| |
| |
| |
Mariolein Sabarte Belacortu
Een Messias in de sertão
De oorlog van het einde van de wereld van Mario Vargas Llosa
De roman La guerra del fin del mundo van de Peruaans-Spaanse schrijver Mario Vargas Llosa, die ik vertaalde voor uitgeverij Meulenhoff en die in 1984 is verschenen onder de titel De oorlog van het einde van de wereld, speelde de laatste tijd nogal eens door mijn hoofd. Ik moest eraan denken bij de aanblik van de beelden uit Afghanistan, vooral door die van het landschap: kale bergen, dorre vlaktes en struiken, veel stenen en zand, amper een boom te bekennen, zandwegen, lemen huizen. Maar ook de mensen en de gebeurtenissen deden me eraan denken, arme sloebers, een charismatische leider en op het laatst de militaire overmacht. Verder gaat de vergelijking in het geheel niet op, met name gezien de eraan voorafgaande gebeurtenissen in de VS. Toch is het grondpatroon terug te vinden in deze roman: een plaats vol armoedzaaiers die zich rond een charismatische leider hebben gegroepeerd en waarvan op een goed moment grote dreiging uitgaat in de ogen van machthebbers. Die zetten het leger tegen hen in, en pas na herhaalde pogingen, vier expedities, wordt het gevaar dankzij een enorme militaire overmacht de kop ingedrukt.
Vargas Llosa's roman is gebaseerd op ware gebeurtenissen die plaatsvonden in Brazilië aan het begin van het jaar 1900. Zijn bron van inspiratie is het magistrale boek Os Sertões van de Braziliaanse civiel ingenieur en journalist Euclides da Cunha, dat werd gepubliceerd in 1902. De nieuwe, en nu volledige, Nederlandse vertaling van dit werk is van de hand van August Willemsen en verscheen onlangs bij Meulenhoff onder de titel De Binnenlanden.
Da Cunha kende het gebied heel goed omdat hij er werkte als bruggenbouwer. Hij heeft met De Binnenlanden een encyclopedisch werk geschreven waarin alles in het gebied nauwkeurig worden beschreven, de bevolking en haar ontstaansgeschiedenis, de flora en de fauna, het klimaat, de geografie, inclusief kaarten, de historische gebeurtenissen, en dit in een zeer plastische taal zodat je alles als het ware voor je ziet, één groot bewegend schilderij.
De sertão is de naam van het noordoostelijke deel van Brazilië, het achterland van de stad Salvador de Bahia, in het noorden begrensd door de rivier de Sao Francisco. Het is een enorm uitgestrekt gebied met kale bergen, zandduinen, droge rivierbeddingen, prikstruiken, cactussen, slangen en aasgieren, waar het maar eens in de zoveel jaren regent. Al is er amper te eten en groeien de kinderen bijna niet als gevolg van de droogte, toch zijn er talrijke dorpen en hebben er altijd miljoenen mensen gewoond, tot op de dag van vandaag.
| |
| |
Brazilië is sinds de verovering door de Portugezen een katholiek land, net als de rest van het continent. Het geloof, de persoonlijke beleving van het geloof, de fantasieën over de heiligen en hun lijden, dat alles vormt een belangrijk deel van het dagelijkse leven. In het doodarme gebied dat de sertão is, komt het regelmatig voor dat er een zogenaamde ‘heilige’ opstaat, een prediker, die als een zoveelste Christus op weg gaat om de mensen te helpen, te vermanen, het einde der tijden aan te kondigen... Aan het eind van de negentiende eeuw, de tijd waarin Euclides da Cunha leefde, kwam dit verschijnsel tot een soort hoogtepunt met de prediker Antonio de Raadgever, door wiens toedoen een hele stad ontstond midden in de sertão. Daar woonden uiteindelijk duizenden gelovigen bij elkaar, die door de regering, ver weg in Río, als een grote bedreiging werden ervaren. De regering stuurde er militairen op af om de macht van de heilige en zijn volgelingen te breken, wat resulteerde in een slachtpartij waarbij zo'n dertigduizend mensen zijn omgekomen. Dit tot grote ontsteltenis van Da Cunha, die ooggetuige was en ter nagedachtenis aan de mensen en de gebeurtenissen daar zijn boek De Binnenlanden heeft geschreven.
Mario Vargas Llosa is geïntrigeerd door deze geschiedenis, die hij als exemplarisch voor de hele historie van Latijns-Amerika beschouwt: ‘De verwerping van het reële en mogelijke in naam van het imaginaire en de hersenschim. Dit is door niemand beter verwoord dan door de Peruaanse dichter Augusto Lunel, die zegt: wij zijn tegen alle wetten, en in de eerste plaats tegen die van de zwaartekracht. Het dagelijkse bestaan ontkennen uit naam van een ander, verzonnen bestaan, de superioriteit van de droom stellen boven het objectieve leven.’ Met andere woorden: je laten voortslepen door idealen of beloftes, door kerk of door politici, in plaats van pragmatisch je dagelijkse problemen aan te pakken.
In De oorlog van het einde van de wereld is Antonio de Raadgever de man om wie letterlijk alles draait.
De man was zo lang en zo mager dat het leek alsof je hem altijd en profil zag. Zijn huid was donkerbruin, zijn botten staken uit en in zijn ogen brandde een eeuwig vuur. Hij droeg herderssandalen en de paarse tunica, die zijn hele lichaam bedekte, deed denken aan het habijt van de missionarissen die van tijd tot tijd de dorpen in de sertão kwamen bezoeken om grote massa's kinderen te dopen en paren, die al jaren samenwoonden, te trouwen. Het was onmogelijk zijn leeftijd, zijn afkomst of zijn geschiedenis te schatten, maar er was iets in zijn rustige gezicht, zijn soberheid en zijn onverstoorbare ernst dat de mensen aantrok, zelfs nog voor hij goede raad begon te geven.
Hij kwam altijd onverwacht, in het begin alleen, altijd te voet, bedekt
| |
| |
met het stof der wegen, om de zoveel weken of maanden. Zijn lange gestalte tekende zich af in het licht van de schemering of de beginnende dag, wanneer hij met grote stappen met een soort haast door de enige straat van de nederzetting liep. [...] Maar hij at of dronk niets voordat bij de kerk van het dorp was en voor de honderd en eerste maal vaststelde dat deze kapot en verveloos was, dat de torens scheef stonden en de muren vol gaten zaten, de vloeren eruit waren gesloopt en de altaren door de houtwormen waren opgeknaagd. Zijn gezicht kreeg de treurige uitdrukking van een voor de droogte vluchtende boer, wiens kinderen en vee door de droogte zijn gedood en die al zijn bezittingen heeft verloren en zijn huis en de beenderen van zijn doden moet verlaten en vluchten, vluchten, zonder te weten waarheen. Soms huilde hij en door zijn tranen heen laaide het zwarte vuur in zijn ogen op met verschrikkelijke vonken. Hij begon dan onmiddellijk te bidden. Maar niet zoals de andere mannen of zoals de vrouwen bidden: hij ging voorover op de grond of op de stenen of de kapotte tegels liggen, op de plaats waar het altaar stond of had gestaan of had moeten staan, en daar bad hij, soms in stilte, soms hardop, een, twee uur lang, met eerbied en bewondering aangestaard door de dorpelingen.
Antonio de Raadgever heette in het echt Antonio Vicente Mendes Maciel. Hij wordt op 13 maart 1830 geboren in Quixeramobim, in de provincie Ceará, in Brazilië. Zijn moeder overlijdt als hij vier jaar oud is. Zijn vader hertrouwt na anderhalf jaar, de nieuwe moeder gedraagt zich als de spreekwoordelijke stiefmoeder en vader raakt aan de drank. Dankzij zijn grootvader gaat hij naar school en leert hij de vakken Portugees, wiskunde, aardrijkskunde en Frans. Hij is bovendien al op jonge leeftijd heel gelovig. In 1857 - zijn vader en stiefmoeder zijn dan al overleden - trouwt hij met Brasilina Laurentina de Lima. Vanaf dat moment wisselt Antônio voortdurend van werk en van woonplaats: koopman, onderwijzer, advocaat ofwel advocaat van de armen. In 1861 verlaat hij zijn twee kinderen en vrouw, die hem met een ander bedriegt, en wordt onderwijzer. In 1865, na weer een kind en een vrouw te hebben verlaten, begint hij aan zijn tochten door de sertão. Volgens een vriend zag hij er als volgt uit: lang, mager, met een dikke haardos en idem baard; hij liep op leren sandalen, droeg een blauwe tunica met een riem met crucifix om zijn middel, een strohoed op het hoofd en een stok in de hand. Hij beweerde dat hij als opdracht had 25 kerken te stichten in de provincie Ceará’. (Ceará ligt aan de Atlantische oceaankust ten noorden van de sertão, de hoofdstad is Fortaleza.) Antonio trekt rond, houdt preken, geeft goede raad en verandert van pelgrim in een vrome, en daarna in een heilige, Antonio Conselheiro of Santo Antonio, de heilige Antonius. In
| |
| |
1876 wordt hij gevangen genomen in Itapicuru (provincie Bahia) wegens opruiing. Hij wordt teruggestuurd naar Quixeramobim, maar daar laten ze hem enkele dagen na aankomst vrij omdat men hem niet als een misdadiger beschouwt. Antônio keert direct terug naar de sertão. In 1877 is er een beruchte periode van droogte in het Noordoosten, die twee jaar zou aanhouden. Het gevolg was 300.000 doden en ontelbare hoeveelheden mensen die op de vlucht gingen. Antonio blijft hulp bieden aan de armen, tot steeds grotere woede van de grootgrondbezitters en de kerk. In 1882 komt er een officiële waarschuwing van de aartsbisschop van Salvador de Bahia tegen de preken van Antonio de Raadgever. In 1883 overlijdt een andere prediker, pater Antonio Ibiapina, een beroemd missionaris die overal in de sertão onderkomens voor de armen bouwde. Vermoedelijk heeft hij grote invloed uitgeoefend op de Raadgever. In 1888 wordt in Brazilië de slavernij afgeschaft waardoor nog meer mensen in beweging komen. In 1889 wordt er een eind gemaakt aan de macht van Sebastião, koning van Portugal die keizer van Brazilië was, en wordt de Republiek Brazilië uitgeroepen. In 1897 wordt Antonio Conselheiro vermoord in Canudos (veertien dagen later is er een foto van hem gemaakt, de enige.)
| |
Door de engel aangeraakt
Mario Vargas Llosa beschrijft, in navolging van Da Cunha, op felrealistische wijze het leven van de mensen in de sertão die op een goede dag met Antonio de Raadgever te maken krijgen, door hem worden gebiologeerd, ‘door de engel worden aangeraakt’, zoals zij zelf zeggen, berouw krijgen van hun zonden en met hem mee gaan. Na langdurige omzwervingen door de sertão bezetten ze uiteindelijk een stuk land van een grootgrondbezitter en bouwen daar een nederzetting, Canudos. Het eerste wat de Raadgever doet, is beginnen met de bouw van de kerk. Canudos wordt steeds groter, de mensen stromen er van heinde en verre naartoe in de hoop daar voor hun armoe een soort heilstaat te vinden. De Raadgever preekt de leer van alles samen delen, voedsel, huis en haard, en hij gaat tekeer tegen de Antichrist, de protestanten, de vrijmetselaars, het kwaad, dat hij allemaal bij elkaar ‘de Hond’ noemt. Hoe groter dit gelovige, conservatieve bolwerk Canudos wordt, hoe gevaarlijker in de ogen van de regering in Rio de Janeiro.
In het jaar 1877 deed, gelijk met de Republiek, de ‘moderne tijd’ zijn intree in Brazilië en bracht tal van veranderingen mee op het vlak van de dagelijks leven: de namen van de maten en gewichten werden veranderd,
de Kerk werd van de Staat gescheiden, er kwam vrijheid van godsdienst en de begraafplaatsen werden geseculariseerd zodat ze van nu af aan niet
| |
| |
meer werden verzorgd door de parochie maar door de gemeente. Terwijl de ontstelde vicarissen niet wisten wat ze moesten zeggen van al die nieuwlichterijen waar de kerkelijke autoriteiten zich bij neerlegden, wist de Raadgever het meteen: het waren onaanvaardbare ketterijen voor de gelovige. En toen hij hoorde dat het burgerlijk huwelijk tot hoogste goed was verheven - alsof een door God geschapen sacrament niet voldoende was - had híj op het uur van de raadgevingen wel de moed hardop te zeggen wat de pastoors slechts mompelden: dat dit schandalige gedoe het werk was van protestanten en vrijmetselaars. Ongetwijfeld, net als al die andere vreemde verdachte bepalingen waar men in de dorpen van begon te horen: de statistiek, de volkstelling, het decimale stelsel. [...] Zonder zijn stem te verheffen spoorde hij hen aan [...] niet te accepteren dat de vara en de palmo werden vervangen door de meter en de centimeter.
Wie waren die mensen die met de Raadgever meegingen?
Vargas Llosa beschrijft talloze lieden: een altijd al heel vrome knaap, Antonio de kleine Vrome, een mismaakte jongen die op handen en voeten loopt, de Leeuw van Natuba, die de griffier wordt van de Raadgever; kleine en grote misdadigers, Joao de Grote, Joao de Abt, João de Satan... In de sertão zwierven er, behalve de heilige prediker, ook allerlei roversbendes, de zogenaamde cangaçeiros:
Dat het in de loop van 1877 was opgehouden met regenen, dat de rivieren droog kwamen te staan en er ontelbare karavanen vluchtelingen in de caatingas (gebied vol doornstruiken) verschenen die met hun armzalige bezittingen op karren of op hun schouders rondzwierven op zoek naar water en voedsel, was misschien nog niet het allerverschrikkelijkste van dat verschrikkelijke jaar. Dat waren eerder de struikrovers en de cobra's die plotseling overal opdoken in de sertão in het noorden. Er waren altijd al mensen geweest die de haciendas binnendrongen om vee te stelen, vuurgevechten leverden met de capangas (huurmoordenaars) van de grootgrondbezitters en eenzaamgelegen gehuchten plunderden, en die van tijd tot tijd werden achtervolgd door vliegende patrouilles. Maar door de honger vermenigvuldigden de roversbenden zich als de broden en de vissen in de bijbel. Vraat- en moordzuchtig overvielen ze de dorpen die reeds door de catastrofe waren gedecimeerd, en maakten zich meester van de laatste levensmiddelen, meubels en kleren en schoten de bewoners die zich te weer durfden te stellen neer.
Maar de Raadgever werd nooit aangevallen in woord of daad. Hun wegen kruisten elkaar in de woestijn, tussen de cactussen en de stenen,
| |
| |
onder een loodgrijze hemel, of in de wirwar van de caatinga waar de struiken waren verdord en de boomstronken begonnen te splijten. De cangaçeiros, tien of twintig mannen, gewapend met alle instrumenten die konden snijden, prikken, doorboren en afhakken, zagen de magere man in zijn paarse habijt met zijn gebruikelijke onverschilligheid en zijn ijskoude, bezeten ogen heel even tussen hen doorlopen en verdergaan met de dingen die hij altijd deed: bidden, mediteren, lopen, raadgeven. De pelgrims verbleekten wanneer ze de mannen van de cangaço zagen en dromden om de Raadgever heen, als kuikens om een kloek. Als de bandieten zagen hoe vreselijk arm die mensen waren, reden ze meteen door, maar soms bleven ze staan wanneer ze de heilige herkenden wiens profetieën hun ter ore waren gekomen. Ze onderbraken hem niet tijdens het bidden, ze wachtten tot hij zich verwaardigde naar hen te kijken. Tenslotte sprak hij tegen hen met die holle stem waarmee hij de kortste weg naar het hart zo goed wist te vinden. Hij zei dingen tegen hen die ze konden begrijpen, waarheden waarin ze konden geloven. [...] En sommigen van hen - Pajeú met zijn litteken, de reusachtige Pedrão en zelfs de meest bloeddorstige van allemaal, João de Satan - kregen berouw over hun misdaden, bekeerden zich tot het goede en volgden hem.
Sommige van deze mannen hebben echt bestaan, zoals te lezen is in het boek van da Cunha, en een enkeling is door Vargas Llosa bedacht. Zo treden er in deze roman twee journalisten op, een bijziende persmuskiet die alles - maar dan ook alles - wil weten van wat iedereen denkt en wat er gebeurt, en die gewapend met papier, inkt en een houten schrijfblad met de militairen meetrekt naar Canudos. Deze man heeft geen naam gekregen van Vargas Llosa, maar het is duidelijk dat hij in deze figuur Euclides da Cunha heeft opgevoerd. Symbolisch is dat de bijziende journalist op het moment suprème zijn bril verliest, waardoor hij het laatste deel van de geschiedenis in een mist moet beleven: de slachtpartij waarbij het militaire apparaat heel Canudos uitmoordt en hij een van de vijf overlevenden is. Op dat moment ‘ziet’ hij wat er echt gebeurt in Canudos terwijl hij zo goed als blind is en zich niet zonder begeleider kan voortbewegen.
De andere verslaggever is een buitenlander, Galileo Gall, een roodharige Schot vol revolutionaire idealen die hij in Frankrijk heeft opgedaan. Hij is een gefingeerd personage, geënt op Franz Joseph Gall (1758-1828), een Duits frenoloog, iemand die via schedelmeting het karakter van de mensen bepaalde, een praktijk die Galileo Gall in het boek bedrijft. Deze Gall is ook een idealist, die zich uitdrukt in revolutionaire leuzen en die razend enthousiast is over het ‘experiment’ in Canudos. De yagunços, de opstandelingen,
| |
| |
zoals de bewoners van Canudos heten, begrijpen echter helemaal niets van wat hij allemaal in slecht Portugees uitbraakt over ‘de revolutie’ en ‘de vrijheid’. Deze gringo, de buitenlander, wordt het slachtoffer van politieke intriges: de republikeinen maken in hun strijd tegen de monarchisten van hem gebruik om als ‘Engels lijk’ te dienen, dat zij nodig hebben om te bewijzen dat de opstandelingen worden gesteund door de Britse regering: Gall zou zogenaamd met gesmokkelde Engelse wapens op weg zijn naar Canudos. Gall schrijft regelmatig lange stukken over zijn bevindingen naar een linkse krant in Frankrijk, zodat wij als lezers goed op de hoogte raken van de gebeurtenissen, maar ook van de misverstanden die een overmatig idealistische buitenlander creëert.
Vargas Llosa heeft geen alwetende verteller ingevoerd en dat maakt zijn verhaal des te spannender. Alle personages, en dat zijn er heel veel, worden handelende en denkende mensen met wie je mee kunt leven. De grootgrondbezitters en hun onderlinge strijd en intriges, de mensen van het platteland tegen die in de stad, de concurrentiestrijd tussen kranten, de militairen die naar Canudos worden gestuurd en hun lijdensweg in volle bepakking door het zand en de hitte, hun afgang omdat ze door de yagunços worden teruggedreven, die het terrein van haver tot gort kennen omdat ze er hun leven lang hebben gewoond en van het terrein gebruik maken om hun guerrillatactieken toe te passen; de bandieten en struikrovers die ‘door de engel zijn aangeraakt’ en achter de Raadgever aan gaan uit berouw over hun vaak gruwelijke misdaden, die gedetailleerd in al hun passie en bloederigheid worden beschreven; de vrouwen van de sertão, verliefde, verkrachte vrouwen, en zelfs een kindermoordenares; de mannen van de sertão met hun hardnekkige eergevoel; de mismaakten van het door de sertão rondtrekkende circus, iedereen komt tot leven in dit grootse epos.
De enige die wat schraal blijft, is de man door wie deze hele machinerie in beweging is gebracht: Antonio de Raadgever. Maar misschien moet hij dat wel blijven, hij is de geheimzinnige, indrukwekkende leider, van wie men bijna niets weet, maar die zo van zichzelf en zijn eigen missie overtuigd is dat hij anderen daarmee betovert, die in hem gaan geloven zonder verder veel vragen te stellen. Iedereen kent eigenlijk de regels waaraan hij zich zou moeten houden, omdat hij die van zijn ouders of op school heeft geleerd. Maar de omstandigheden, de permanente uitzichtloosheid en de armoede, brengt ze op het verkeerde pad, lijken zowel Da Cunha als Vargas Llosa te willen zeggen. Antonio de Raadgever appelleert aan wat ze diep in hun hart al weten, en wel met zo'n vanzelfsprekendheid en overtuiging dat hij als vanzelf hun leider wordt.
| |
| |
| |
Eeuwige terugkeer
Over Antonio's eigen gedachten komen we niet veel te weten. In tegenstelling tot alle andere personages uit de roman houdt hij geen monologue intérieur. Wel worden stukjes van zijn preken en zijn daden vermeld: het eerste wat Antonio de Raadgever altijd doet als hij ergens in een dorp aankomt, is het herstellen van de ingestorte kerken en de begraafplaatsen; bij zonsondergang geeft hij de mensen raad op alle gebieden, en hij probeert ze weer discipline in geloofszaken bij te brengen. De mensen luisteren naar hem.
Hij sprak over eenvoudige maar belangrijke dingen, zonder een van de mensen om hem heen speciaal aan te kijken, of liever gezegd, met zijn brandende blik dwars door het koor van ouden van dagen, vrouwen, mannen en kinderen heen kijkend naar iets of iemand die hij alleen kon zien. Dingen die men begreep omdat ze al sinds onheuglijke tijden onbewust bekend waren en men ze gelijk met de moedermelk in zich opnam. Actuele, tastbare dagelijkse, onvermijdelijke dingen, zoals het einde van de wereld en het laatste Oordeel, dingen die misschien al zouden plaatsvinden voordat de dorpsbevolking de halfingestorte kapel weer had opgebouwd. Wat zou er gebeuren als Onze-Lieve-Heer zag hoe ze zijn huis hadden verwaarloosd? Wat zou hij zeggen over de handelwijze van de pastoors die in plaats van de arme te helpen, hem de zakken leegklopten door hem te laten betalen voor de diensten van de kerk?
Het zijn eeuwenoude, bekende, simpele dingen die deze ‘heilige’ zegt, maar je moet wel al van katholieke huize zijn om die dingen bekend en simpel te vinden:
[...] praktische, dagelijkse huiselijke dingen zoals de dood die naar het geluk leidt als je er met een schone ziel naartoe gaat, als naar een feest. [...] Hij vertelde hun over de hemel en ook over de hel, het huis van de Hond dat geplaveid was met gloeiende kooltjes en ratelslangen, en over hoe de Duivel zich kon vertonen in onschuldig uitziende nieuwlichterijen. [...] Af en toe viel iemand hem in de rede om twijfel uit te spreken - maar dat gebeurde zelden omdat zijn ernst, zijn holle stem of zijn wijsheid de mensen intimideerden. Zouden ze het eind van de eeuw beleven? Zou de wereld het jaar 1900 halen?
Weer bekruipt me zo'n gevoel van herhaling van de geschiedenis, in een andere context en met een ander getal om de eeuw aan te geven, maar is de huiver niet van alle tijden? In 1999 zag ik in een televisiereportage mensen
| |
| |
in hun auto wegrijden, na hun huis en vee te hebben verkocht en hun kinderen van school te hebben gehaald. Ze vertrekken ‘met onbekende bestemming’ om aldaar het einde der tijden af te wachten...
Na verloop van tijd komt de regering in Rio verhalen ter ore over het ‘vrije leven’ dat zich in dat nieuwe dorp in de binnenlanden zou afspelen, en over hun verwerping van de ‘nieuwe tijd’. Als er vermoedens rijzen dat de Engelse monarchie deze opstandelingen steunt, om de macht van de keizer in ere te herstellen, stuurt de regering het leger naar Canudos om orde op zaken te stellen. De eerste aanval wordt een mislukking voor het leger. Honderd soldaten doen er tien dagen over om op de plaats van bestemming te komen. De lezer kan het stof en het zand proeven. De soldaten ook. Halfgek worden ze van de hitte, het zand en de prikstruiken, en van de guerrilla die tegen ze wordt gevoerd: de soldaten trekken door gebied dat ze totaal niet kennen, in veel te dikke uniformen en met veel te zware bepakking voor al dat zand. De mensen uit Canudos, die hun hele leven geen ander landschap hebben gezien, zijn er als vissen in het water en maken gebruik van de struiken en de cactussen om alle mogelijke hinderlagen te camoufleren.
Terwijl Antonio de Raadgever blijft bidden, vertrekken zijn aanhangers om ‘het goede’ te gaan verdedigen. Ze jagen de soldaten op de vlucht, en gaan zelf terug naar Canudos.
Hun doden en gewonden dragend en de bedding van de Vassa Barris volgend liepen de uitverkorenen, deze keer minder snel, de tien mijl terug. Anderhalve dag later trokken ze ‘leve de Raadgever’ roepend, Canudos binnen, terwijl de mensen die waren achtergebleven om aan de tempel te werken applaudisseerden, hen omhelsden en toelachten. De Raadgever, die sinds hun vertrek niet had gegeten of gedronken, gaf die avond zijn raad vanaf een van de tempeltorens. Hij bad voor de doden, dankte Onze-Lieve-Heer en Johannes de Doper voor de overwinning en sprak erover hoe het kwaad op aarde wortel had geschoten.
De tweede keer wordt er een bataljon gestuurd. Ook dat wordt afgeweerd. De yagunços blazen op hun fluitjes om elkaar signalen te geven en ze vergiftigen de koeien om zich te verdedigen tegen de soldaten.
De militairen staan voor een raadsel.
‘Heiligen, rechtvaardigen, bijbelse mensen, uitverkorenen van God? Moet ik dat maar slikken?’ zegt de kolonel. ‘Zijn dat de mensen die haciendas platbranden, moorden en de Republiek de Antichrist noemen?’
| |
| |
‘U begrijpt me niet, excellentie,’ krijste de gevangene (een pastoor). ‘Ze hebben verschrikkelijke dingen gedaan, natuurlijk. Maar, maar...’
‘Maar u bent hun medeplichtige,’ mompelt de kolonel. ‘Welke andere pastoors helpen hen?’
‘Het is moeilijk uit te leggen.’ De parochiepriester van Cumbe buigt het hoofd. ‘In het begin ging ik de mis voor hen opdragen en ik heb nog nooit zo'n hartstocht, zo'n overgave meegemaakt. Buitengewoon is het geloof van die mensen, meneer.’
[...]
‘En hoe moet je de misdaden verklaren, de vernietiging van eigendommen, de aanvallen op het leger?’ onderbreekt de kolonel hem.
‘Natuurlijk, natuurlijk, daar is geen verontschuldiging voor,’ geeft pater Joaquim toe. ‘Maar ze beseffen niet wat ze doen. Dat wil zeggen, het zijn misdaden die ze begaan uit geloofsovertuiging. Uit liefde voor God, meneer. Er heerst ongetwijfeld grote verwarring.’
Dan komen nog de derde en de vierde aanvalsgolf, de laatste:
De Raadgever had in zijn preken zo vaak voorspeld dat de troepen van de Hond zouden komen om hem gevangen te nemen en de hele stad aan het mes te rijgen, dat niemand in Canudos zich verbaasde toen ze van pelgrims, die te paard uit Joazeiro kwamen, hoorden dat er een compagnie van het negende bataljon infanterie van Bahia in die plaats was aangeland, met de opdracht de heilige gevangen te nemen. [...] Die nacht, de nacht van het begin van het einde van de wereld, verzamelde heel Canudos zich om de tempel van Onze-Lieve-Heer - een skelet met torens die steeds hoger en muren die steeds dikker werden - om naar de Raadgever te luisteren. De geestdrift der uitverkorenen vulde de hele lucht. De Raadgever leek meer in zichzelf gekeerd dan ooit. [...] En terwijl ze hun kruisbogen olieden, de ziel van hun falconetten en donderbussen schoonmaakten en het kruit te drogen legden, wisten ze allemaal dat de Heer hun die avond door de mond van de Raadgever instructies zou geven.
De stem van de heilige onder de sterrenhemel, in een windloze atmosfeer die zijn woorden langer vast leek te houden, klonk zo kalm dat hij alle angst verjoeg. Vóór de oorlog had hij over de vrede gesproken en over het toekomstige leven waarin zonde en smart zouden verdwijnen. Als de Duivel was verslagen zou het Koninkrijk van de Heilige Geest worden gevestigd, de laatste periode van de wereld voor het laatste Oordeel. Zou Canudos de hoofdstad van dat rijk worden? Als Onze-Lieve-Heer het wilde. Dan zouden de goddeloze wetten van de
| |
| |
Republiek worden afgeschaft en de pastoors, zoals in de vroegste tijden, weer de toegewijde hoeders van hun kuddes worden. De sertãos zouden groen worden door de regens, er zou een overvloed aan maïs en runderen zijn, iedereen zou te eten hebben en iedere familie zou zijn doden kunnen begraven in met fluweel beklede kisten. Maar eerst moest de Antichrist worden vernietigd.
Het wordt steeds duidelijker: ook deze Messias kent de bijbel, handelt ongetwijfeld uit diepe overtuiging, herhaalt wat al eeuwenlang is gezegd door anderen die de mensheid wilden verlossen. Vargas Llosa, de realist, de pragmaticus, die zijn land Peru de rug toekeerde en Spaans onderdaan werd zodra hij de verkiezingen had verloren van Fujimori, beschrijft in deze roman de eeuwige terugkeer en de eeuwige mislukking van ‘het ideaal’, de ‘utopie’, de belofte van iets beters die nooit wordt ingelost. Hij noemt het zelf de bron voor alle kunst, maar in het dagelijkse leven de bron voor alle rampen die de mensen over zichzelf afroepen, met als beste voorbeeld uit de twintigste eeuw de mislukking van het ‘communistische experiment’.
Het einde van Antonio de Raadgever komt nog voordat de militairen heel Canudos in handen hebben. Hij eet en drinkt niet meer en in gezelschap van de vrome vrouwen die hem verzorgden, de katholieke garde die hem beschermde, en enkele van de zeer getrouwen die dagenlang vloeistof uit hem zien vloeien, waar ze als ware het manna hun vinger in steken om het te proeven, sterft Antonio. Zij begraven hem zo diep mogelijk, opdat de Hond hem niet vindt. Nadat de strijd is afgelopen, duizenden mensen zijn afgeslacht en slechts enkele personen het hebben overleefd, vertelt de bijziende journalist het einde van het verhaal, dat Antonio's lijk is onthoofd. Aan de ene kant willen de autoriteiten niet dat er iets overblijft van de Raadgever, uit angst dat zijn resten als relikwieën zullen worden aanbeden. Aan de andere kant wil iedereen weten wat dat nou toch voor man was, die Raadgever, en men gaat op zoek naar het lijk:
Ze hadden kunnen bedenken dat hij in het heiligdom was begraven. Waar hadden ze hem anders kunnen begraven? Ze groeven op de door de kleine Vrome aangegeven plaats en op drie meter diepte - zo diep - vonden ze hem, gekleed in zijn blauwe tunica, zijn leren sandalen en in een sisalmat gerold. Hij had lang golvend haar: zo stond het in de notariële overlijdensakte. Alle leiders waren erbij, te beginnen met generaal Arturo Oscar die de kunstenaar-fotograaf van de eerste colonne, meneer Flavio de Barros, opdracht gaf het lijk te fotograferen. De operatie duurde een half uur en iedereen bleef daar zolang, ondanks de stank. [...] De vier artsen maten hem, constateerden dat hij één meter achtenzeventig
| |
| |
lang was, al zijn tanden kwijt was en niet door een kogel was gedood, want de enige verwonding op zijn skeletachtige lichaam was een blauwe plek op zijn linkerbeen, veroorzaakt door een granaatsplinter of een steen. Na een korte beraadslaging werd besloten hem te onthoofden, zodat de wetenschap zijn schedel kon bestuderen. [...] een paar schamele regeltjes die de publieke opinie zeer teleurstelden, omdat er namelijk kortweg in werd gezegd dat de wetenschap geen enkele duidelijk aanwijsbare afwijking had geconstateerd in de schedel van Antonio de Raadgever.
Was hij dus een gewoon mens? Er waren wel degelijk aanwijzingen van iets heel anders volgens een andere versie, niet van een wetenschapper maar van een arts:
[...] die beweerde dat die schedel typisch brachycephaal was, volgens de classificatie van de Zweedse natuurhistoricus Retzius, met neigingen tot mentale bekrompenheid en rechtlijnigheid (bijvoorbeeld fanatisme). Maar dat aan de andere kant de ronding van de schedel precies overeenkwam met de door de wijze Benedikt aangegeven lijn voor die epileptici die, zoals de wetenschapper Samt had geschreven, het missaal in de hand, Gods naam op de lippen en de stigmata van misdaad en banditisme in het hart hebben.
Vargas Llosa kan niet kiezen voor één verklaring van het fenomeen Antonio de Raadgever. Iedereen bekijkt deze geschiedenis, en welke niet, vanuit zijn eigen optiek. Da Cunha heeft een lans willen breken voor een vergeten en verwaarloosd deel van zijn land, en de aandacht willen vestigen op een schandelijke gebeurtenis die de regering het liefst in de doofpot had laten verdwijnen. Vargas Llosa volgt ook in dit opzicht Da Cunha, hoewel hij door de introductie van de twee journalisten zijn bekende scepsis tegenover ideologieën, zowel religieuze als politieke, duidelijker kenbaar maakt.
Mariolein Sabarte Belacortu (1944) is sinds 1970 werkzaam als freelance literair vertaalster Spaans-Nederlands. Zij vertaalde o.m. romans van Camilo José Cela, Roberto Arlt, Julio Cortázar en Jorge Luis Borges, Gabriel García Márquez en Alvaro Mutis, José María Arguedas en Mario Vargas Llosa Ook vertaalde zij poezie, waaronder een keur aan dichters die optreden tijdens Poetry International te Rotterdam Binnenkort verschijnt van haar een anthologie van de Argentijnse dichter Roberto Juarroz.
|
|