Bzzlletin. Jaargang 32
(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Deel III
| |
[pagina 93]
| |
Brigitte Adriaensen
| |
De historiografie onder vuurDat laatste blijkt men alvast niet te vragen van Raimundo Silva, het hoofdpersonage in Het beleg van LissabonGa naar voetnoot5), een roman van José Saramago uit 1989. Raimundo Silva is een corrector die wordt beschuldigd van fraude. Toen hij de drukproeven van een historisch werk met als titel Het beleg van Lissabon moest verbeteren, besloop hem plots een onverklaarbare drang om in de originele tekst een cruciale passage te vervormen. Wanneer de Portugese koning D. Afonso Henriques in 1147 aan de kruisvaarders vraagt | |
[pagina 94]
| |
of ze hem willen helpen met het heroveren van Lissabon, dat in handen van de Arabieren was, dan antwoorden ze in de oorspronkelijke versie ‘sim’, ja. Maar bij het herlezen van deze passage, schendt Raimundo de deontologische code van zijn beroep en verandert hij de ‘sim’ in een ‘não’. Op die manier bevestigt hij zijn oordeel over de geschiedenis zoals hij dat op de eerste bladzijde van de roman al aan de auteur van het manuscript had uiteengezet: ‘volgens mij is alles wat geen leven is, literatuur’, waarop de auteur vraagt: ‘De geschiedschrijving ook?’ en de corrector antwoordt: ‘Die vooral, zonder u te willen kwetsen’. Door zijn ‘leugen’ of zijn ‘verraad’ ridiculiseert hij de logica en de coherentie van de historiografische tekst, die door de uitgeverij gepubliceerd wordt met een ‘belachelijk erratum’, namelijk ‘gelieve niet niet te lezen waar niet staat, gelieve waar staat dat de kruisridders niet hielpen te lezen dat de kruisvaarders hielpen.’ Het bedrog komt dus uit en Raimundo verschijnt voor een tribunaal van de uitgeverij, waar hij zich voor zijn onverantwoord gedrag moet verontschuldigen. Om zulke voorvallen in de toekomst te vermijden, beslist de directie bovendien om iemand aan te stellen die de drukproeven voortaan nog eens extra nakijkt alvorens ze ter perse gaan. Hoewel die verantwoordelijke, doutora Maria Sara, zich eerst nogal onverbiddelijk opstelt tegenover onze gewetenloze corrector, nodigt ze Raimundo achteraf uit op een gesprek om hem een vreemd voorstel te doen. Ze vraagt hem of hij bereid is om het historische werk over Het Beleg van Lissabon in een roman te herschrijven, maar op zo'n manier dat hij zijn ‘verdraaiing’ letterlijk neemt. Hoewel Raimundo het voorstel eerst niet au sérieux neemt, geraakt hij er toch door geboeid en tenslotte begint hij de roman te schrijven. Vanaf dat moment ontstaan er twee verschillende verhaallijnen die voortdurend door elkaar lopen. Enerzijds is er het verhaal over Raimundo, waarin de perikelen van het schrijverschap en de ontluikende liefde tussen hem en Maria Sara beschreven worden. Daarnaast lezen we ook het verhaal dat Raimundo zelf schrijft over het beleg van Lissabon in de twaalfde eeuw. Daarin stelt hij twee personages centraal, die in de originele historische tekst nauwelijks voorkwamen: Mogueime, een arme Portugese soldaat, en Ouroana, een Arabisch meisje dat tijdens de veroveringen werd buitgemaakt door een Duitse kruisvaarder. Tussen beide personages onstaat er een liefdesgeschiedenis die parallel loopt met de relatie tussen Raimundo en Maria Sara. | |
De triomf van liefde en rechtvaardigheidMaar wat is nu eigenlijk specifiek aan de roman van Raimundo? In welke zin verandert hij iets aan de historische tekst, naast het feit dat de kruisridders in | |
[pagina 95]
| |
zijn versie weigeren om de Portugezen bij te staan in de strijd? In de eerste plaats valt op dat twee personages van lage sociale afkomst een hoofdrol krijgen in zijn roman, in tegenstelling tot de brontekst die een voorkeur heeft voor het wel en wee van koningen, aristocraten en clerus. Daarnaast is de liefde één van de hoofdthema's in Raimundo's verhaal. Ze is een stuwende kracht die ook de beperkingen van sociale aard niet ontziet. Mogueime, een arme Portugese soldaat zou vanuit een historisch perspectief geen schijn van kans maken om zelfs maar een blik te werpen op Ouroana, de concubine van een buitenlandse ridder. Maar in Raimundo's roman breekt liefde wet. Verder spelen ook rechtvaardigheid en sociale gelijkheid er een belangrijke rol. In tegenstelling tot wat de originele kroniek verhaalt, heroveren de Portugezen Lissabon in de roman alleen omdat Mogueime eist dat iedereen eenzelfde aandeel krijgt in de buit, zowel armen als rijken, zowel Portugezen als Europese kruisvaarders. Dankzij deze afschaffing van de privileges van de adel zijn alle soldaten voortaan gelijk voor de wet, wat de strijdlust aanwakkert en waardoor Lissabon in een handomdraai wordt veroverd. Sociale gelijkheid, rechtvaardigheid en liefde staan dus centraal in de roman. Literatuur, zou men uit dit alles kunnen afleiden, laat ons toe om de geschiedenis vanuit een meer ethisch perspectief te herschrijven. Raimundo kiest zijn personages ook uit op grond van hun morele kwaliteiten. Voor Mogueime bijvoorbeeld voelt hij een mateloze bewondering, omwille van ‘zijn menselijke inborst, de manier waarop hij medelijden had getoond met de ongelukkige Moorsen, hetgeen getuigde van een goedgevormde of van nature van alle negatieve omgevingsinvloeden afkerige ziel’. Op basis daarvan krijgt Mogueime ook zo een belangrijke rol in de roman. Opvallend is bovendien hoe Raimundo zich bijzonder sterk met de personages uit zijn verhaal identificeert. De kunst van het schrijven berust bij hem in zijn gave tot empathie, hij stelt zich in de plaats van zijn personages en beleeft hun gevoelens mee: Raimundo Silva zal dus terugbladeren in het boek, de reeds afgehandelde redevoering weer oppakken om die helemaal uit te pluizen [...], om dan, via een acrobatisch hoogstandje, door zich volledig in te leven in de mentaliteit van die namen met hun herkomst en attributen, wrevel, verontwaardiging, ja pure woede in zich te voelen rijzen. Raimundo kan zijn verhaal tijdens zijn dagdagelijkse leven niet loslaten, zijn blik op de wereld is voortaan bepaald door een ‘aan andere wetten gehoorzamend perspectief’. Als hij door de straten van Lissabon loopt, ziet hij de belegerden honger lijden en hoort hij de jachthoorns schallen. Maar hij leeft niet alleen in het verleden dat hij beschrijft, hij heeft nu ook meer oog voor | |
[pagina 96]
| |
de problemen die hem omringen. Wanneer hij een zigeunermeisje ziet bedelen aan de ingang van een restaurant, vergelijkt hij haar situatie met die van de Arabieren in het belegerde Lissabon: ‘Maar het beleg gaat door, zeggen de ogen van het zigeunermeisje.’ Bovendien krijgt ook de liefde voor het eerst een concrete invulling in zijn leven, en loopt die ervaring zo nauw samen met het liefdesverhaal in de roman, dat Raimundo zich afvraagt ‘wat voor overeenkomsten er bestaan tussen dit fantasiebeeld en zijn relatie met Maria Sara’. Hoewel de verteller eraan toevoegt dat er wel degelijk verschillen van culturele aard zijn, merkt hij op dat ‘het enige wat ze gemeen hebben, vermoeden we, is de begeerte, die toentertijd net zozeer door Mogueime werd gevoeld als door Raimundo nu’. Is het dan zo dat de corrector een beter mens wordt doordat hij het ethische karakter van zijn roman in zijn leven toepast? | |
Literatuur als brug naar sociale rechtvaardigheidMen zou dus kunnen stellen dat Raimundo zijn eigen tekst op dezelfde manier schrijft en beleeft zoals sommige lezers dat met Saramago's romans doen. Net als Umberto Eco of Pilar del Rio zou ook hij kunnen bevestigen dat hij er ‘gevoeliger’ en ‘beter’ van wordt. Raimundo is in die zin de modellezer die volgens bepaalde literatuurtheoretici de opvoedende functie van literatuur illustreert. In de jaren negentig heeft zich inderdaad een ‘turn to ethics’ voltrokken binnen de literatuurtheorie, een wending waarbij de rol van ethiek binnen literatuur tot verhitte discussies heeft geleid. Volgens Martha Nussbaum, professor filosofie aan de faculteit Rechten van de Universiteit van Chicago, heeft literatuur inderdaad een uitgesproken functie in de ontwikkeling van een publieke rationaliteit en zou ze bijgevolg een essentieel ingrediënt moeten zijn in de opleiding van toekomstige rechters en advocaten. Haar radicale stelling luidt: ‘Zonder fictie is onze ervaring te beperkt en te parochiaal. Literatuur breidt onze ervaring uit, doet ons nadenken over en aanvoelen wat anders te veraf kan liggen voor onze gevoelens. Het belang hiervan voor zowel moraliteit als politiek kan niet onderschat worden.’ In eerste instantie lijkt haar stelling aanlokkelijk, maar meer om strategische dan om inhoudelijke redenen: misschien is dit wel dé oplossing om de toekomst van de literatuurwetenschap veilig te stellen in een samenleving die het belang ervan steeds minder inziet... Maar waarom stelt Nussbaum eigenlijk precies voor om literatuur als verplichte materie in verschillende universitaire opleidingen te doceren? Zelf situeert ze zich in een filosofische traditie die bijzonder veel belang hecht aan het concept ‘sympathie’. In haar boek Poetic Justice. The literary | |
[pagina 97]
| |
imagination and public lifeGa naar voetnoot6) verklaart Nussbaum het begrip ‘sympathie’ vanuit de theorieën van Adam Smith, een achttiende-eeuwse filosoof die de rationaliteit van bepaalde emoties, zoals sympathie, verdedigde. Smith gebruikte de term ‘impartial spectator’ om te verwijzen naar de mogelijkheid om tegelijkertijd bepaalde emoties te beleven en ze vanop een kritische afstand te analyseren. Voor Nussbaum is er in dezelfde lijn sprake van ‘sympathie’ als een persoon zich identificeert met de ervaringen van een ander doordat hij of zij, vanop een rationele afstand, de emoties van de ander deelt en mee ervaart. Literatuur krijgt een gepriviligieerde plaats in heel dit debat, omdat volgens Nussbaum de literaire tekst de plaats bij uitstek is waar we onze sympathie kunnen oefenen door ons in de plaats te stellen van de personages en ons hun leefwereld in te beelden. Achteraf kunnen we onze sympathie dan ook in de praktijk toepassen. Het belangrijkste element in deze vaardigheid tot sympathie is de metaforische verbeelding, die ons er volgens Nussbaum toe aanzet om ons met het welzijn van mensen in te laten wier leven geen enkel verband houdt met het onze. Onze metaforische verbeelding, ‘een essentiële brug naar sociale rechtvaardigheid’, wordt dus gestimuleerd door het lezen van boeken vanuit een ethisch opzicht. | |
Kritisch geweldNatuurlijk hebben de kritieken op deze visie niet lang op zich laten wachten. Vooreerst werd opgemerkt dat Nussbaum deze stelling slechts hard kan maken door boeken uit te kiezen die in haar ethische kraam passen. De pornografische literatuur, bijvoorbeeld, levert volgens haar sowieso geen ‘goede’ romans op, omdat ze menselijke wezens niet als menselijk voorstelt. En dat is nog maar het begin... De boeken van de Markies de Sade wekken slechts onze interesse op omwille van hun ‘intellectuele ernst’. Nussbaums stelling gaat dus niet op voor literatuur in het algemeen, maar beperkt zich tot de romans die ze volgens haar rigoureuze selectieprincipes aan haar analyse onderwerpt. Een ander zwak punt in Nussbaums theorie is dat ze zich uitsluitend op de analyse van romans toelegt. In dit genre worden ethische vraagstukken volgens haar het duidelijkst vertolkt. Op die manier bevestigt ze nogmaals dat het ethische aspect het enige criterium is waardoor ze zich laat leiden bij het bestuderen van literaire teksten. Maar literatuur kan niet gereduceerd worden tot de al dan niet ethische inhoud (wat dat dan ook voor elk van ons mag betekenen). Als we een tekst lezen zonder aandacht te hebben voor zijn rijkdom aan perspectieven en mogelijke interpretaties, dan is dat juist ‘onethisch’. Dan doen we die tekst, zoals dat heet, ‘kritisch geweld’ aan. | |
[pagina 98]
| |
En zo komen we ook bij de meest fundamentele kritiek op Nussbaums visie terecht. Ze benadert een literaire tekst namelijk vanuit het concept ‘sympathie’. Dit begrip veronderstelt een beweging van identificatie of herkenning van emoties. Binnen de filosofische stroming die zich inhoudt met het probleem van de alteriteit, dus met de definitie en perceptie van de of het andere, is dit een uitermate ‘onethische’ houding. Sympathie veronderstelt namelijk geen echt respect voor de ander. Het is een beweging die zijn grenzen heeft: ik leef alleen met de ander mee als ik mij in zijn gevoelens kan inleven. In zekere mate gaat sympathie dus met zelfprojectie gepaard: zolang ik mij in de ander herken dan respecteer ik die ook, maar van zodra het verschil te groot wordt dan ben ik niet meer in staat tot sympathie. Het probleem met sympathie is daarom niet dat onze identificatie grenzen heeft, want dat is eigen aan de mens zelf die de buitenwereld onvermijdelijk vanuit zijn eigen ego benadert. De kritiek op Nussbaums manier van lezen is dat ze het narcisme van deze zelfprojectie niet erkent of in twijfel trekt.Ga naar voetnoot7) | |
Scepsis en ironieHet interessante in een roman zoals Het beleg van Lissabon is dan ook juist zijn tegenstrijdigheid. Enerzijds illustreert Raimundo wat volgens Nussbaum een ‘goede’ lezer is, omdat hij - op rationele afstand - met zijn personages meeleeft en achteraf zijn leeservaringen in de praktijk omzet. Hij lijkt wel een literair personage dat naar Saramago's echte lezers verwijst. Want die lezers benadrukken ook voortdurend de humanitaire dimensie in Saramago's werk. Juan Arias, bijvoorbeeld, duidt erop dat zijn boek De mogelijke liefde heet, ‘niet alleen omdat Saramago bevestigt dat in zijn romans de liefde altijd mogelijk is, maar ook omdat, als liefde een wonder is, de literatuur en de poëzie, en vooral de krachtige literatuur van Saramago, in staat zijn om ervoor te zorgen dat liefde niet altijd onmogelijk is.’. In Het beleg van Lissabon is de liefde echter niet altijd mogelijk. Soms wordt het naïeve aspect van dit humanisme immers sterk bekritiseerd. Zoals ik reeds eerder vermeldde valt in Raimundo's versie van de historische tekst op dat hij er de sociale rechtvaardigheid invoert. Dankzij Mogueime, de hoofdpersoon van zijn roman, kregen ‘alle soldaten, zonder onderscheid in rang of dienstjaren, het recht tot deelname aan plundering van de stad’. De verteller probeert vervolgens het standpunt van de soldaten te verdedigen, die zogenaamd niet gedreven werden door winstbejag, maar door het opeisen van hun sociale rechten: De sceptici en eeuwige kwaadsprekers van de menselijke natuur zullen hier mopperend opmerken dat deze mannen, die eerder hun schouders | |
[pagina 99]
| |
hadden opgehaald over vaderlandsliefde en het lot van de latere generaties, nu uit duivels winstbejag wel volijverig aan de slag gingen [...], maar dan zeggen wij dat ze het vierkant mis hebben, want de drijfveer werd hier oneindig veel meer gevormd door de voldoening die de mens altijd innerlijk zal ervaren wanneer er een gerechtigheid heerst die voor alle mensen gelijk is en die iedereen maakt tot uitverkoren genieter van een integraal en onvergankelijk recht. De ironische ondertoon van het tweede deel van dit citaat (na de haakjes) wordt een paar alinea's later bevestigd. Wanneer sommige Arabieren zich 's nachts buiten de muren van Lissabon wagen om zich stiekem aan de Christenen over te geven en zo hun leven te redden, is de woede en wreedheid van de soldaten ‘onbeschrijflijk’, ‘in blinde razernij rukten ze tongen uit en sneden neuzen en oren af, een waar slachthuis’. Op die manier ontstaat er een paradox in de tekst. De alwetende verteller insinueert namelijk dat in Raimundo's roman rechtvaardigheid beperkt blijft tot het sociale aspect. Religieuze of culturele verschillen komen aan het einde van de roman nauwelijks aan bod. De verteller stelt Raimundo's sympathie voor zijn Portugese voorvaders via deze ironische tussenkomst aan de kaak. Dat betekent niet dat hij een ‘ethischer’ einde opeist, bijvoorbeeld in de vorm van een sentimentele verbroedering tussen Christenen en Arabieren. Door op een ogenschijnlijk naïeve manier de oprechtheid van de Portugese soldaten te verdedigen, stelt de verteller de vraag die bij Raimundo ontbreekt: waar ligt de grens van mijn verbeelding, van mijn identificatie met de ander en waarom? Bovendien vinden we in Het beleg van Lissabon ook een verdoken kritiek terug op de opvatting over literatuur als didactisch instrument. De verteller benadert zo'n visie af en toe met een sterke dosis ironie, zoals in het volgende fragment: Als de correctoren het mochten, als ze niet met handen en voeten gebonden waren aan een dwingender geheel van verboden dan het wetboek van strafrecht, zouden ze het aanzien van de wereld kunnen veranderen, het rijk van het universele geluk vestigen, drinken geven aan de dorstigen, eten aan de hongerigen, vrede aan de opgejaagden, blijdschap aan de bedrukten, gezelschap aan de eenzamen, hoop aan wie die heeft verloren, om nog maar te zwijgen van de eenvoud waarmee armoede en misdaden uitgebannen zouden kunnen worden, simpelweg door wat woorden te veranderen, en als iemand die nieuwe ordeningsprincipes in twijfel trekt, hoeft hij alleen maar te bedenken dat de wereld en de mens zo geschapen zijn, met woorden, heel bepaalde woorden, opdat het zo zou worden en niet anders. Het worde, zei God en op hetzelfde moment was het er. | |
[pagina 100]
| |
In deze passage bevestigt de verteller ogenschijnlijk de heilzame werking van ‘gecorrigeerde’ - lees ‘literaire’ - teksten. Maar al snel neemt de ironie de overhand en blijkt het gemak waarmee de corrector de wereld zou kunnen verbeteren zo sterk overdreven dat het niet meer geloofwaardig klinkt. In het laatste deel van de passage wordt de ironie nog verscherpt: de verteller verwijst naar de schepping van de wereld, die ook door woorden tot stand kwam. De ironische spanning neemt toe omdat de redenering door deze laatste verwijzing naar God helemaal krom loopt: als God de wereld schiep en ‘zag dat het goed was’, waarom zou een corrector dan nog woorden moeten veranderen, of vergiste God zich misschien en was het toch niet zo goed? De taak van woorden (en indirect die van de literatuur) is dus niet zomaar om de wereld beter voor te stellen, om een ethische ‘correcte’ en eenduidige boodschap mee te geven. De alwetende verteller wijst ons juist voortdurend op de noodzaak om woorden niet eenduidig te interpreteren, om open te staan voor verschillende interpretaties, want ‘zo gaat dat met woorden, soms zijn ze gelijk maar betekenen iets anders, soms zijn ze verschillend en betekenen hetzelfde’. Deze waarschuwing van de verteller kan men in verband brengen met de kritiek op het begrip sympathie. Net zoals we vanuit ethisch perspectief moeten vermijden om onze eigen gevoelens en passies op de andere te projecteren, moet het lezen van een literaire tekst ook onze interpretatie betwisten in plaats van haar te bevestigen. Een tekst biedt weerstand aan elke interpretatie, en de gevoeligheid voor deze tekstuele weerstand is de ethische opdracht van iedere lezer. Door ons te identificeren met de ander of met de tekst hebben we eigenlijk alleen oog voor onszelf. En zoals Raimundo stelt in zijn gesprek met de auteur aan het begin van het boek, ‘Ook de schijn van gelijkenis is al heel wat, maar, om het profetisch te zeggen, voorwaar voorwaar, zeg ik u, waar het op aankomt in het leven zijn toch altijd de verschillen geweest’. Slechts door oog te hebben voor deze verschillen wordt een ethische relatie met de ander en met de tekst mogelijk. Brigitte Adriaensen (1975) studeerde Romaanse taal- en literatuurwetenschap aan de KU Leuven. Sinds 1999 werkt ze als assistent aan het departement |
|