Bzzlletin. Jaargang 30
(2000-2001)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
August Hans den Boef
| |
[pagina 124]
| |
heteroniemen (I.K. Bonset, Aldo Camini) en schreef hij in diverse moderne talen, net als Pessoa. Die verslaat hij zelfs op verscheidene onderdelen. In tegenstelling tot Pessoa wist hij tot zijn dood voor het grote publiek te verbergen wie zich verschool achter zijn heteroniemen. Verder heette Van Doesburg eigenlijk Emiel Küpperts, een naam waaronder niemand hem kende. Pessoa kende men in Portugal wel onder zijn ‘orthoniem’, de naam waaronder hij bij de burgerlijke stand was ingeschreven. Pessoa is geen pseudoniem, ook al is het Portugees voor persoon ontwikkeld uit het Latijnse persona, dat masker betekent en weer afkomstig is uit het Etruskisch. Een verschil in waardering is echter dat geen enkele Nederlander Theo van Doesburg de grootste schrijver van het interbellum zal noemen. Destijds had ik geen beschikking over Nederlandse vertalingen van Pessoa. Er waren wel Franse en Engelse edities in de bibliotheken aanwezig. Prettig was dat Pessoa een deel van zijn werk in het Engels schreef, dat kon ik tenminste direct lezen. Er bestond al wel een Nederlandstalige introductie, zij het beknopt: de oratie van Marcus de Jong uit 1959, een pionier die al in 1955 in een Portugees tijdschrift over de heteroniemenridder publiceerde. Het proza van Pessoa dat in een vertaling te lezen was, vond ik zeer de moeite waard, zij het erg verschillend in literaire aanpak. ‘De anarchistische bankier’ is een prachtige, logische vertelling van een ijzeren consequentie. ‘Herostratus’ bevat een schat aan ideeën over vooral de Engelse literatuur. Pessoa's essays zijn bijzonder van stijl, maar als hij het over Portugal heeft, is daar voor buitenlanders weinig aan te beleven. Enerzijds door zijn nationalisme, anderzijds juist door zijn ‘rebellie’. Dat hij een voorganger als Eça de Queiroz desavoueert, maakt na zoveel decennia even weinig indruk als een aanval van Theo van Doesburg op Frederik van Eeden. De stijl is leuk en brutaal, maar je leest het werk van de aangevallenen er echt niet meer anders door. | |
Futurisme?Hoogstinteressant, want futuristisch, is het manifest Ultimatum uit 1917. Heel wat figuren uit de toenmalig dominante Europese literatuur scheldt Pessoa uit op de manier van Marinetti, de vader van het futurisme (onze I.K. Bonset zou dat pas in 1923 doen). Overigens was Pessoa's positie tegenover het futurisme dubbelzinnig. In een brief uit hetzelfde jaar schrijft hij aan Marinetti zelf (in het Engels) dat het futurisme teveel positieve elementen uitsluit. Pessoa's nationalisme is zo'n element. Boeiend is ook dat Pessoa in deze brief al vooruitloopt op zijn esoterische theorieën van later datum. Als een echte modernist veranderde Pessoa de datering van zijn gedichten en in zijn poëtische praktijk heeft hij verscheidene teksten afgeleverd die sterk door het futurisme zijn beïnvloed, maar daarvan inderdaad op het punt van | |
[pagina 125]
| |
nationalisme en levensgevoel afwijken. Het heteroniem onder wiens naam die teksten verschenen is Álvaro de Campos, een ingenieur die in Glasgow had gestudeerd. Dat past goed bij de futuristische sfeer moet Pessoa hebben gedacht. Ik vind De Campos het interessantste heteroniem, interessanter dan het bucolische, de spoedig overleden schaapherder Alberto Caeiro, of de classicistische arts Ricardo Reis, die zogenaamd naar Brazilië verhuisde. Andere heteroniemen - soms broers - leveren nog minder op. De juveniele heteroniemen, Alexander Search, Jacob Satan en Jean Seul zijn zelfs wat kinderachtig. Maar dat van David Merrick zou heel spottend bedoeld kunnen zijn. Merrick was namelijk de achternaam van de Elephant Man. Daarnaast hanteerde Pessoa wel drie filosofische heteroniemen, die net zo wijdlopig en onbegrijpelijk schrijven als zijn voorbeeld Edgar Allan Poe in diens wijsgerige teksten. Ik verbaas me dan ook telkens weer als iemand ze serieus bespreekt. De middelmatige Engelstalige Sonnets worden tenminste gereduceerd tot niet meer dan materiaal voor uitspraken over Pessoa's leven en zijn merkwaardige opvattingen. Waarom zijn filosofische (en politieke) geschriften dan ook niet? Want hoe ongelofelijk is Pessoa's poëzie in de gedaante van Álvaro de Campos? Diens populairste gedicht is ‘Sigarenwinkel’ uit 1928, waarin het modernistische levensgevoel staat tegenover de twijfel aan de zin van het leven. Als dit gedicht in het Engels was geschreven, zou Pessoa de dichter Eliot in de schaduw hebben gesteld. Volgens August Willemsen hebben sommige critici dat beweerd en ze hebben gelijk. ‘Sigarenwinkel’ is inderdaad nog beter dan The Waste Land, zoals ook Nederlanders dat kunnen beoordelen dankzij Willemsens vertaling. Harder van aanpak is de Ode van de zee uit 1915. Daar stelt de dichter zich voor: ‘En ik, die het moderne leven liefheb, die machines kus met heel mijn ziel, / Ik, ingenieur, ik man van beschaving, ik met mijn buitenlandse opleiding’. Als futuristisch geldt uiteraard het tien keer herhaalde beeld van het vliegwiel. Maar De Campos wil geen moderne schepen, juist zeilboten, van hout, die de oude zeeën onveilig maken. Daarom is alles wat hij aan de Taag ziet niet de realiteit, maar de gedroomde wereld waarin het verschil tussen heden en verleden is opgeheven. De kade die tot de Kade wordt, de reis de Gedroomde Reis. Hij verwerkt ook literaire voorgangers in zijn Ode, met als opvallendste R.L. Stevenson en het piratenlied uit diens Treasure Island. ‘Fifteen men on de dead man's chest/Yo-ho-ho and a bottle of rhum’. Verwant aan het ‘mannelijke’ futurisme van het eerste uur is de enthousiaste beschrijving van de wreedheden die zeelieden en piraten in de koloniën plegen te begaan. Van dat futurisme wijkt Pessoa weer af als hij de ‘ik’ tegelij- | |
[pagina 126]
| |
kertijd ook de omgekeerde positie laat innemen: ‘Maak mij tot uw slaaf, uw ding’. Zowel dader als slachtoffer: een positie die culmineert in het gruwelijke beeld van kinderen die worden ophangen voor de ogen van hun moeder - maar de dichter is ook de moeder. Een vergelijkbare houding zien we in andere oden van De Campos. In de gewelddadige ‘Martiale ode’ bijvoorbeeld, waarin meisjes worden verkracht en de dichter zich afvraagt wat hij zou voelen als hij later ook zo'n dochter had. Of in de ‘Triomfale ode’ waarin de dichter in de menigte van de metropool de homoseksuelen sierlijk tussen de cocottes ziet cruisen. De souteneur van deze menagerie, dat zou de dichter graag zijn. Kunnen deze afwijkingen van het futurisme nog binnen het modernisme in ruimere zin worden gesitueerd, anders is het met het slot van Ode van de zee. Dan grijpt de dichter terug op het roemrijke verleden van Portugal. In plaats van nationale iconen als prins Hendrik de Zeevaarder op z'n futuristisch te bespotten, voelt De Campos zich juist een nazaat van de man die een wereldrijk heeft mogelijk gemaakt. In zijn nationalisme verschilt De Campos dus weinig van Pessoa zelf, zoals die in 1934 in de bundel Mensagem (de enige boekpublicatie die tijdens zijn leven verscheen) prins Hendrik en andere nationale iconen had verheerlijkt. | |
AnekdotiekWat mij opviel bij mijn kennismaking met de literatuur over Pessoa was de enorme hoeveelheid anekdotiek. De man dronk en rookte zich dood, flirtte met de homoseksualiteit, deed dom werk om in zijn levensonderhoud te voorzien, weigerde desondanks banen aan de universiteiten van Coimbra en Lissabon, was doodsbang om een project te voltooien, geloofde zowel in de sterke man als in de esoterica, leefde als een kluizenaar en versnipperde zowel zijn leven als zijn werk. Bij die anekdotische verhalen sloot de inhoud aan van veel anthologieën van zijn werk en de begeleiding daarvan. Bloemlezers kiezen graag teksten van Pessoa over zijn heteroniemen, waaronder veel teksten van heteroniemen over andere heteroniemen. Bloemlezers houden ook van brieven en ander autobiografisch materiaal. In hun inleidingen & uitleidingen interpreteren zij die teksten vooral in het licht van die anekdotiek. Portugees benauwd kreeg ik het van die benadering. Ik wilde eerst zo direct mogelijk de impact van Pessoa's teksten voelen. Teksten die op een heel eigen manier de Europese avant-garde uit het interbellum vertegenwoordigen. Wat die teksten over de schrijver Pessoa zeggen, vond ik iets van de tweede orde. Laat staan wat ze vertellen over de persoon Fernando António Nogueira de Seabra Pessoa. | |
[pagina 127]
| |
Pessoa gefotografeerd in 1927 aan de bar bij ‘Abel’
Misschien is die anekdotische, psychologiserende Pessoa-receptie ook een verklaring voor het feit dat ik Het boek der rusteloosheidGa naar voetnoot2. zo saai vond. Op het verhalende begin na, waarin Pessoa het personage van de hulpboekhouder Bernardo Soares introduceert in een goedkoop restaurant op een tussenverdieping. Maar al dat sneue gedoe en gezever van Soares zelf over aseksualiteit, twijfel aan zichzelf, droom en verlangen naar een eenvoudig huiselijk leven dat onbereikbaar is, boeit mij weinig. Hoe fraai ook beschreven, het blijft Pessoa als Elephant Man: een griezelig curiosum. In ons land geldt August Willemsen als degene die Nederland Pessoa heeft leren lezen, zoals Van der Valk ons land buiten de deur heeft leren eten. Maar de letterlijke introductie, zoals gezegd, geschiedde door Marcus de Jong, die in 1969 overleed. Onder diens vleugels had Willemsen nog de bundel Meesters der Portugese vertelkunst (1970) samengesteld. Die bevat nog geen proza van Pessoa, maar in zijn inleiding noemt Willemsen hem wel de grootste dichter van de eerste helft van de twintigste eeuw, zoals zijn leermeester dat in 1959 had gedaan. Willemsen is een begenadigd vertaler en zijn begeleidende voor- en nawoorden (vanaf 1978) werken aanstekelijk. Toch doen ze teveel hun best om mee te kunnen met de internationale Pessoa-receptie en ze zijn ook overenthousiast. Ik herinner me een tv-programma dat Willemsen over Pessoa had gemaakt, met een buitenopname waarin hij zich liet bespringen door als | |
[pagina 128]
| |
struikrovers vermomde heteroniemen. Willemsen behoort tot de richting van de Pessoanen die geobsedeerd is door de vraag wat de man nu precies bewoog. Waarom hij zich verborg achter de heteroniemen en waarom hij zijn leven en werk zo versnipperde. Wie daarin is geïnteresseerd leze zijn boekje Fernando Pessoa: het ik als vreemde. Een essay met schrijversprenten, een bundeling van oude essays en voor- en nawoorden, aangevuld en geüpdatet Dat laatste was nodig omdat er immers sinds vijfentwintig jaar het een en ander aan de Pessoa-receptie is toegevoegd. Vooral de ontdekking van Pessoa's liefdesbrieven aan Ofélia QueirozGa naar voetnoot3. sloeg in als een bom en bracht biografistische speculaties over diens homoseksualiteit aan het wankelen. | |
KistEen van de anekdotes gaat over Pessoa's kist - arca, zeggen de liefhebbers - waarin zich tienduizenden vellen manuscript bevinden. Tot nu toe is daar sinds 1935 nog geen echt meesterwerk uit tevoorschijn gekomen, al rekenen sommigen daaronder wel Het boek der rusteloosheid. Overigens was het merendeel van wat er in de vorige eeuw van Pessoa in het Nederlands is vertaald, al tijdens diens leven in tijdschriften, brochures of kranten gepubliceerd: 205 gedichten, 132 prozateksten. Niet niks. In navolging van de Portugese uitgeverij Assírio & Alvim, die de definitieve editie van Pessoa publiceert, is de Arbeiderspers vorig najaar begonnen met een ambitieus project: het hele oeuvre in vertaling, te beginnen met het ongepubliceerde materiaal. Er zijn intussen drie boekjes verschenen die uit de kist komen, achtereenvolgens Lissabon. Wat de toerist moet zien, De stoïcijn en Het uur van de duivel (afkomstig rond 1925, 1928 en 1903). Vooral de laatste twee zijn boekjes die hun volume vooral ontlenen aan een erg lang nawoord van vertaler Willemsen. Je vraagt je af waarom de AP niet gewoon vier of vijf van deze boekjes in één band uitbrengt met een nawoord dat de continuïteit én verscheidenheid van Pessoa's proza tot onderwerp heeft.Ga naar voetnoot4. Dan is het overigens nog de vraag of het Nederlandse publiek op zo'n project zit te wachten. Waarom brengt de uitgever niet een herdruk van de Gedichten op de markt, aangevuld met Ode van de zee en vooral ook uitgebreid met nieuwe vertalingen? Aan de vertalingen van Willemsen voegde Harrie Lemmens vierentwintig (fragmenten van) gedichten toe ten behoeve van de biografie Fernando Pessoa van Angel Crespo (1992). Die kunnen er mooi bij. | |
[pagina 129]
| |
ParodieLissabon. Wat de toerist moet zien lijkt een parodie op het genre reisgids. Hier gaat het chauvinisme van Pessoa wel erg gierend door de bocht. Zelfs als de auteur - wat volstrekt niet het geval is - het boekje ironisch had bedoeld, was er literair nog niets aan te beleven. Aan de vertaling ligt het niet, want het Engelstalige origineelGa naar voetnoot5. is net zo chauvinistisch en oninteressant. En het Engels van Pessoa is een beetje formeel. Dat geldt ook voor zijn Engelstalige fictie. Hij mag als jongen in het Zuid-Afrikaanse Durban hebben gewoond en daar een opstelprijs hebben gewonnen (waarvan hij boeken van Edgar Allan Poe aanschafte), maar om in de voetsporen van Shakespeare of Whitman te treden is meer nodig. Wanneer je de stijl en aanpak van Lissabon vergelijkt met Baedeckerproza uit 1925, weet je waarom geen uitgever er aan had gewild. De bestaande reisgidsen concentreerden zich op de mooie of belangrijke plekken, gebouwen en voorwerpen. Bij de pathologische Pessoa is alles even belangrijk en fraai omdat het de nationale trots van Portugals hoofdstad weerspiegelt. Als het om overheidsdiensten gaat, zijn die alle bovendien hoogst efficiënt: De ontscheping gaat gemakkelijk en verloopt vrij vlot. Men gaat van boord op een plek waar tal van transportmiddelen komen. Een rijtuig, een automobiel of gewoon een tram brengt de vreemdeling in een mum van tijd naar het centrum van de stad, Eenmaal aan wal wordt hij door alle gemakken omringd, en hij zal merken dat het dienstdoende personeel zich altijd even beleefd betoont en bereid is om alle gewenste informatie te verschaffen, ongeacht of men zich nu wendt tot douane- of havenbeambten of tot functionarissen van de immigratie dienst. Neem ook zijn beschrijving van het artilleriemuseum: ‘dat zonder enige twijfel het opmerkelijkste museum van heel Lissabon is’: De baron van Monte Pedral richtte het in 1842 op maar het werd pas in 1876 echt een groot museum dankzij de inspanningen van de toenmalige directeur, kapitein Eduardo de Castelbranco. Wat er getoond wordt is absoluut een bezoek waard: interessante stukken artillerie en ander oorlogstuig, harnassen, wapens, maar ook de versieringen van de zalen zelf vragen de aandacht: inlegwerk, lambriseringen, portretten, busten, beelden, medaillons en bas-reliefs; uniformen uit de tijd van de napoleontische oorlog, enzovoorts. | |
[pagina 130]
| |
Baron en duivelDe stoïcijn is een verzameling fragmenten, soms in het Portugees, dan weer in het Engels, grotendeels doublures en bijna-herhalingen, geschreven door het heteroniem de Baron van Teive. In toegankelijkheid het tegendeel van Lissahon en desondanks even oninteressant. Daaraan verandert het nawoord van Willemsen weinig. De baron gaat zelfmoord plegen en vernietigt tevoren zijn werk omdat het niet volmaakt is. Ook in zijn ideeën over vrouwen en erotiek herken je een aantal die Pessoa elders ventileert. Het is weer veel aseksualiteit, vergane glorie, twijfel aan zichzelf, droom en verlangen naar een eenvoudig huiselijk leven dat onbereikbaar is. Sommige opvattingen vat de baron samen in een soort aforismen. Zoals dat waarin hij zijn afscheid van de moederkerk combineert met dat van het futurisme: ‘Ik geloof niet in de Maagd Maria noch in elektriciteit.’ Het zij zo. Zo'n ‘twintigste baron’ van die naam, dat is typisch Brits. Misschien is het enige aardige aan De stoïcijn dat de grote Pessoa behalve de nederige klerk Bernardo Soares dus ook een heteroniem zocht in de adel en dan nog met een Brits tintje. Die kleinburgerlijke verheffingsdrang geeft hem iets ontroerends. Zoals Leidse corpsstudenten uit een middenstandersmilieu in mijn studietijd het liefst op hun adellijke collega's in Oxbridge wilde lijken. Veel leuker dan deze voetnoot bij het oeuvre is Het uur van de duivel uit 1903 en niet alleen omdat Pessoa het waarschijnlijk als vijftienjarige heeft geschreven. Ik geef er zelfs de voorkeur aan boven een ander verhaal uit de kist, het uit 1907 daterende A Very Original Dinner van Alexander Search, toen Pessoa dus al negentien was. Search vertelt hoe de voorzitter van een gastronomisch genootschap in Berlijn de leden bij hem thuis inviteert voor een zeer oorspronkelijk diner. Dit na een onprettig meningsverschil met vijf jonge gastronomen uit Frankfurt, aan welke gasten hij voorspelt dat ze over twee weken lijfelijk aanwezig zullen zijn bij het diner. Of ze nu willen of niet. Als vijf zwarte knechten tijdens dat etentje de spijzen opdienen, denkt de verteller dat zij in die rol voor het originele karakter zorgen. Maar de Frankfurters zitten in het voedsel. De aanwezigen gooien de krankzinnige voorzitter op straat en braken vervolgens zijn huis onder. Willemsen wees terecht op de overeenkomsten met het verhaal ‘Thou Art the Man’ van Poe (ik zie overigens ook verwijzingen naar ‘King Pest’). Pessoa vertaalde overigens diens gedicht ‘The Raven’ in het Portugees. Willemsen vond A Very Original Dinner een beetje een belachelijk verhaal. Dat kan zijn, maar het is een stuk beter geslaagd dan de meeste ‘fantastische vertellingen’ die F. Bordewijk in het begin van zijn carrière in de trant van Poe schreef. In ieder geval is het jeugdwerk Het uur van de duivel een stuk subtieler. Een | |
[pagina 131]
| |
vrouw met de naam Maria spreekt op weg van een bal naar huis met de Duivel. Vooral de laatste is aan het woord en de bekende thema's van Pessoa als aseksualiteit, vergane glorie etc etc, passeren weer de revue. Maria is zwanger en de suggestie is dat haar zoon - later een dichter en een genie - door de woorden van de Duivel is beïnvloed. Aan het slot vernemen we dat Maria de Duivel op een bal masqué heeft ontmoet in de gedaante van een jongeman met een Mefistomasker (dat later geen masker zal blijken!). In een alternatief slot ontmoet Maria op het bal niet Mefisto, maar Faust zelf. Door deze verwijzing wordt dit letterlijk dunne jeugdwerk betrokken bij het grote Faustproject van Pessoa, dat in tegenstelling tot allerlei juvenilia en mengelwerkjes wel degelijk hoogst interessant is. | |
FaustEen paar jaar geleden was ik met Faust bezig, in het bijzonder met de Engelstalige Fausttraditie. Ik herinnerde mij dat Pessoa net als Goethe jarenlang aan een eigen Faust had gewerkt, ‘die, ware hij voltooid, 's dichters diepste gedachten zou hebben uitgesproken,’ oreerde De Jong in 1959. Het doet denken aan de observatie van Arnold Schönberg dat Gustav Mahler het wereldraadsel zou hebben opgelost, als hij de Tiende had afgemaakt. Tussen 1908 en 1935 heeft Pessoa er af en toe aan gewerkt.Ga naar voetnoot6. Omdat hij de Engelse literatuur goed kende en de taal beheerste, hoopte ik dat Pessoa in de traditie van Christopher Marlowe, meer dan in die van Goethe, zou werken. Maar dat is niet of nauwelijks het geval. Pessoa gebruikt alle mogelijke Fausttradities tegelijk en vooral de traditie van zijn eigen thema's als aseksualiteit. De fragmenten uit de kist vertonen zeer grote verschillen in stijl en aanpak. Soms doet een fragment aan het origineel van Goethe denken, bijvoorbeeld het tweegesprek tussen Faust en Maria (= Faust en Gretchen). Het gesprek met Vincente, een soort knecht à la Wagner riekt weer naar Marlowe. Maar de mooiste scène uit Pessoa's project is die in de Kroeg, waar Faust in het gezelschap van studenten en soldaten het genot van de wijn leert kennen en hen aanvoert het kasteel te bestormen en aldaar te gaan brandschatten en verkrachten. De aanwezigen zingen in een ambiance van Goethe een lang drinklied van bijna Brechtiaanse allure. Het enige werkelijk dramatische deel. Kortom, hoe dichter bij Goethe (en misschien Marlowe), des te beter zou Pessoa's project zijn geworden. Voor het overige gaat het om (fragmenten van) monologen van Faust en om andere die soms zelfs niet toegeschreven kunnen worden aan een bepaald personage. In de laatste categorie vraag je je af met welke criteria de tekstbezorgers bepaalden dat een fragment uit de kist in Faust thuishoorde en niet | |
[pagina 132]
| |
in een andere onvoltooide tekst. Vooral om dat er toch altijd weer de typische Pessoathema's in opduiken. Zelfs het motief van de Zee komt er in voor. Het Faust-project begint met allerlei gedoe op zee, met een schip en een eiland. We zijn weer thuis. Dan volgt de vraag of het leven een droom is, volgen passages over de behoefte aan slaap, aan vergetelheid, aan de dood, de angst voor impotentie, de onmogelijkheid tot lichamelijke liefde en het idee dat denken een kwaad is. Aan het slot vraagt Faust medelijden: het enige wat hij nog bezit is trots. Een niet erg boeiend slot, derhalve. Na de dood van Faust volgt nog een finale. Het lijkt een alternatief slot net als in Het uur van de duivel. Wat zou Pessoa ervan hebben gemaakt als hij daartoe de wil en de tijd had gehad? Ik ben het eens met De Jong dat het doodjammer is dat deze Portugese Fausto niet werd voltooid. | |
CrowleyBehalve Pessoa's nationalisme is ook zijn belangstelling voor de esoterica een obstakel voor de lezer. Passages in zijn werk over de Geheime Traditie, kabbala, vrijmetselarij en de Tempelorde pleeg ik dan ook te skimmen. Het occultisme van Pessoa was méér dan zijn interpretatie van de Portugese geschiedenis, zoals de liefhebbers beweren. Hij vertaalde bijvoorbeeld veel Engelstalige esoterie in het Portugees en begon in 1930 een correspondentie met de Brit Aleister Crowley. Dat was een gekke, maar invloedrijke zwarte magiër en antichrist, die bovendien spioneerde voor de Duitsers. Net zo kleurrijk als Poe een eeuw daarvoor. Pessoa vertaalde Crowley's gedicht ‘Hymn to Pan’ in het Portugees en heeft hem ook in Lissabon ontmoet, waarna de magiër in de buurt zijn zogenaamde dood ensceneerde. In de zomer van 2000 stond er een merkwaardig verhaal in Diário de noticias (de krant waarin ook Pessoa publiceerde; zijn vader schreef er muziekkritieken in) dat Crowley bij zijn enscenering zelfs actieve hulp van Pessoa heeft gehad. In Portugal krijgen ze nooit genoeg van anekdotes over Pessoa. Die passie voor esoterica is er volgens mij de oorzaak van dat Pessoa zich op het eind van zijn leven van Salazars Estado Novo distantieerde. Politieke bezwaren had hij namelijk niet echt. Zo noemde hij zich op het eind van zijn leven monarchist, ‘Conservatief op z'n Engels, dat wil zeggen liberaal binnen het conservatisme en absoluut antireactionair.’ Ook ‘Gnostisch christen en derhalve volledig tegen alle georganiseerde kerken, met name de Kerk van Rome’, ‘Anticommunist en antisocialist’. Zijn verhaal ‘De anarchistische bankier’ uit 1922 heeft hij herschreven in 1935, waar hij de ‘sociale ficties’ daaruit explicieter aanvalt als ‘socialisme en communisme’. Dat laatste kon geen kwaad onder Salazar. | |
[pagina 133]
| |
Aleister Crowley tijdens een initiatierite
Over autoritaire voorgangers van de ‘Professor’ als de vermoorde Sidónio Pais was Pessoa van jongs af aan uiterst enthousiast. Hij publiceerde in 1928 het pamflet O Interregno waarin hij pleit voor een militaire dictatuur die het slappe parlement voor enige tijd zou moeten vervangen. Dat was het jaar waarin Salazar minister van financiën werd. Al spoedig werd die premier. Maar bij Pessoa was de maat vol toen de Professor geheime genootschappen ging verbieden. Uiteraard is hij daar tegen, als verdediger van de vrijmetselarij bijvoorbeeld, en in een briljant essay verwijst hij naar de inquisitie en legt hij uit dat volgens Salazars eigen criteria de Portugese Ministerraad dient te moeten worden verboden. Die vergadert namelijk in het geheim. In 1935 verklaart Pessoa dan ook O Interregno ‘als niet-bestaand. Ze dient geheel herzien en waarschijnlijk flink ingekort te worden.’ In dat jaar constateert hij ook dat Salazar een aanfluiting van de grote Lusitaanse gedachte is en noemt hij hem ‘ons dictatortje’. Hij levert zelfs enige bijdragen aan de strijdcultuur tegen de Estado Novo: Wie, o vaderland, heeft je vergiftigd?
Welk zacht veinzend adderenbroedsel,
Heeft je hart als schijntroost begiftigd
Met overvloedig en onnut voedsel?
Wie zorgt dat je meer slaapt dan je sliep?
| |
[pagina 134]
| |
Als Pessoa later was overleden, had hij ongetwijfeld vanwege zijn opvattingen over de moederkerk en de vrijheid van meningsuiting problemen hebben gekregen in de totalitaire katholieke politiestaat die Salazar aan het creëren was. José Saramago laat dat in zijn roman Het jaar van de dood van Ricardo Reis (1984) zien. In een later boek, Het beleg van Lissabon (1989), breekt Saramago overigens Pessoa's nationalisme tot op het bot af, heel subtiel en indirect overigens. | |
Grootst?Is Pessoa inderdaad misschien wel de grootste dichter van de twintigste eeuw'? Voor mij is hij een Portugees die zijn carrière begon met matige gedichten in het Engels en eindigde met slechte gedichten in het Frans. Hij begon ook jong met volkse coplas en schreef er in de laatste jaren van zijn leven nog honderden. De sublieme momenten daartussen? Onder invloed van het Italiaanse futurisme schreef Pessoa een serie indrukwekkende gedichten, verhalen en pamfletten. Misschien des te indrukwekkender omdat hij geen futurist pur sang was, maar een eigenwijze Portugees. Ik kan mij enigszins voorstellen dat anderen sommige orthonieme gedichten en die van Reis en Caeiro bewonderen en een genoegen beleven aan Bernardo Soares' Het boek der rusteloosheid. Maar voor de rest: wat een vergeefs leven. Willemsen vindt dat Pessoa om te schrijven afstand deed van het leven. Om te schrijven, prima, maar waarom heeft Pessoa dan zijn tijd zo versnipperd en heeft hij zo weinig afgemaakt? Hij was gewoon zo gek als een ui en het is onzin dat zijn bewonderaars daarover zo omzichtig doen. Had Pessoa maar meer aandacht aan zijn Faust besteed. Bestond er maar een god of een duivel aan wie hij zijn ziel had kunnen verkopen in ruil voor een complete Faust. Nu heeft hij zijn leven verkocht voor een verzameling fragmenten. Nog één opmerking. Eindigde Willemsen in 1978 het nawoord bij zijn vertaling van Pessoa's Gedichten met de stelling: ‘Pessoa is Portugals enige en gehele bijdrage tot de grote Europese literatuur van deze eeuw.’ Boud gesproken, maar niet zo gek. Twee jaar tevoren was Manual de pintura e de caligrifia in Lissabon verschenen, het debuut van José Saramago. Vrijwel onopgemerkt - Saramago zou pas in de loop van de jaren tachtig als auteur doorbreken. Maar waarom besluit Willemsen tweeëntwintig jaar later, in 2000, zijn monografie onveranderd weer met deze stelling? Want de grootste Portugese schrijver van de twintigste eeuw is, gezien vanuit ons huidige perspectief natuurlijk José Saramago. Door een merkwaardige speling van het lot ook nog een vertegenwoordiger van het door Pessoa zo gehate socialisme en communisme. Maar dat is een ander verhaal. August Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan het MIM (Instituut voor Media en Informatiemanagement) te Amsterdam. |
|