| |
| |
| |
Maartje de Kort
Het stenen vlot, schiereiland, bewoners en verteller op drift
‘Ach, wie zal de geschiedenis schrijven van wat had kunnen zijn,’ verzucht de verteller aan het begin van Het stenen vlot (1986). Een retorische vraag, waarop je als antwoord echter het best naar Saramago zou kunnen wijzen, die met dit boek de toekomst van Spanje en Portugal herzag zoals hij met Het beleg van Lissabon, de roman die hij erna schreef, het verleden zou herzien. Onder het aan Alejo Carpentier ontleende motto dat hij het boek meegaf, ‘Elke toekomst is fabelachtig’, schreef hij met Het stenen vlot een geschiedenis van wat niet eens zou kunnen zijn. Of toch, want ‘niemand zou het kunnen bedeken, wat op zich weer aantoont hoe waarachtig dit verhaal is.’
In Het stenen vlot laat Saramago het Iberisch schiereiland losscheuren van de rest van Europa. Toeristen en rijken maken zich uit de voeten en onder de achterblijvers ontstaat chaos en anarchie. Al gauw stevent het schiereiland met een gestage twee kilometer per uur af op de Azoren en daarna Noord-Amerika. De Verenigde Staten van Noord-Amerika, zoals de naam volgens Saramago dient te luiden, verklaren zich bereid het schiereiland ‘op te vangen’ maar zijn duidelijk opgelucht als het na een nieuwe koerswijziging zuidwaarts zakt. Uiteindelijk blijft het ergens tussen Zuid-Amerika en Afrika liggen.
Saramago verweeft in Het stenen vlot fictie met geografische en politieke werkelijkheid om te reflecteren over het lot van Portugal. Het verhaal werpt de vraag op waar het land nu eigenlijk bij hoort. Is dat Europa, waar het zich weliswaar naar richt (het sloot zich in het verschijningsjaar van het boek immers aan bij de EG) maar dat omgekeerd behalve als vakantiebestemming niet veel van Iberië moet hebben; is het toch eerder Amerika, in welke richting het vroeger zijn heil zocht en vond, of enkel en alleen Spanje? Met dat laatste heeft het mogelijk een complementaire verhouding, maar dat is dan op zijn zachtst gezegd een haat/liefde-verhouding, zeker als we afgaan op de schertsende steken van de verteller in Het stenen vlot, die zich nogal eens presenteert als een Portugees, vertolker van een vals nationaal minderwaardigheidscomplex bovendien. In Het stenen vlot zijn Portugal en Spanje uiteindelijk toch op elkaar aangewezen en lijken ze samen een toekomst in te gaan als ‘een gloednieuwe, onbezoedelde wereld van een ongerepte schoonheid’, bevolkt door een dito mens.
| |
| |
Gabino Diego & Ana Padrão in de film Het stenen vlot, foto Diego Lopez Galvin
| |
Olmtak
Maar voordat het Iberisch schiereiland deze paradijselijke toestand bereikt, moet er heel wat gebeuren - en worden opgetekend. Na vijf bladzijden onderbreekt de verteller zichzelf reeds om uit de doeken te doen hoe lastig zijn taak is:
Schrijven is een buitengewoon moeilijke zaak, een hele verantwoordelijkheid, bedenkt u maar eens wat een werk het is om gebeurtenissen chronologisch te rangschikken, eerst dit, toen dat, of, indien dat het effect ten goede komt, het voorval van vandaag vóór de episode van gisteren en andere, niet minder gewaagde heksentoeren, het verleden alsof het nu was, het heden als een continuüm zonder begin of einde, maar hoe schrijvers hun best ook doen, één truc zullen ze nooit onder de knie krijgen, namelijk het gelijktijdig op schrift stellen van twee gelijktijdige gebeurtenissen. [...] operazangers, die boffen, zij hebben in de concertantes allemaal hun eigen partij, drie vier vijf zes tenoren bassen sopranen en baritons, alle met een andere tekst, die van de honende cynicus bijvoorbeeld, of de smekende ingénue, de terughoudende held, wat de operabezoeker interesseert is de muziek, maar bij de lezer ligt dat anders, die wil alles uitgelegd krijgen, lettergreep voor lettergreep.
| |
| |
De lezer weet dan al dat Joana Carda ergens in Portugal een streep trok met een olmtak en dat op hetzelfde moment honderden kilometers verderop, in Cerbère, de oostelijkste grensplaats tussen Spanje en Frankrijk, alle honden begonnen te blaffen, wat ze daar nooit eerder hadden gedaan. Ook weten we al dat ongeveer op dezelfde dag Joaquim Sassa op een strand in Noord-Portugal een grote steen onwaarschijnlijk ver in zee gooide.
De verteller weidt zo uit om ons ervan te doordringen dat hij weliswaar nu pas toe is aan de mededeling dat in Spanje Pedro Orce opstond van zijn stoel, maar dat dat niet wegneemt dat de man dat precies deed op het moment dat Joaquim Sassa in Portugal zijn steen gooide. De bijzonderheid dat Pedro Orce bij het opstaan de grond onder zijn voeten voelde beven moet nog even wachten, want nu struikelt de verteller over het probleem van oorzaak en gevolg:
Het is bekend dat elk gevolg zijn oorzaak heeft, en dit is een universele waarheid, echter, inschattingsfouten of zelfs herkenningsfouten zijn soms niet te vermijden, want het komt voor dat we menen dat dit gevolg hier voortvloeit uit die oorzaak daar, terwijl er eigenlijk een andere oorzaak is, die een heel eind buiten ons bevattingsvermogen en onze zogenaamde kennis ligt. Zo lijkt het nu wel duidelijk dat de honden van Cerbère blaften omdat Joana Carda met een olmtak een streep op de grond trok, en toch zou alleen een erg goedgelovig kind [...] geloven dat honden die om redenen van zowel historische als fysiologische aard nooit eerder blaften, dat nu opeens wel gingen doen.
Deze suggestie wordt later dan ook herroepen, maar hier vervolgt de verteller met:
In deze tien- en tienduizenden gehuchten, dorpen, stadjes en steden ontbreekt het niet aan mensen die zouden zweren dat zij oorzaak en veroorzaker zijn, zowel van het blaffen van de honden als van wat nog komen gaat, omdat ze sloegen met een deur of een nagel scheurden of een vrucht plukten of een gordijn opzijschoven of een sigaret opstaken of stierven of, anderen dan, geboren werden.
Enfin:
Pedro Orce zou zeggen, als hij durfde, dat de aarde beefde doordat hij zijn voeten stevig op de grond had gezet toen hij opstond van zijn stoel, wat behoorlijk arrogant gedacht is, door hem of door ons die het zo
| |
| |
lichtzinnig in twijfel trekken, als ieder op de wereld ten minste één teken achterlaat, zou dit dat van Pedro Orce kunnen zijn, vandaar dat hij verklaart, Ik zette mijn voeten op de grond en de aarde beefde.
Hierna kan de verteller even op adem komen, want het volgende personage beleeft zijn wonderlijke moment pas de volgende ochtend: het is José Anaiço, die tijdens een wandeling plots gezelschap krijgt van een zwerm spreeuwen.
Maria Guavaira, de vijfde persoon, zit ondertussen een blauwe sok uit te halen, urenlang, want aan de draad komt geen einde.
Aan het begin van het tweede hoofdstuk wordt dan Ardent nog geïntroduceerd, de zesde protagonist, die later door zijn reisgenoten Constante wordt genoemd (en na de dood van zijn vriend Pedro Orce zijn burgernaam Ardent terugkrijgt). Het is een van de honden uit Cerbère, die het dorp ontvluchtten nadat een van hun soortgenoten was bezweken aan de giftige vleesballen die de inwoners verspreidden om een einde te maken aan het oorverdovende geblaf. Ardent loopt inmiddels hongerig rond in de Pyreneeën, waar hij de eerste scheur die ontstaat besnuffelt.
| |
Straks komen we zangers te kort
De protagonisten zijn voorgesteld, de eerste scheur is verschenen. Nu kan de rest van de wereld op de hoogte worden gebracht. Dat gebeurt met een tweede en een derde scheur, op meer in het oog lopende plaatsen in de Pyreneeën. De verwarring is groot. Er wordt een poging ondernomen die derde scheur vol te storten met beton, maar dat is vergeefs: even lijkt de kloof gedicht, maar dan zakt het beton toch de diepte in. De scheur groeit, volgt door de hele Pyreneeën heen keurig de grens tussen Frankrijk en Spanje, aarzelt bij Andorra even en houdt dat dan bij het schiereiland. De betrokken landen zijn inmiddels in rep en roer, de wereld kijkt belangstellend toe, en dan buitelen de ontwikkelingen over elkaar heen. De verteller wordt opnieuw geconfronteerd met zijn onvermogen al die gelijktijdigheid op papier ook maar enigszins te benaderen zonder de complexiteit van de werkelijkheid te reduceren tot een simpele verhaallijn. Van alle kanten rukken de gebeurtenissen op, de schrijver ziet zich er al achteraan hollen om ze buiten adem naar hun plaats te praten en hij laat zijn verteller terugkomen op zijn verzuchting over de concertantes:
Dit zou een geschikt moment zijn voor de eerdere verzuchting dat dit waargebeurde verhaal geen libretto is, dat we anders een opera concertante voor het voetlicht zouden brengen zoals er nooit een is gehoord,
| |
| |
met twintig zangers, lyrische en dramatische van elke stem, die de partijen ten beste geven, een voor een of in koor, successief of simultaan, te weten het overleg van de Spaanse en Portugese regering, het knappen van de elektriciteitsleidingen, de verklaring van de Europese Economische Gemeenschap, het standpunt van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, de wilde paniek van de toeristen, de run op de vliegtuigen, de verkeersopstoppingen op de wegen, de ontmoeting van Joaquim Sassa en José Anaiço, hun ontmoeting met Pedro Orce, de onrust van de stieren in Spanje, de nervositeit van de merries in Portugal, de opschudding aan de Middellandse-Zeekusten, het van slag geraakte tij, de vlucht van de rijken en het machtige kapitaal.
Diogo Infante & Iciar Bollain; foto Diego Lopez Galvin
Het zijn gebeurtenissen waarvan een aantal pas tientallen bladzijden verderop aan behandeling toe is, als het er al van komt, want over de onrust onder de Spaanse stieren vernemen we niets meer - niet voor niets met een bezorgd ‘straks komen we zangers te kort.’
Maar wederom kan de verteller niet volstaan met een eenvoudige opsomming van de feiten:
Nieuwsgierige, om niet te zeggen sceptische geesten zullen de oorzaak
| |
| |
willen weten van al die zo verschillende en zo ernstige gevolgen, kennelijk hebben zij niet genoeg aan het simpele scheuren van een bergketen, zelfs niet als rivieren watervallen worden en zeeën die zich miljoenen jaren terugtrokken ineens oprukken tot een paar kilometer landinwaarts. [Hij haalt diep adem:] Welnu, het zit zo dat, en op dit cruciale punt aarzelt de hand, hoe kan zij het volgende geloofwaardig opschrijven, woorden die ongetwijfeld alles op losse schroeven zullen zetten, te meer daar het inmiddels moeilijk genoeg wordt, als het op enig moment in het leven al mogelijk is, onderscheid te maken tussen waarheid en verzinsel. [...] het moment is gekomen, ja, dit is het moment om te zeggen dat het Iberisch schiereiland zich opeens tien onverhoedse meters heeft verplaatst, in zijn geheel en ongeschonden, wie zal me geloven, de Pyreneeën liggen van boven tot onder open alsof er een onzichtbare bijl op is neergedaald.
Diogo Infante; foto Diego Lopez Galvin
En bij die tien meter blijft het niet: het schiereiland zet zich in beweging en gaat zijn oude zeevaarders achterna.
Intussen heeft de Andalusiër Pedro Orce, die de grond onophoudelijk voelt beven, seismologen op televisie horen verklaren dat er niet de geringste tril- | |
| |
ling te registreren valt. Hij is naar Granada getogen om zich bij de ‘heren van de televisie’ te melden met zijn verhaal. Daarmee heeft hij het startsein gegeven voor de zwaan-kleef-aan-tocht kriskras over het schiereiland die de protagonisten bij elkaar zal brengen. Want de Portugese televisie neemt het Spaanse nieuws over. Zo hoort Joaquim Sassa over Pedro Orce. Hij besluit naar hem op zoek te gaan. Onderweg rust hij toevallig in het dorp in Ribatejo waar José Anaiço woont, de man van de spreeuwen. José Anaiço is ook wel benieuwd naar Pedro Orce. Samen gaan ze op weg naar Andalusië. Als ze de grens over zijn komen ze ene Roque Lozano tegen. Deze boer belichaamt het ongeloof van de lezer maar ook van de verteller, die zich blijft verbazen. Roque Lozano ‘gaat af op de schijn en daarop baseert hij zijn mening, [...] Ik geloof de televisie niet,’ zegt hij, ‘zolang ik het niet heb gezien met deze ogen die de aarde zal eten, geloof ik er niets van, [...] ik ga kijken of het waar is.’ José Anaiço en Joaquim Sassa waarschuwen hem dat Europa onzichtbaar zal zijn tegen de tijd dat hij op zijn ezel in de Pyreneeën is; hij antwoordt dat dat alleen maar zal kunnen betekenen dat het er nooit is geweest, ‘en eigenlijk heeft Roque Lozano helemaal gelijk,’ is dan het commentaar van de verteller, ‘dingen moeten aan twee voorwaarden voldoen willen ze bestaan, dat de mens ze ziet en dat hij ze een naam geeft.’ Hun wegen scheiden zich, maar ze zullen deze ongelovige Thomas een paar maanden later opnieuw tegenkomen, wanneer hij in de Pyreneeën is geweest, geen Europa heeft gezien en dus nog steeds niet kan geloven dat het er ooit is geweest.
Pedro Orce is blij met de komst van twee mannen die net als hij iets onbegrijpelijks hebben beleefd. Als bekend wordt dat ook in het zuiden een scheur is ontstaan en dat Gibraltar zal achterblijven, besluiten ze gedrieën naar de kust te gaan om te kijken. Zij zijn niet de enigen: het is er een drukte van belang. Maar een kleine rekensom leert dat het nog tien dagen zal duren voordat Gibraltar in zicht komt en daar willen ze niet op wachten. Pedro Orce heeft geen zin om naar huis te gaan; liever lift hij mee naar Lissabon. Ze gaan via Algarve, waar mensen de leeggelopen hotels bestormen en opeisen als woonruimte.
In Lissabon trekken José Anaiço's spreeuwen de aandacht van de media. De volgende dag meldt Joana Carda zich bij hun hotel. Zij neemt hen mee naar de plaats in de omgeving van Coimbra waar zij met haar olmtak een streep trok die niet meer weg wil gaan. Daar voegt de hond zich bij hen, die hen naar Maria Guavaira op haar eenzame hoeve in Galicië leidt.
| |
Uiteraard baart alles ons veel zorgen
Terwijl de protagonisten zich verzamelen ebt onder de bevolking de eerste
| |
| |
paniekgolf weg. Wie niet de middelen heeft om het schiereiland te ontvluchten schikt zich zo'n beetje in de nieuwe situatie en pakt de draad weer op (‘mensen zijn zo onnadenkend, ze worden op een vlot in zee gegooid en gaan door met hun leventje alsof ze voor alle eeuwigheid vaste grond onder hun voeten hadden, als Mozes die kraaiend de Nijl afzakte in zijn biezen mandje, spelend met de vlinders’). Ook de verteller komt tot bedaren. Hij berust in een conventionelere, meer chronologische vertelwijze, al blijft hij zich bewust van de eenzijdigheid van het beeld dat hij op die manier schetst en verontschuldigt hij zich ervoor:
Uiteraard baart dat alles [de toestand in Portugal, waar de hele westkust moet worden geëvacueerd omdat het onstuitbare schiereiland regelrecht aankoerst op de Azoren] ons veel zorgen, maar, laten we het maar opbiechten, het zou ons meer zorgen baren als we niet toevallig in Galicië waren, waar we de voorbereidingen volgen die Maria Guavaira en Joaquim Sassa, Joana Carda en José Anaiço, Pedro Orce en de Hond treffen voor hun reis, het relatieve belang van zaken is variabel, hangt af van gezichtspunten, stemmingen en persoonlijke voorkeuren, de objectiviteit van de verteller is een moderne uitvinding, kijk maar naar Onze-Lieve-Heer, die moest er in Zijn Boek niets van hebben.
De verteller blijft alles sowieso kritisch volgen, het verhaal maar ook de tekst. Zo luidt het bij een passage die door Saramago's interpunctie dubbelzinnig wordt: ‘Ik heb in mijn leven niet veel gelezen maar wel iets, [zegt Maria Guavaira,] is het niet prachtig als je daar zoveel profijt van kunt trekken, deze vrouw is niet zo verwaand dat ze dat van zichzelf zou zeggen, maar de verteller, die rechtvaardigheid hoog in het vaandel heeft staan, kan de opmerking niet voor zich houden’. Het is echter ook mogelijk dat we in dit citaat te maken hebben met ‘de onbekende stem’ (één keer ook ‘de ironische stem’ genoemd), die af en toe commentaar in het kwadraat levert. Deze stem kan deelnemen aan de conversatie: ‘We zouden moeten helpen, we hebben verantwoordelijkheden, [zegt Joaquim Sassa als ze op de televisie zien dat Venetië dreigt weg te spoelen nu het schiereiland heeft losgelaten,] Wij zijn geen Europeanen meer, [antwoordt José Anaiço,] hoewel, dat is niet helemaal waar, Voorlopig zijn jullie nog binnen de territoriale wateren, zei de onbekende stem.’ En de stem kan de verteller aanzetten tot grotere filosofische diepgang: ‘In de verraderlijke netten [die koks hebben gespannen om José Anaiço's spreeuwen te vangen voor de pan] waren slechts vier verdwaalde mussen gestrand, die dat niet verdienden, maar het lot had anders beschikt, Welk lot, vraagt de ironische stem, en deze onverwachte inmenging leert ons dat er meer dan één lot is, anders dan fado's en ander gezang
| |
| |
ons voorhouden [...]. Het kan altijd gebeuren dat ons onverhoeds het lot van een ander ten deel valt, dat is wat de mussen overkwam, zij kregen een spreeuwenlot.’
De verteller, of hij zich nu presenteert in de eerste persoon enkelvoud of meervoud of in de derde enkelvoud als ‘de verteller’ of een ‘stem’, roept de lezer met een subjectieve, veelal ironische kanttekening tot de orde op momenten dat die zich dreigt te laten meeslepen door het ‘objectieve’ verhaal. Hij is het bevoorrechte wezen dat alles hoort, ziet en weet; hij kan spreken namens de schrijver, maar ook namens een volk, een geweten, de lezer of zelfs de hele mensheid.
| |
Dubbel utopische lezing
Keren we van deze bijzonder aanwezige, je zou haast zeggen meervuldige verteller terug naar de eigenlijke hoofdrolspelers.
De drie mannen en twee vrouwen zijn ongebonden en de hond is zijn geboorteplaats Cerbère vergeten. Zodoende hebben zich al snel drie stellen gevormd: José Anaiço en Joana Carda waren op slag verliefd, Joaquim Sassa en Maria Guavaira hadden nauwelijks meer tijd nodig en het klikte ook meteen tussen de afstammeling van de helhond Cerberus en Pedro Orce. Deze laatste komt uit Orce, het plaatsje in de desolate Andalusische kalkwoestijn waar archeologen in 1982 de Man van Orce vonden, die in de tijd dat Saramago zijn boek schreef nog doorging voor de oudste Europeaan. De naam, met het feit dat man en plaats die delen, levert een mooie parallel op met Orcus, de andere naam voor Hades, de (god van de) onderwereld. Man en hond vangen beiden, en als enigen, trillingen op uit het onderaardse.
In Galicië kunnen de zes wegens de dreigende botsing met de Azoren niet blijven. Ze gaan op weg, hoofdzakelijk om weg te gaan, zonder ander duidelijk doel dan te kijken wat zich op het voormalige schiereiland afspeelt en hoe de breuklijn eruitziet. Verplichtingen hebben ze niet dus ze hebben alle tijd - in elk geval alle tijd die het schiereiland gegeven is, want het blijft spannend of, waar en hoe dat tot stilstand komt. De groep handelt aanvankelijk redelijk eendrachtig en de gebeurtenissen en ontwikkelingen op en om het schiereiland bereiken hen via krantenberichten en zotte toespraken van machteloze regeringsleiders op radio en televisie. Wanneer beide vrouwen uit mededogen eenmalig hun lichaam aanbieden aan de oude Pedro Orce, beginnen de complicaties. Boven op de jaloezie en argwaan en het begrijpelijke onbegrip van hun eigen mannen, komt ook nog zwangerschap, met de vraag wie de vader is.
Maria Guavaira en Joana Carda blijken niet de enigen: opeens zijn op het
| |
| |
schiereiland alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd in verwachting. Het dt toegeschreven aan het schiereiland, dat zelf als een foetus in het zeewater ligt. ‘Zoals de zaken ervoor stonden, keken de mensen er niet eens van op.’ Want na alles wat er gebeurd is, zijn ze wel toe aan de geboorte van de nieuwe mens: ‘boven ons is een helder licht, alsof de mens uiteindelijk toch niet met die historische traagheid aan zijn dierlijkheid hoeft te ontstijgen maar opnieuw, gaaf en lucide, zou kunnen worden geplaatst in een gloednieuwe, onbezoedelde wereld van een ongerepte schoonheid.’
De hoofdrolspeiers van Het stenen vlot;
foto Diego Lopez Galvin
En Pedro Orce heeft zijn taak volbracht; zodra het schiereiland op zijn nieuwe plek ligt, kan de man uit Orce, reïncarnatie van de Man van Orce en als zodanig symbool van de oude tijd, sterven. Zijn graf laat Saramago graven door Roque Lozano, de verpersoonlijking van het ongeloof, als om de onwaarschijnlijkheid van de hele geschiedenis te bezweren.
Saramago zelf noemde Het stenen vlot in de Nobellezing die hij in 1998 uitsprak voor de Zweedse Academie een ‘directe vrucht van de collectieve Portugese wrok wegens het historische dédain van Europa,’ waarin hij het Iberisch schiereiland tot een groot, drijvend eiland maakte dat op weg ging ‘naar het zuiden van de wereld, naar een nieuwe utopie: de culturele ontmoeting van de volkeren op het schiereiland met de volkeren aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, teneinde, want zo brutaal was mijn strategie, de verstikkende dominantie van de Verenigde Staten van Noord-Amerika in die regio te tarten...’ Maar hij droeg ook een ‘dubbel utopische’ lezing aan: als ‘een nog veel edelere en humanere metafoor’ die zegt ‘dat
| |
| |
Europa, heel Europa, zich moet verplaatsen naar het zuiden, om daar, als compensatie voor de kolonialistische uitbuiting van vroeger en nu, bij te dragen aan een evenwichtige wereld.’
Maartje de Kort (1963) vertaalt uit het Frans en Portugees. Van José Saramago vertaalde zij Alle namen, Het schijnbestaan en Het stenen vlot. Momenteel werkt zij aan de vertaling van De man in duplo, die in het najaar van dit jaar bij Meulenhoff verschijnt.
|
|