‘en hier en daar een vis’ functioneren de bijwoorden immers helemaal niet als tegengestelden, waardoor we de oppositierelatie in ‘Dat wie hier een lacune vindt, daar inspringt’ zouden kunnen opheffen. Geven de slotregels van het gedicht de raad om de sprong in de diepte te wagen?
| |
Scheel kijken!
Zizek gaf zijn boek de titel ‘looking awry’, wat zoveel betekent als ‘scheel kijken’. Onder ‘scheel kijken’ verstaat hij ‘kijken vanuit een onconventionele hoek’. Vandaar ook de ondertitel: An introduction to Jacques Lacan through Popular Culture. Door de confrontatie van de theorie van Lacan met materiaal uit de populaire cultuur hoopt hij inzichten aan het licht te brengen die bij een traditionele academische lezing aan de aandacht ontsnappen. Zo confronteert hij de inzichten van Lacan met onder andere detectives, horrorfilms, romantische pulpliteratuur en science-fictionverhalen. De overeenkomst met de werkwijze van Bogaert mag duidelijk zijn: ook de dichter vertrekt van een achterliggend principe, namelijk circulaire systemen, en illustreert dat vervolgens met elementen uit de populaire cultuur en met alledaagse situaties en objecten. In het knooppuntgedicht betreft dat onder meer de autoraces en de hotellobby. In andere gedichten komt de kermis uitgebreid aan bod. Of de ervaringen op een roltrap:
van een geraamte daaronder voelt,
dan rekt zich in een roltraptijd een afstand uit:
tussen de hand, die geleidelijk een voorsprong neemt,
en de rest van het lichaam erachter.
Meer en meer op die manier
tot men de hand loslaat en weer aan krachten went
die ontzettend remmend zijn, als aan een ontsnapping.
Die schele of anamorfotische blik van de titel speelt een belangrijke rol bij de ontmaskering van structuren van binnenuit, bij de onthulling van ambiguï- | |
| |
teiten en inconsistenties. Zizek zet dit uiteen aan de hand van de films van Hitchcock. Hij vertrekt van een scène uit de film Foreign Correspondent: de held van de film maakt jacht op ontvoerders; hij bevindt zich in een idyllisch Nederlands landschap; plots merkt hij op dat een van de windmolens tegen de richting van de wind indraait. Een natuurlijke, doodnormale situatie wordt plotseling unheimlich door de toevoeging van een klein detail dat er niet thuishoort, dat er uitsteekt en dat Zizek dan ook fallisch noemt. Dat fallische element is het punt van anamorfose in een tekening: voor wie er recht kijkt, blijft het een betekenisloze vlek, maar vanuit een schele blik verkrijgt het welomschreven contouren. Als je het fallische element opmerkt, worden alle omringende elementen verdacht. Plots valt elke structuur in duigen en bevind je je in een domein van totale ambiguïteit.
Ook in de Circulaire systemen van Bogaert speelt de ontmaskering van structuren van binnenuit een belangrijke rol. Laten we beginnen bij gedicht 05 waarin letterlijk een link gelegd wordt tussen de schele blik en acteerprestaties:
die de verbeelding tarten, trekken aan het oog
voorbij. Zo opzichtig straalt het allemaal
ellende uit dat het geheel niet vals lijkt,
dat men naar de portefeuille grijpt.
Zo scheel kijken! Dat is acteertalent.
Tot het speeksel u bereikt.
Het is van de dosis afhankelijk
of het werkt als medicament.
Het is niet moeilijk een context te bedenken waarin we dit gedicht als een gesloten geheel kunnen lezen. Een benefietshow op televisie, bijvoorbeeld, die beelden toont van een noodlijdende bevolking. De beelden spelen in op het gemoed van de televisiekijker en nodigen hem uit om geld te schenken, opdat het plaatselijke hospitaal medicijnen zou kunnen aankopen. Eén element is echter storend: wat doet het woordje ‘acteertalent’ daar? Misschien is dat zo'n fallisch element dat de hele interpretatie onderuit haalt en aan alles in zijn omgeving een dubbele lading geeft. De term ‘acteertalent’ brengt een spanning tussen schijn en werkelijkheid binnen in het gedicht. Daardoor wordt de aandacht van de lezer gericht op andere subtiele details die het mooie gesloten beeld - van de gulle solidaire televisiekijker die door een geëngageerde tv-zender aangespoord wordt om een schenking te doen -
| |
| |
ondermijnen. ‘Combinaties van dessins die de verbeelding tarten’ zijn plots niet meer enkel beelden die inwerken op het gemoed, maar ontmaskeren die beelden ook als een geconstrueerde eenheid in een schijnwereld. Vooral enjambementen die dubbelzinnigheid veroorzaken, dragen vervolgens bij tot de ondermijning van het idyllische geheel. Het enjambement van regel twee naar regel drie zorgt voor een subtiele ondermijning van het beeld van de solidaire en gulle kijker. Lezen we regel twee afzonderlijk, dan staat er dat de beelden ‘aan het oog trekken’, dat ze zijn aandacht trekken. De toevoeging van ‘voorbij’ op regel 3 daarentegen ontmaskert die solidariteit als een illusie en voegt een connotatie van ‘uit het oog, uit het hart’ toe. Het enjambement van tegel 3 naar regel 4 vervult een gelijkaardige functie. Lezen we de regels als één geheel dan krijgen we ‘Zo opzichtig straalt het allemaal ellende uit’, oftewel: ‘de ellende is overduidelijk zichtbaar’. Door het enjambement is echter ook de mogelijkheid in de tekst aanwezig om regel 3 afzonderlijk te lezen. Dan fungeert het enjambement als ontmaskering van het engagement van de tv-zender, want ‘Zo opzichtig straalt het allemaal’ vestigt de aandacht op het glitter-en glamourgebeuren. Ten slotte vervult ook het enjambement van regel 4 naar regel 5 eenzelfde functie. De meest voor de hand liggende interpretatie van ‘Dat het geheel niet vals lijkt, dat men naar de portefeuille grijpt’ is wellicht: door de confrontie met zo veel ellende is het volstrekt eerlijk dat men zijn steentje wil bijdragen. Maar het enjambement legt de mogelijkheid in de tekst om ‘dat het geheel niet vals lijkt’ afzonderlijk te lezen, waardoor de regel een expliciete uitdrukking wordt van de ontmaskering van systemen als illusies.
Vertoont ook knooppunt 16 zulke fallische elementen die de eenheid ondermijnen? Op regel 5 springt er al zo'n fundamentele ambiguïteit in het oog. De afkorting cv in plaats van de volledige vorm stelt immers zowel ‘curriculum vitae’ als ‘centrale verwarming’ aanwezig. Rekening houdend met de voorafgaande context zouden we misschien eerder kiezen voor ‘curriculum vitae’ als volle vorm. Iemand solliciteert naar een functie die hem toegang kan verschaffen tot de besloten kringen van een bepaald circuit, naar een goedbetaalde job die hem in staat stelt zich paradijselijke foyers te veroorloven. De term ‘verarmt’ brengt dan een contrasteffect teweeg, zorgt voor een breuk met ‘iets paradijselijks’.
Maar van regel 5 naar tegel 6 is er een enjambement, duidelijk één van Bogaerts favoriete technieken om dubbele betekenislagen aan te brengen in de tekst. Lezen we regel 5 niet afzonderlijk, maar in de context van de volledige zin ‘In elk cv-model verarmt de waterloop’, dan is de ‘centrale verwarming’ waarschijnlijker als volle vorm. Het water in de centrale verwarming verliest de gewenste eigenschappen waardoor het systeem tekenen van falen begint te vertonen, tekenen die in het gedicht geconcretiseerd worden door
| |
| |
‘getik’. Ook het woord ‘lacune’, waarvan één van de betekenissen hiaat luidt, kunnen we als een teken van het falen lezen. Circulaire systemen, die in principe eeuwig hun kringloop moeten volbrengen, maar die toch stilvallen: het komt naar voren als een van de fundamentele thema's van de bundel. Gedicht 17, bijvoorbeeld, hanteert hiervoor het beeld van de ‘kinetic watch’. Jong zijn wordt er verbonden met eeuwige beweging, belichaamd in het beeld van een kinetic watch. Maar ondanks die illusie van onsterfelijkheid, legt de dood iedere beweging stil.
Het circulaire systeem van de centrale verwarming in gedicht 16 mag dan tekenen van falen vertonen, de factor tijd die ermee verbonden wordt daarentegen is wél getekend door herhaling, houdt de circulariteit wél in stand: ‘en klinkt er na een tijd repetitief getik’. Het repetitieve karakter wordt in de verf gezet door de opvallende herhalingen van de t-klank op regel 7 in ‘tijd repetitief getik’. En faalt de centrale verwarming werkelijk? In regel 8 blijkt er toch verhitting plaats te vinden. Ook de vormtaal van het gedicht bestrijdt de mislukking. Zodra een falend circulair systeem ter sprake gebracht wordt, namelijk in ‘in elk cv-model verarmt de waterloop’, brengt de vormtaal van het gedicht een herhalingsfiguur op gang. Met ‘klinkt er’ als voorbereiding vertonen de laatste vier regels van het gedicht immers assonerend eindrijm in ‘getik’, ‘verhit’, ‘vindt’ en ‘inspringt’. Circulaire systemen worden aanwezig gesteld om vervolgens hun falen aan te kaarten en vervolgens de idee van falende circulaire systemen weer te ondermijnen.
| |
Interpretatie als een circulair systeem
De enige die echt in vicieuze cirkels blijft rondtoeren is de lezer. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de term ‘interpretatie’ op de achterflap wordt genoemd. Hier vinden we een andere verklaring voor de vervanging van het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ door het onpersoonlijke ‘men’. Misschien zijn deze gedichten te lezen als een aanspreking van de lezer, een handleiding voor correct gebruik van de bundel. WELCOME HYGLENE besloot overigens met een gedicht getiteld ‘om u te helpen’.
Gedicht 13 van Circulaire systemen nodigt er alvast toe uit het te lezen als instructies aan het adres van de lezer:
Men neemt een hoeveelheid details
alsof men een operatie voorbereidt.
Meteen klinken de slaven van de zeggingskracht
zich vast. Een rilling maakt zich klaar.
| |
| |
Hoe snel is men afhankelijk!
Hoe snel verleid door iets wat past!
Men ziet de slotgracht niet.
Men hoort een koor, een prachtig lied.
Een menigte, gevankelijk weggevoerd.
Gaat het om een articulatie van het interpretatieproces? De lezer selecteert enkele details uit de tekst en voegt ze samen om een sluitend geheel te construeren. Dolgelukkig is hij als hij iets ontdekt ‘wat past!’, als andere elementen in zijn geconstrueerde eenheid kunnen worden ingepast. Daardoor wordt hij echter helemaal afhankelijk van dat gesloten circulair systeem. De elementen die in zijn systeem passen, hier geconcretiseerd als het ‘koor’ en het ‘prachtig lied’, worden er helemaal in gevangen gezet en kunnen op geen andere manier meer functioneren. Precies door alleen op die eenheid te focussen, ziet de lezer het fallische element over het hoofd, ‘men ziet de slotgracht niet’, men leest over de gapende kloof die de hele eenheid onderuit kan halen heen. Een laatste poging om een betekenislaag op gedicht 16 te projecteren. Ditmaal nemen we de laatste regels als uitgangspunt. Bestaat er geen dwarsverband tussen ‘Dat wie hier een lacune vindt, daar inspringt’ en ‘Men ziet de slotgracht niet’ van gedicht 13? Ook de aanmoediging om de sprong in de lacune te wagen kan gelezen worden als een instructie aan het adres van de lezer, als een aanmoediging om zijn creativiteit binnen te brengen in de hiaten, de leemten die de tekst nog vertoont. En waar vinden we zo'n lacune? Misschien wel in het woord ‘lacune’ zelf. Eerder in het gedicht kwamen de termen ‘iets paradijselijks’, ‘hier en daar een vis’, ‘de waterloop’ en ‘verhit’ voor. Zouden we dan ‘een lacune’ als ‘een lagune’, een ‘klein strandmeer’ mogen lezen om ook die term een plaats te geven in de hierboven genoemde thematische lijn? Zowel ‘lacune’ als ‘een vis’ zijn immers in een context met de termen ‘hier en daar’ geplaatst en bovendien was de mogelijkheid om een lettertje
te verwisselen eerder al opzichtig aanwezig in ‘een steile mentale tribune’. Mogen we dit gedicht dan lezen als dagdromerij over een zonnig verblijf in een paradijselijk vakantieoord, in een mooi hotel, een warm klimaat, strandmeertjes waarin je kunt duiken met hier en daar een vis (en als enige nadeel misschien een defecte verwarming)? Of als een brochure van een reisbureau?
Perk je de thematische lijn echter in en verbind je de lagune enkel met de elementen die een thematische lijn rond water vormen, dan krijg je net een niet-idyllische interpretatie. Het is immers mogelijk de waterloop die verarmt als nog maar eens een falend circulair systeem te lezen. Elk lagereschoolkind kent de kringloop van het water: de verdamping van zeewater naar waterdamp naar wolkenvorming naar regen naar nieuw water in de
| |
| |
rivieren die vervolgens in de zee uitmonden. ‘Een kringloop’ wordt bovendien op de achterflap vermeld als een van de circulaire systemen. Zo kunnen we ook een geëngageerde laag onderscheiden, een betrokkenheid bij de ecologische crisis. En mogen we de autocircuits en de verwarmingstoestellen dan interpreteren als oorzaken van de ecologische crisis, van de verarming van onze waterlopen? Is het daarom dat er maar ‘hier en daar een vis’ opduikt en dat de lagune een lacune is geworden?
Dat is net het mooie aan deze Circulaire systemen. Met een beetje creativiteit kun je een veelvoud aan thematische lijnen construeren, kun je voor ieder gedicht wel een circulair systeem creëren waarin je een veelheid aan details kunt verzoenen. Maar als je scheel kijkt naar je zelfontworpen structuur, dan word je voortdurend geconfronteerd met de ambiguïteiten in de tekst, met de plekken die aan jouw synthetiserende interpretatie ontsnappen. En ook in die zin is een interpretatie van de bundel circulair: je moet telkens opnieuw beginnen.
| |
Literatuur
Paul. Bogaert, WELCOME HYGIENE. Antwerpen/Amsterdam, Manteau/Meulenhoff, 1996. |
Paul Bogaert, Circulaire systemen. Amsterdam, Meullenhoff, 2002. |
W. Bronzwaer, ‘Wat niet thuis hoort, hangt niet samen. Een spatiële lezing van Paul Bogaerts debuutbundel WELCOME HYGIENE. In: De Gids, nr. 3, 1998, pp. 244-250. |
S. Evenepoel, ‘Paul Bogaert. Welkom, maar blijvend afwezig’. In: Poëziekrant, nr. 4, 1998, pp. 18-21. |
Jos Joosten, ‘Snel verleid door iets wat past’. In: Standaard der letteren, 16 mei 2002, p. 4. |
Y. Tsjoen, ‘Cliffhangersliederen en bakerrijmpjes’, in: Dietsche Warande en Belfort, nr 4, 1998, pp. 519-527. |
Dirk van Bastelaere, Wwwhhooosshhh. Over poëzie en haar wereldse inbedding. Nijmegen, Vantilt, 2001. Slavoj Zizek, Looking awry. An Introduction to Lacan through Popular Culture. London, MIT Press, 1991. |
Anne Decelle (1979) is onderzoeker aan het departement literatuurwetenschap van de K.U. Leuven. Zij publiceerde o.a. over de poëzie van Erik Spinoy en Stefan Hertmans
|
|