| |
| |
| |
Yves van Kempen
Een onbewogen toeschouwer
José Saramago over Fernando Pessoa en Ricardo Reis
‘Ik tel niet meer mee, ik ben dood, maar wees maar niet bang, er zullen er genoeg komen die alles van mij uitleggen’.
José Saramago over Fernando Pessoa in Het jaar van de dood van Riacardo Reis.
Ricardo Reis, de hoofdpersoon uit José Saramago's roman O Ano da Morte de Ricardo Reis (1984) heeft, zou je kunnen zeggen, geleefd en toch ook weer niet. Hij is een van de naar schatting tachtig heteroniemen waarvan Fernando Pessoa zich in de loop van zijn leven met enige regelmaat bediende, op de een of andere manier dus een afsplitsing van hemzelf Goed beschouwd hoort deze Ricardo Reis samen met de twee andere dichters Alberto Caeiro en Álvara de Campos en de prozaschrijver Bernardo Soares, auteur van het ontzagwekkende Het boek der rusteloosheid, tot de bekendste kopstemmen uit die reeks van velen die in het oeuvre van Pessoa hun eigen sporen trekken. In dat gezelschap bevindt zich ook nog ene Frederico Reis, de broer van Ricardo waarover in het boek van Saramago (1922) niet wordt gerept en dat zal wel geen toeval zijn. Zijn absentie daar past geheel en al in de overigens slechts rudimentair uitgewerkte karakterstructuur van het heteroniem Ricardo Reis. Die heeft een broertje dood aan welke vorm van nabijheid dan ook. Hij zou het liefst een absolute eenling willen zijn; het wegdrukken of sterker nog het ontkennen van banden met anderen, met de familie bijvoorbeeld, of met vrienden en naasten zijn hem een tweede natuur geworden. De lezer krijgt in de roman dan ook hoegenaamd niets van enige relevantie te weten over achtergrond en privé-zaken van deze Reis. Al die door Fernando Pessoa gecreëerde pseudo-individuen moeten wat hem betreft gezien worden als in allerlei opzichten verschillend van zijn eigen statuur. Ieder van hen heeft een eigen leven, en draagt zijn eigen drama met zich mee, en allen tezamen vormen ze weer een ander drama, liet hij ergens in zijn pak aantekeningen weten. Maar hoezeer die heteroniemen voor Pessoa dan ook karakters zijn die niet samenvallen met hun schepper, ze zijn ontegenzeggelijk verbonden met delen van zijn gecompliceerde persoonlijkheid die zelfs
voer was voor in schizofrenie en het meervoudige persoonlijkheidssyndroom geïnteresseerde psychologen en psychiaters. Hen verwanten van hem noemen, kan alleen wanneer duidelijk is dat het hier niet gaat om verwanten van maar in hem, het zijn figuren die hij schiep om zijn niet-identiteit - het idee een niemand te zijn - mee te compenseren. Zij
| |
| |
delen zijn gevoel ‘een vreemdeling in de eigen ziel’ te zijn, al onderging hij dat alleen-zijn tevens als een ultiem bewijs van het feit dat zijn lot aan een andere, veel hogere wet toebehoorde en tegelijkertijd niet minder als een bevestiging van zijn genialiteit. Opvallend is dat het vooral personages zijn met een in sociaal opzicht hogere status en psychisch gezien een stabielere geest dan hij zichzelf toekende. Alsof ze de schaamte over zijn eigen schamelheid moesten camoufleren; hij die zichzelf als onherroepelijk gedesintegreerd ervoer zoals onder meer blijkt uit deze dichtregels van Ricardo Reis die hij hem enkele dagen voor zijn dood zag neerschrijven:
Ik weet niet, als ik denk
Of voel, wie denkt of voelt.
Ik ben de plaats slechts waar
Gevoeld wordt of gedacht.
Ik heb meer dan één ziel,
De diverse, nogal ongelijksoortige oeuvres die Pessoa schiep en toeschreef aan zijn belangrijkste heteroniemen zijn direct verbonden met de eigen biografie die hij voor hen creëerde, waarbij een persoonlijke visie op het leven corresponderende stijl en poëtica behoorde. Hij liet hen in het openbaar, in de krant bijvoorbeeld, met elkaar polemiseren. Ooit plande hij zelfs een uitgave van de verzamelde gedichten van Alberto Caeiro waarin het voorwoord van de hand van Ricardo Reis zou moeten zijn en het nawoord aan Álvaro de Campos was toebedacht, een project dat, zoals veel van wat Pessoa ondernam, nooit is voltooid. Inmiddels weten we uit de aantekeningen die hij heeft nagelaten over Ricardo Reis dat deze is geboren op 19 september 1887, zo'n jaar ongeveer voor zijn schepper, om precies te zijn om 16.05 in Porto. Hij werd opgevoed in een jezuïetencollege en ontwikkelde zich tot een waar intellectueel, een hellenist en latinist, medicus ook en een heerschap met een bijna Horatiaanse zelfverzekerdheid. Daarenboven is hij iemand die zich een overtuigd epicurist weet en vanwege zijn monarchistische sympathieën in het jaar 1919 (in 1910 was de monarchie in Portugal vervangen door een republiek) het land heeft verruild voor een ballingschap in Brazilië. Over zijn sterfdatum wordt overigens in deze summiere levensgeschiedenis met geen enkel woord gerept, die zou Saramago uiteindelijk voor hem bepalen op 1936, en dat zal - diens bijzondere belangstelling voor de geschiedenis kennende - zeker geen toevallig gekozen datum zijn.
Fernando Pessoa moet zo ongeveer vanaf het jaar 1912 bezig zijn geweest met vorm te geven aan deze heidense en bucolische dichter Ricardo Reis.
| |
| |
Zelf dateert hij de geestelijke geboorte van dit heteroniem opmerkelijk exact op 20 januari 1914, omstreeks 11 uur 's avonds, ongetwijfeld na een discussie in een van zijn favoriete kroegen, waarin hij al improviserend wat neoclassicistische gedachten had opgeworpen die hij niet alleen tot een theorie wilde uitwerken, maar eveneens praktisch vruchtbaar zou gaan maken in daaraan verwante poëzie. Pessoa's interesse in de geest van de oude Grieken paste naadloos in de tijd. Het zijn de jaren van hernieuwde belangstelling voor het klassieke schoonheidideaal, in ons land terug te vinden bij iemand als Louis Couperus. In Engeland zijn er de prerafaëlieten die er zich van bedienen, Hofmannsthal schrijft zijn Elektra (door Richard Strauss fenomenaal georkestreerd), Debussy zet zijn L'Après-midi d'un Faune op Griekse toonladders en Strawinsky componeert Oedipus Rex.
Van alle heteroniemen lijkt Ricardo Reis ongetwijfeld het meest op zijn geestelijke vader. Dat moet bij de overweging wie van de drie fictieve dichters de voorkeur zou genieten als dragend personage in een roman over Pessoa voor Saramago van doorslaggevende betekenis zijn geweest. In de diverse saffische of alcaïsche oden die Reis heeft geschreven, toont hij zich even vormvast als in zijn dagelijks leven. Slordig gedrag is hem een gruwel, hij houdt zich altijd strak aan zijn zelf opgelegde normen, aan ‘zijn discipline’ - ‘zelfs de toch zo slap makende tropen van de steenbokskeerkring hebben in zestien jaar de rigoureuze scherpte van zijn codes en odes niet afgestompt,’ schrijft José Saramago. Maar wat de tropen niet vermochten, doet dat laatste jaar in Lissabon langzaam maar zeker met hem. In zijn finale levensdagen komt de klad in zijn gesoigneerde ordentelijkheid en onberispelijke ordelijkheid en hij verslonst stukje bij beetje.
Horoscoop van Ricardo Reis
De lezer leert hem in de roman verder kennen als een man die zich maar moeilijk neerlegt bij de feiten van de dag, bij de realiteit die zich aan hem opdringt. Hij is iemand die rusteloos blijft wikken en wegen, interpreteert en herziet; een onrust die hij de ene keer bezweert in een teveel aan nationalistische gevoelens en de andere keer onderdrukt in een houding van fatalisme. Daarbij is hij als gevolg van een cerebraliteit die hij met Pessoa lijkt te delen, iemand die vooral geïnteresseerd is in het vraagstuk van ‘het niets’. Al met al dus een filosoof van de abdicatie. ‘Doe afstand / En wees koning van jezelf,’ schrijft de quasi frenetieke monarchist Reis die - zo weet hij trouwens van zichzelf maar al te goed - zonder welke koning dan ook kan, met de pen van Pessoa in één van zijn gedichten, en Saramago neemt die regel over als een van de vele manieren om hem te typeren. Zijn schroom om relaties met anderen te leggen grenst aan het contactgestoorde, hij is ‘afstandelijk en onverschillig op grond van zijn opvoeding’ als ik Saramago mag geloven. Ricardo Reis is iemand, zo suggereert Saramago, die zichzelf genoeg is: ‘De dokter in hem is niet op zoek naar patiënten, de dichter in hem heeft al meer
| |
| |
dan genoeg inspirerende muzen, de man in hem zoekt geen bruid,’ schrijft hij. Daarbij is het een man die, zoals de aloude regels van het klassieke drama dat willen, alles ondergeschikt maakt aan het noodlot en dat nogal eens kan doen in de fataalste bewoordingen zoals uit de volgende dichtregels blijkt:
Het troebele visioen gehad
Er is feitelijk geen sterker contrast mogelijk dan tussen deze Ricardo Reis en José Saramago. In zowat alles is de stoïcijn Ricardo Reis een regelrechte tegenpool van de auteur die hem van heteroniem naar romanpersonage transformeerde. Saramago heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij die is opgegroeid in een katholieke traditie onder het bewind van een van Portugals grootste potentaten en Romes beste vrienden, de niets en niemand ontziende Oliveira Salazar, nog steeds het communisme is toegedaan - dat hij overigens altijd als een geëngageerde levenshouding is blijven benoemen. Zijn vasthoudendheid in dit opzicht is ongetwijfeld een gevolg van zijn solidariteit met het lijden van het gewone volk waaruit hij zelf voortkomt, al weet hij terdege met hoeveel gelikte stemmen en dubbele tongen die meerkoppige mastodont kan spreken; ja als het erop aankomt zelfs ongegeneerd reactionair is zoals regelmatig wordt gesuggereerd in Het jaar van de dood van Ricardo Reis. En hoezeer ook Reis' stem nogal eens de tongval overneemt van de vox populi, het bijzondere aan de roman is dat Saramago zich desondanks nergens laatdunkend uitlaat over die politieke en maatschappelijke blindheid, terwijl hij tussen de regels door onomwonden duidelijkheid blijk geeft van de opvattingen waar hij zelf staat. De polemiek die hij met Reis als hulpstuk tegen Fernando Pessoa voert, speelt zich louter en alleen af binnen een literaire context en houdt zich gracieus - want wat schrijft hij beeldend in slepende, barokke en woekerende zinnen - aan de spelregels daarvan.
| |
De hypocrisie van de Portugese samenleving
Saramago roept zijn Ricardo Reis, uiteraard eveneens een arts en dichter - die, zo laat hij hem ergens in de roman beweren, niet in democratie gelooft en een dodelijke haat jegens het socialisme koestert - naar zijn Portugese geboortegrond terug via een telegram van Álvaro de Campos waarin deze hem de dood van Fernando Pessoa meedeelt. We schrijven de winter van
| |
| |
1935. Het is guur, druilerig weer, het zijn bewolkte dagen in Lissabon en het zal weldra zwaar weer worden in Europa. Reis vindt na zijn aankomst per boot al snel een onderkomen in een hotel in het centrum van de stad waar hij zich voor onbepaalde tijd vestigt omdat hij zogenaamd zaken heeft te doen. Maar Reis heeft helemaal geen zaken af te handelen, ‘althans niet’, zo lezen we, ‘wat die naam verdient, hij liegt, hij die ooit heeft gezegd dat hij een hekel heeft aan onnauwkeurigheden’. Dat is slechts een van de vele verwijzingen naar uitspraken, aantekeningen, zinnen en dichtregels van Pessoa, die door Saramago geraffineerd en hier en daar veelzeggend door het verhaal van de roman zijn gevlochten.
Vanuit dit hotel begint hij aan een verkenning van de stad waarin de standbeelden van grote Portugese voorgangers als Luís de Camões en Eca de Queirós coördinaten zijn op zijn wandelingen - alsof hij zich nog eens of misschien wel opnieuw wil overtuigen van het grootse culturele verleden van zijn vaderland, de natie waarover Pessoa een jubelende lofzang had geschreven in Mensagem, een hymne waarin hij met de idee speelde van het ‘Vijfde Rijk’, de mythe van een nieuw wereldrijk dat door Portugal gesticht zou worden. Drie bijzondere ontmoetingen vullen in de eerste uren na zijn aankomst zijn dagen en gedachten. Daar is allereerst die met het kamermeisje Lydia, een dertigjarige, goedgevormde brunette, een volks type en in dat opzicht, zeker naarmate de roman vordert en zij krachtiger contouren krijgt, een heldin waarvan er wel meer in het werk van Saramago rondlopen, iemand die net als de onverwoestbare Blimunda uit die magistrale roman Memoriaal van het klooster (1982) ergens voor staat. Haar naam correspondeert met de muze die hij in een aantal van zijn oden heeft bezongen, maar anders dan zij is de hotel-Lydia die na een paar dagen regelmatig bij hem onder de lakens kruipt, een vrouw van vlees en bloed die hem beroert maar tegelijkertijd ook onberoerd laat: ‘Bij mij is alleen de naam gekomen niet de vrouw uit de verbeelding.’ Vrijwel op hetzelfde moment wordt hij verliefd op de drieëntwintigjarige gehandicapte hotelbezoekster Marcenda, samen met haar vader - een notaris - een habitué in het hotel, daarbij een meisje uit zijn eigen burgerstand, dat regelmatig Lissabon frequenteert om bij een plaatselijke arts genezing te zoeken voor haar handicap, een verlamde arm. Wanneer Reis het hotel is ontvlucht omdat hem daar de grond onder de voeten te heet is geworden na een oproep van de geheime dienst die meer wil weten van zijn plotselinge terugkeer uit
Brazilië en een aansluitende ondervraging die hem tot een verdacht persoon maakt, en hij zijn intrek heeft genomen in een etage met uitzicht over de Taag om er zijn beroep van arts opnieuw te praktiseren, blijft Lydia hem als werkster en minnares regelmatige bezoeken. De seksuele en voorzover het Ricardo Reis betreft weinig liefdevol omgang met Lydia staat in schril contrast tot de bijna etherische rela- | |
| |
tie die hij met Marcenda onderhoudt. In beide gevallen weet hij zich met hun belangstelling voor hem uiteindelijk nauwelijks raad. De avontuurtjes met Lydia laat hij gebeuren, als Marcenda ten slotte per brief een eind maakt aan de contacten, zoekt hij bijna terstond troost in het idee dat liefdesbrieven eigenlijk belachelijk zijn en dat zijn verliefdheid mogelijk niet meer was dan een teveel aan theatrale pose. Met vergelijkbare woorden neemt Pessoa afscheid van zijn Ophélia.
De affaires met beide vrouwen bieden Saramago tussen de regels door de gelegenheid om zijn gram te halen op de hypocrisie van de Portugese samenleving. Wat de vader van Marcenda betreft, blijft de suggestie hangen dat hij erop uit is om damesbezoeken af te leggen, en wanneer in de behandeling van Marcenda's arm maar geen voortgang wordt geboekt, rijpt de gedacht om in het bedevaartsoord Fatima hulp te halen - waardoor Saramago dat hele geloofscircus van hoop en liefde magistraal en met alle registers open in beeld kan brengen als een even oneigenlijke als ongelooflijke kermisattractie voor blindgelovigen. Vanuit zijn nieuwe uitkijkpost kan Reis intussen goed observeren hoezeer elk contact dat hij onderhoudt, en meer dan dat, zelfs elk beweging die hij maakt, een bron is van roddel en vileine speculaties. Lissabon zo ervaart hij is een provincienest van kleinburgerlijkheid, van gluurders, loerders, roddelaars en moraalridders, een heel andere stad dan de hoofdstad van dat ‘Vijfde Rijk’ die hem, geïnspireerd door Pessoa's epos, voor de geest stond.
En dan zijn er na nieuwjaar de ontmoetingen met de gestorven Pessoa, of beter gezegd met de geest van de auteur, een onmiskenbaar magisch-realistisch element in de roman dat op geen enkele manier onecht of geforceerd aandoet. De kunstgreep biedt Saramago de gelegenheid om de eigenheimer bij uitstek die Fernando Pessoa was ten tonele te voeren in zijn ultieme isolement, dat van een dode. De dialogen die ze voeren, gaan vooral over onderwerpen als eenzaamheid, liefde, dood en leven, de politiek, de verhouding tussen literatuur en werkelijkheid, de onkenbaarheid van de ander. ‘De muur die de levenden van elkaar scheidt is niet minder ondoorzichtig dan die welke de levenden scheidt van de doden,’ weet Pessoa. Dood en leven komen ter sprake om voor de hand liggende redenen, de politiek al evenzeer omdat juist in dit jaar, 1936, Salazars ‘nieuwe staat’ zich feestelijk consolideert terwijl het inmiddels in heel Europa vervaarlijk rommelt. Vooral in buurland Spanje, waar de macht van een Volksfront al snel wordt gebroken door de staatsgreep van een handvol generaals onder leiding van Franco met - zo zal later blijken - een burgeroorlog als gevolg.
| |
| |
| |
Onvermogen tot engagement
Over het fenomeen eenzaamheid worden beide dichters het hartgrondig met elkaar eens in de formulering dat eenzaamheid een kwestie is van ‘niet bij machte zijn iemand of iets in je gezelschap te houden’. Dat is goed beschouwd iets wat voor beiden geldt, voor Pessoa én Reis: een totaal onvermogen om zich met iemand anders dan zichzelf te engageren, laat staan met welke groepering in de samenleving dan ook. Dit onvermogen moet in de ogen van José Saramago een tekortkoming zijn of sterker nog een onherroepelijk tekortschieten. Waar beiden op geen enkele manier hun verantwoordelijkheid nemen, plaatsen ze zich de facto ook volkomen buiten de samenleving en daarmee buiten de constituerende krachten van de geschiedenis. Voor Saramago, die in zijn romans voortdurend beklemtoont dat alleen zij die aan het volledige leven deelnemen geschiedenis maken, ongetwijfeld een gotspe. Hoe die houding op het persoonlijke vlak uitwerkt, verwoordt hij even schrijnend als meedogenloos in een van hun dialogen over de liefde waarin beide mannen hun minnaressen ter sprake brengen en in een paar harteloze zinnen rigoureus afstand van hen nemen:
Liefde is lastig, beste Fernando, Je hebt geen reden tot klagen, je hebt Lydia nog, Lydia is een dienstmeid, En Ophélia was typiste, In plaats van over vrouwen hebben we het over hun beroep, En dan is er ook nog die ene die je in het park hebt ontmoet, hoe heette ze ook alweer, Marcenda, Precies, Marcenda is niks, Dat klinkt behoorlijk rancuneus, De weinige ervaring die ik heb zegt mij dat rancune het overheersende gevoel is van mannen jegens vrouwen.
Degenen die hen het meest nabij zijn of waren, worden met slechts een enkel woord tot hun beroepsfunctie teruggebracht, of erger nog tot niet meer dan een te veronachtzamen voetnoot in hun leven gereduceerd. Waar het elementairste respect voor de geliefde het zo opzichtig laat afweten, wordt zelfs de miniemste vorm van genegenheid een levensgroot probleem en zijn solidariteit of engagement al helemaal ver te zoeken.
De vraag in hoeverre deze Pessoa meer is dan een schim of schaduw van de werkelijke Pessoa -bijvoorbeeld of hij de onverbeterlijke opportunist en egocentrist was die Saramago bij tijd en wijle van hem maakt - en daarmee de vraag wat hier waarheid is dan wel verdichting, of mogelijk zelfs leugen, blijft de lezer van Het jaar van de dood van Ricardo Reis het hele boek door achtervolgen, maar Saramago onthoudt zich wijselijk van welk antwoord dan ook. Het romanpersonage Pessoa is op zichzelf al, zijn naam indachtig, een man met vele gezichten: ‘Je weet donders goed dat ik geen principes heb,
| |
| |
vandaag verdedig ik dit, morgen dat, ik geloof niet in wat ik vandaag verdedig en morgen zal ik geen geloof hechten aan wat ik dan verdedig.’ De verteller staat al evenmin garant voor een eed op betrouwbaarheid. ‘Met één en hetzelfde woord lieg je de waarheid, wij zijn niet wat we zeggen,’ schrijft Saramago ergens: ‘wij zijn het krediet wat we krijgen’. En in hoeverre je hem dat vertrouwen moet geven is maar helemaal de vraag, want Saramago heeft van zijn verteller - die zich in de wijvorm aan de lezer presenteert - een buikspreker gemaakt van al die Portugezen die zich, nu de rol van hun vaderland op het wereldtoneel volledig is uitgespeeld, derderangs burgers en figuranten in het grote spel der naties zijn gaan voelen, en ter compensatie daarvan alles wat aan reactionaire macht in de vorm van nazisme en fascisme de kop opsteekt, met gejuich verwelkomen. We zouden moeten leren, zo oreert die onderbuikstem van de verteller bijvoorbeeld, van de Duitsers, moeten kijken naar hoe ze Hitler toejuichen, luisteren hoe ze hartstochtelijk roepen, wij willen de Führer zien.
Het jaar van Ricardo Reis' dood is er een waarin Franco de macht grijpt in Spanje, het is ook het jaar waarin Hitler zijn populariteit gestaag ziet groeien, Mussolini Italië aan zijn voeten krijgt dankzij zijn overwinning in Ethiopië, het Portugees staatsbestel steeds corporatistischer wordt en de oorlogsdreiging levensgroot boven Europa hangt. Dat zijn feiten en gebeurtenissen die slechts moeizaam tot Ricardo Reis doordringen, als ze al tot hem doordringen en hij er de ernst van wil inzien. De krant die hij op zijn dagelijkse wandeling door de binnenstad koopt om zich te informeren over het wereldgebeuren, verschaft hem met haar vaak nogal propagandistische en patriottische berichtgeving steeds weer een alibi om te persisteren in wie hij van begin af aan altijd is geweest: sociaal onberoerd, een ‘pure toeschouwer van het spektakel der wereld’. Dat is meteen de zin die als een refrein door het boek loopt. Zelfs als Lydia hem uiterlijk bijna terloops en onbewogen, maar innerlijk altijd maar worstelend met haar onvoorwaardelijke gevoelens voor hem, meedeelt dat zij zwanger is, geeft hij niet thuis. Hij is vooral bezorgd over het feit dat hij zich door de bedavontuurtjes met haar in de nesten heeft gewerkt. Hij probeert naar gepaste woorden te zoeken, ‘maar hij vindt niets anders in zichzelf dan afstand, onverschilligheid, alsof hij zich, ondanks het besef dat het tot zijn plicht behoort bij te dragen aan de oplossing van het probleem, niet betrokken voelt bij de oorsprong ervan, zowel de onmiddellijke als de ver verwijderde’. Op eenzelfde manier houdt hij afstand wanneer hij een politieke meeting bezoekt en hij de complete hysterie die het patriottische ideaal teweeg brengt voor ogen krijgt, het tromgeroffel, het delirium van vaderlandsliefde, de choreografie van de Romeinse groet in een massascène zo weergaloos en huiveringwekkend geschreven als alleen een schrijver van het kaliber Saramago kan:
| |
| |
Rechts van de eretribune, op plaatsen die tot nu toe leeg zijn gebleven, tot afgunst van het thuispubliek, installeren zich afgevaardigden van de Italiaanse fiasco, met hun zwarte hemden en bungelende onderscheidingen, en links representanten van de nazi's, met hun bruine hemden en armlint met hakenkruis, en allemaal hebben ze hun arm uitgestrekt naar de menigte, die een beetje onbeholpen maar vol goede wil om te leren teruggroet, dat is het moment waarop de Spaanse falangisten binnenkomen, in hun bekende blauwe hemden, drie verschillende kleuren en één enkel waarachtig ideaal. De menigte rijst als één man op, het gejuich stijgt op ten hemel, dit is de universele taal van het gebrul, het gebaar dat Babel uiteindelijk verenigt, de Duitsers kennen geen Portugees, Spaans en Italiaans, de Spanjaarden geen Duits, Italiaans en Portugees, de Italianen geen Spaans, Portugees en Duits, maar de Portugezen kennen heel goed Spaans, usted voor u, quanto vale voot wat kost dat, gracias voor dankuwel, maar daar de harten eensgezind zijn, volstaat één kreet. Dood aan het bolsjewisme, in alle talen.
Hier wordt de brand in Europa gestoken, maar Ricardo Reis gaat intussen naar huis met zand in zijn ogen. Even later zal hij in de krant lezen dat Lydia's jongere broer Daniel bij de beschieting van een opstandig oorlogsschip om het leven is gekomen. Dan staat de wereld rondom hem toch even stil. Doodstil. Het is alsof Saramago een moment van mededogen heeft willen inlassen. Wanneer hij zich vervolgens, thuis gekomen, opmaakt om Lydia op te vangen in haar verdriet mocht ze bij hem langs komen om troost te zoeken, klopt niet zij op zijn deur, maar is daar plotseling Fernando Pessoa zelf om hem te komen halen. En zo stuurt José Saramago het duo even lankmoedig als resoluut de laan uit, de meester en zijn heteroniem, het ego en zijn mogelijke alter-ego, Fernando Pessoa en Ricardo Reis, de weg op naar hun laatste rustplaats op het kerkhof, twee mensen die de tekens van de tijd onder ogen kregen maar ze niet hebben begrepen dan wel wilden begrijpen. ‘Ik heb in mijn leven altijd angstvallig gezocht naar manieren om niet te hoeven handelen,’ citeert Saramago de schrijver van Het boek der rusteloosheid in een van de motto's vooraan in de roman. Die gedachte moet voor hem onbegrijpelijk zijn. Langzaam maar zeker, aanvankelijk nog mondjesmaat maar naarmate de roman vordert steeds indringender, heeft hij in Het jaar van de dood van Ricardo Reis de sociaal-historische context in herinnering geroepen waarin het werk van Pessoa zijn beslag kreeg en die er al te opzichtig in afwezig is gebleven. Voor José Saramago een onverteerbare omissie, een die wat hem betreft onherroepelijk ingrijpt in de manier waarop het oeuvre van zijn landgenoot gelezen moet worden.
| |
Literatuur
Fernando Pessoa. Gedichten. Vertaling en nawoord van August Willemsen. De Arbeiderspers, Amsterdam. De vertaling van José Saramago's Het jaar van de dood van Ricardo Reis is van Harrie Lemmens. Het boek verscheen bij uitgeverij Meulenhoff in Amsterdam in 2001. |
Yves van Kempen (1944) is essayist en redacteur van BZZLLETIN. Hij schrijft over literatuur in onder meer De Groene Amsterdammer. In 1999 verscheen van hem de roman-in-verhalen Koninginmoeder.
|
|