dat torretje, dat een uitzicht zoekt op zijn wereld. Maar zij kan tor noch zichzelf in een groter verband zien, anders dan de dichter Tosk. Die zowel tor als Sarah nodig heeft voor zijn gedicht, zijn manier om de fragmenten te ordenen, en natuurlijk de dichter Boskma, die tor, Tosk en Sarah nodig heeft voor zijn werk. Herhaling is bij Boskma een spiraal - geen lemniscaat. De dichter verdiept ons besef van het detail en verbreedt onze vistas en visies op het leven. De grootvader van Hera symboliseert, zonder een vogelverschrikker te worden, nut en doel van deze herhaling: tot op hoge leeftijd (zesenengentig, al blijft hij onsterfelijk in de geest van de lezer) blijft hij met zijn zeis maaien. Zo doe je dat, gewoon het wapen uit de klauwen van de dood jatten.
En wat doet de dichter als de dood werkeloos toekijkt? Die jat het klei uit de klauwen van God en begint zelf te scheppen. Voor Boskma is poëzie het hoogste onder de kunsten.
Het mag lijken dat hij fotografie en poëzie gelijkstelt. Het leven dringt zich vooral visueel aan ons op en zowel fotografe als dichter leggen die visuele brokken vast. Wat Boskma hier doet is subliem: door niet alleen de foto's van Sarah te beschrijven, maar ook haar dagdromen en andere dagelijkse visioenen en hallucinaties, toont hij dat poëzie de fotografie omsluit en overtreft. Poëzie kan daarboven nog verband ontdekken in de stukjes huid van de wereld, haar oppervlakte, en legt vast wat alleen het geestesoog kan zien en nog veel meer. Niet voor niets heet een dichtbundel van Tosk Alles-in-alles en Meer.
Maar ook de tekortkomingen van het woord komen ter sprake. We willen het naakte contact tusen de wereld en het oog, maar woorden en daarom ook de dichter kleden dingen nu eenmaal aan. Dit is opmerkelijk in de vele beelden die door het boek zijn verspreid en waarin licht en kleur een bedekkende functie hebben en vergeleken worden met voiles. Maar de vraag is of poëzie de taak heeft iets bloot te leggen. Bedekken en onthullen zijn twee tegengestelde krachten waartussen de literatuur zich levend houdt.
De aardse komedie heeft een superieure, fijnmazige structuur. De grote thema's en leidmotieven worden tot in de details weergalmd; er zijn momenten van grote schoonheid, er zijn humoristische passages, duizelingwekkende, ontroerende, ronkend melodramatische. Ik wil wijzen op de grote gave van Boskma om bijfiguren te presenteren in een paar regels, ze een leven te verschaffen en ze dan weer af te voeren. Ik wil wijzen op zijn bedwelmende en kristalheldere en bezielende blik, zijn levendige, oorspronkelijke beschrijvingen. Er is een prachtige passage waarin de gedachten van water - dat weigert verder te rimpelen omdat men niet meer kijkt - worden weergegeven en de boze mopperingen van de eend die door de laatste rimpeling wordt gewekt. Hiermee maakt Boskma de slapende eenden van Gorter nogmaals wakker (‘Zoo als des