tekst heen. Voorts zit er bij de bundel een cd-rom met ‘bewegende gedichten’, die - evenals de gedichten op zijn website - op spectaculaire wijze laten zien hoe de taal in de gedichten van Oosterhoff werkt: woorden verschijnen en verdwijnen, komen op andere plaatsen te voorschijn, veranderen en ‘profiteren daar onderling van’. Groenewegen toont aan hoe de presentatie van het gedicht ‘Kritiek’, dat ook als ‘gewone tekst’ in de bundel is opgenomen, het primaat van de tekst herstelt, doordat de gebruikelijke leesstrategieën ontregeld worden. In het geval van ‘Kritiek’ gebeurt dat grotendeels wanneer de lezer telkens denkt dat het gedicht ‘af’ is, waarna prompt een volgende strofe verschijnt die tot gevolg heeft dat het ‘vorige’ gedicht een gedicht ín het ‘nieuwe’ gedicht geworden is - en wanneer het hele gedicht er staat zoals het ook in de bundel is opgenomen, is het inmiddels zover dat je enige tijd voor het scherm blijft zitten wachten: er kan immers nóg een strofe aankomen.
In een ander gedicht, dat begint met ‘mijn vriend ligt als een droogbloem / de handen in een vreemde knik / om zijn borst gevouwen / ook in bed een gaaieveertje’, ontspoort de gedachtegang doordat die plotseling seksueel getint raakt en dat effect wordt vervolgens verhevigd (of juist niet?) door het woord ‘vriend’ te vervangen door ‘zusje’. Slechts de vervanging van één enkel woord, maakt dat er een totaal anderste beleven gedicht komt te staan.
De door Tonnus Oosterhoff veroorzaakte ontregelingen maken dat je scherper kijkt. De achteloze vanzelfsprekendheid van de taal verdwijnt en maakt plaats voor een verhevigd bewustzijn van wat taal doet, ook en vooral met ‘de werkelijkheid’. Een voorbeeld is te vinden in het gedicht ‘Twee stellingen’. Omdat het de titel van een gedicht is en we dus onder dit opschrift taal zullen vinden, hecht zich onmiddellijk de betekenis ‘bewering’ (‘axioma’, ‘these’) eraan en zelfs als ik in de eerste regels lees ‘Ik zie: / twee hoge stellingen, een magazijnknecht ertussen en geen uitweg’ zijn deze twee zeer concrete schappen nog niet in staat om de zoektocht naar de twee beweringen te doen staken. Wanneer dan in het titelloze gedicht ernaast ook nog een ‘knecht’ voorkomt is helemaal de boot los.
Gaandeweg moest ik denken aan J.H. Leopolds ‘rijkdom van het onvoltooide’ (op de cd-rom staat een tekst (gedicht?) die uit steeds verschijnende en verdwijnende zinsdelen bestaat die een steeds andere relatie met elkaar aangaan onder de titel ‘Leopolds’). Leopolds nagelaten werk, de schetsen en fragmenten, hebben een zelfde effect als het werk van Tonnus Oosterhoff: de open plekken leiden onherroepelijk tot ‘het peinzend achterhalen / van vroegere gedachten’ (Leopold, niet Oosterhoff) en tot verpletterend schitterende regels: ‘het dralen / van herfstbegin’ (Leopold) en, in één gedicht: ‘een goed mens is iets heel eenvoudigs’ en ‘een mens is echter zo vervangbaar als een gloeilamp’ (Oosterhoff). Zulke teksten zijn allesbehalve ‘onschuldog’, ze zijn ‘sierlijk en honds sierlijk en honds’. Honds, omdat ze iedere definitieve interpretatie uitsluiten, omdat ze elke traditionele vorm van lezen onderuit halen. Tonnus Oosterhoff voegt aan de zin ‘ook een goed gedicht is eenvoudig’ nadrukkelijk cursief gedrukt toe: ‘Nooitvanzijnlangzalhijleven’. Wie zijn teksten traditioneel probeert te lezen en interpreteren en terug te redeneren (reductie!) tot ‘een thematiek’ loopt altijd stuk op de laatste zin van het gedicht over ‘het eenvoudige’: ‘Ik houd een onderdeel over’.
Als er één dichter is voor wie geldt wat Cesare Pavese op 9 oktober 1935 in zijn dagboek schreef dan is dat Tonnus Oosterhoff: ‘Bewondering voor een grootse passage in een gedicht geldt nooit de verbazingwekkende vaardigheid die eruit spreekt, maar het nieuwe van de ontdekking. Ook als ons hart bonst van vreugde bij de geslaagde koppeling van een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord die nooit te zamen zijn waargenomen, dan zijn we niet gegrepen door verrassing over het verfijnde van deze gebeurtenis, de levendigheid van de geest, de technische vaardigheid van de dichter; maar we bewonderen de nieuwe werkelijkheid die aan het licht is gekomen.’
RON ELSHOUT
Tonnus Oosterhoff, Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen. Gedichten, met bewegende gedichten op cd-rom. Amsterdam: De Bezige Bij, 2002