Bzzlletin. Jaargang 30
(2000-2001)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Harrie Lemmens
| |
[pagina 49]
| |
dat boek een helpende hand kan reiken, troost en steun kan verlenen. Pessoa als zingever, als heelmeester van de ziel? De man die de mens definieerde als een uitgesteld lijk dat zich voortplant? Als een levende miskraam? Die als levensmotto het aloude zeevaardersadagium ‘leven is niet nodig, varen is nodig’ hanteerde? Dan toch op een indirecte, afgeleide en wel zeer radicale manier, waarvoor men uitermate sterk in stoïcijnse schoenen moet staan, getuige de volgende overpeinzing van Bernardo Soares, die overigens van alle personen en personages, alle heteroniemen en semi-heteroniemen waarin Pessoa zich heeft gesplitst, of uiteengerafeld, de meeste verwantschap vertoont met Pessoa zelf: | |
[pagina 50]
| |
Onze grootste angst beschouwen als een belangeloos incident, niet alleen in het leven van het heelal, maar in dat van onze eigen ziel, is het begin van wijsheid. Dat beschouwen midden in die angst is absolute wijsheid. Op het moment dat wij lijden, lijkt het of de menselijke pijn oneindig is. Maar de menselijke pijn is niet oneindig, want er is niets menselijks dat oneindig is en ook stelt onze pijn niet meer voor dan dat het pijn is die wij hebben. [...] Pijn dat we niet weten wat het geheim van de wereld is, pijn dat men ons niet bemint, pijn dat men onrechtvaardig is jegens ons, pijn dat het leven zwaar op ons drukt en ons in een wurggreep houdt, tandpijn, pijn van knellende schoenen - wie is er al in staat om te zeggen welke pijn bij hemzelf het grootst is, laat staan dan bij de anderen of bij de algemeenheid van hen die bestaan? [...] Ach, het is niet waar dat het leven pijn zou doen of dat het pijn zou doen te denken aan het leven. Wel is het waar dat onze pijn alleen echt en hevig is wanneer wij haar als zodanig voorstellen. Waren wij natuurlijk, ze zou overgaan zoals ze is gekomen, ze zou afnemen zoals ze toegenomen is. Alles is niets, dus ook onze pijn.Ga naar voetnoot4. Het leven dat pijn doet - dat komt akelig dicht in de buurt van de bekendste titel van René Diekstra, Als leven pijn doet, maar waar het bij deze psycholoog en de hele zielzorg gaat om genezen, om het beheersbaar maken van een natuurproces, om de pijn als gevoelde pijn, is het Pessoa te doen om de voorstelling van de pijn, zonder zich te bekommeren om de concrete inhoud ervan. De pijn als een filosofisch gegeven, niet als een psychisch probleem. En wat voor de pijn geldt, geldt uiteraard voor alle mogelijke gemoedsbewegingen en instinctieve driften en impulsen. Plus voor het handelen. Denken, voelen, willen, de heilige drievuldigheid van Pessoa's bestaansreligie. | |
Het vermaak van de godenHoezeer zijn teksten soms ook lessen in moraal en levenskunst lijken, hoezeer hij zich soms ook uit in de vorm van oproepen en geboden aan een (abstracte) toehoorder tot wie hij zich rechtstreeks richt, Pessoa is, zeker als Bernardo Soares, geen hulpverlener, geen begeleider. Pessoa is een duider, een benoemer. Pessoa formuleert. Wanneer het moet meedogenloos, bikkelhard. Hij keert zich eerder af van de ander dan zich als een bezweerder, heelmeester of psychiater naar hem toe te buigen. Daarin ligt echter paradoxaal genoeg juist de verklaring voor het feit dat hij ‘bruikbaar’ is, dat mensen zich ‘herkennen’ in de wereld die hij oproept en dat ze daar baat bij vinden. De indruk, bedoel ik, dat ‘dit alleen voor mij is geschreven’, of dat ‘ik dat precies | |
[pagina 51]
| |
zo had kunnen schrijven’. Via Pessoa voelt de onbegrepene zich gesterkt in zijn onbegrepenheid. Pessoa brengt als een ware ontdekkingsreiziger (varen is noodzakelijk!) het gevoelsleven, het bewustzijn en het onbewuste, dat wil zeggen het instinctieve, in kaart. Hij definieert voortdurend, geeft vorm aan wat diep in mensen onuitgesproken leeft: vandaar de schok der herkenning. Als geen ander verstaat hij de kunst van het beschrijven van handelingen en gevoelens, de kunst van de analyse, van het verwoorden van processen die onbewust lijken te verlopen. En omdat hij gevoel, rede en wil uiteenrafelt en opnieuw met elkaar verbindt, kan hij van nut zijn voor hen bij wie het evenwicht daartussen om wat voor reden dan ook verstoord is. Maar, ik herhaal het, dat analyseren en duiden gebeurt nooit met een, laten we zeggen, aards motief. Het streven is een metafysisch stelsel. Hij wil iets begrijpen van wat hij noemt het vermaak van de goden, de touwtjes waaraan wij marionetten allemaal hangen, of, in een ander beeld, het schaakbord waarop met ons geschoven wordt. Daarom onderzoekt hij de plaats en het functioneren van het wezen mens. Een wezen waarmee de elitaire hulpboekhouder zich op geen enkele manier verbonden voelt: Het zijn niet de kale muren van de schamele kamer waar ik woon, noch de oude bureaus van het kantoor waar ik werk, noch de armzalige straten van de vertrouwde Benedenstad, waar ik zo vaak doorheen ben gelopen dat ze in mijn ogen reeds het karakter van onvervangbaarheid hebben verkregen, die mijn geest zo vaak doen walgen van de bezoedelende alledaagsheid van het leven. Nee, de mensen die me normaal omringen, de zielen die, ofschoon ze mij niet kennen, mij iedere dag meemaken in de omgang en het praten, zijn het die in de keel van mijn geest de speekselbrok van fysieke afkeer veroorzaken. Het is de monotone voosheid van hun leven, dat uiterlijk parallel verloopt aan het mijne, het is hun innerlijke besef mijn gelijken te zijn dat me het dwangbuis aantrekt, me opsluit in de strafgevangenis, me ongeloofwaardig maakt en verlaagt tot een bedelaar.Ga naar voetnoot5. Bezoedelende alledaagsheid, monotone voosheid, speekselbrok van fysieke afkeer - talrijk zijn de woorden en uitdrukkingen waarmee Soares/Pessoa zijn afstand tot het gewoel van de mensheid kenbaar maakt. Het feit dat de anderen denken dat ze gelijk aan hem zijn, is een gruwel voor hem. Ziedaar de houding van een elitair iemand, een uitverkorene die hautain neerblikt op al wat hem omringt. Elitair is Bernardo Soares, elitair en afstandelijk, teruggetrokken in ‘het landgoed met de hoge muren van mijn bewustzijn van mijzelf’.Ga naar voetnoot6. Elitair was Fernando Pessoa, elitair en antidemocratisch: | |
[pagina 52]
| |
‘Revolutionair zijn is heulen met de vijand. Liberaal zijn is het vaderland haten. De moderne democratie is een orgie van verraders.’Ga naar voetnoot7. Socialisme is in Pessoa's ogen een ziekte, demonstraties en stakingen zijn even zinloos als verwerpelijk, politiek en macht worden gekenmerkt door schijn en leugens. Als hij zich een maand voor zijn dood in een brief aan Adolfo Casais Monteiro negatief uitlaat over Portugals dictator Salazar, dan gebeurt dat voornamelijk omdat hij zich beknot voelt in zijn vrijheid van meningsuiting en niet vanwege de strakheid en het geweld van een systeem dat mensen belemmert in hun bewegingsvrijheid, niet vanwege het creëren van ongelijkheid. Vrijheid en gelijkheid zijn, zoals hij schrijft, onverenigbaar met elkaar, ze staan zo lijnrecht tegenover elkaar dat, zodra men een van de twee naar voren schuift, het andere niet alleen onmiddellijk achterblijft, geen gelijke tred kan houden, maar duidelijk verstikt wordt. [...] De bourgeoisie baseerde haar sociale verhevenheid op de vrijheid, niet op het privilege, zoals de oude aristocratieën. Tegen de ‘bourgeoisie’ zijn de zogenaamde proletariërs in opstand gekomen. [...] In het huidige economische bestel staat niets een proletariër of landarbeider in de weg om vooruit te komen in het leven, op te klimmen tot de hoogste overheidsfuncties. Voor wie niets in zijn mars heeft, blijft het uiteraard moeilijk om op te klimmen tot welke functie dan ook.Ga naar voetnoot8. Ambitieus zijn beiden wel. Pessoa mag dan tijdens zijn leven weinig in boekvorm hebben gepubliceerd, hij maakte onafgebroken plannen voor een coherente uitgave van zijn werk, alle verspreid in kranten en literaire bladen als Orpheu en Presença gepubliceerde gedichten, recensies, essays en polemieken, al die losse fragmenten en grotere gehelen die zich opstapelden in zijn beroemde arca. Dat het nooit zover is gekomen hangt met een aantal factoren samen: uiterlijke, zoals geld, maar vooral innerlijke, zijn hang naar perfectie, zijn weigering of onvermogen om iets als afgerond te beschouwen. Dat Mensagem als enige wel als boek werd gepubliceerd, heeft alles te maken met het feit dat het een prijsvraag betrof en de uitgave zich (dus) grotendeels buiten zijn invloed om voltrok, en met zijn hoop om door het meedoen aan de prijsvraag een baan als bibliothecaris te verwerven, die hem de ruimte zou verschaffen om zich intensiever met het bezorgen van zijn eigen oeuvre bezig te houden. Helaas ging dat niet door. Het ambitieuze blijkt ook uit een brief aan Geraldo Coelho de Jesus, waarin hij geestdriftig, juichend bijna, vertelt over het succes van de allesbehalve democratische krant Acção, waaraan hij bijdragen heeft geleverd, over orde en publieke opinie, die veel opzien baren. Alleen dringt zich bij alles wat hij | |
[pagina 53]
| |
doet en schrijft toch steeds de vraag op: gelóóft hij er ook in? Is het gemeend of is het een spel? Wil hij de mensheid een door hem gevoelde waarheid in het gezicht slingeren, of redeneert en formuleert en provoceert hij louter om zich te vermaken als de goden? Bernardo Soares is wat dat betreft duidelijker: uiteindelijk is alles terug te voeren op een spel, maar in dat spel reikt zijn ambitie tot in de hemel. Hij wil inzichtelijk maken, blootleggen, datgene te voorschijn brengen wat achter alles zit. Zelfs als hij beschrijft hoe hij op het terras van een café trillend naar het leven zit te kijken en verzucht, ‘man van idealen die ik ben, wie weet of mijn grootste aspiratie in feite niet is niet méér te doen dan deze plaats aan dit tafeltje van dit café bezet te houden,’Ga naar voetnoot9. dan druipt daar de eerzucht vanaf. Overigens is hij in dat streven in ieder geval geslaagd, want als Fernando Pessoa zit hij in brons gestold op het terras voor café A Brasileira, op het Chiado in zijn Lissabon. Hij, Bernardo Soares, de onooglijke hulpboekhouder uit de Benedenstad, de sjofele, onopvallende klerk, de eenzame kamerbewoner, de man die geen liefde en gezin kent, de partijloze, ideologieloze en godsdienstloze, ambieert in zijn bijna niet-bestaan het hoogst mogelijke - de nabijheid van de goden, de instanties die de touwtjes van het marionettentheater in handen hebben. Tegelijkertijd weet hij echter dat hij door niemand zal worden begrepen, althans niet tijdens zijn leven, als hij erin slaagt dat doel te bereiken en verwoordt wat het betekent voor het menszijn, voor zijn menszijn: Ooit zal men misschien begrijpen dat ik als geen ander mijn natuurlijke plicht heb gedaan als vertolker van een deel van onze eeuw; en wanneer men dat begrijpt zal men moeten schrijven dat ik in mijn tijd niet werd begrepen, dat ik helaas geleefd heb in liefdeloosheid en kou en dat het jammer is dat me zoiets is overkomen. En wie dat schrijft zal in de tijd waarin hij het schrijft, precies zoals zij die mij thans omringen, mijn gelijke uit die toekomstige tijd niet begrijpen. Want de mensen leren slechts ten nutte van hun overgrootouders, die reeds dood zijn. Alleen de doden weten wij de werkelijke leefregels bij te brengen. Het is avond nu ik dit schrijf, na een dag met regen. Een vreugde in de lucht doet bijna te koel aan tegen de huid. De dag loopt niet in grijs maar in bleekblauw ten einde. Zelfs de straatkeien glanzen met een vaag blauwe weerschijn. Het doet pijnt te leven, maar heel ver weg. Voelen is van geen belang.Ga naar voetnoot10. Het stemt hem moedeloos en verhindert hem soms zelfs datgene te doen wat zijn roeping is, schrijven: | |
[pagina 54]
| |
Ik schrijf al geruime tijd niet. [...] Ik schrijf niet alleen geruime tijd niet, maar besta zelfs niet. Ik geloof dat ik nauwelijks droom. De straten zijn straten voor me. [...] Ik besta al geruime tijd niet. Ik ben uiterst rustig. Niemand onderscheidt mij van wie ik ben. Zojuist voelde ik me ademhalen alsof ik iets geheel nieuws, of iets nu pas voor het eerst had gedaan. Ik begin me er bewust van te worden dat ik een bewustzijn heb. Misschien kom ik morgen bij het ontwaken weer tot mijzelf en neem ik de draad van mijn eigen bestaan weer op. Ik weet niet of ik dan gelukkiger zal zijn of minder gelukkig. [...] Ik ben al geruime tijd niet meer ik.’Ga naar voetnoot11. Dit laatste is een cruciale opmerking: ik ben al geruime tijd niet meer ik, want ik besta pas als ik schrijf. Soares' leven zijn de woorden die hij dag in dag uit optekent in de Benedenstad. De taal is het echte leven, formuleren het werkelijke bestaan. De taal is ook de bindende factor tussen gevoel, wil en rede, in de taal vinden ze elkaar. | |
Het leven als slecht zittend kostuumHet boek der rusteloosheid, dat ‘levensverhaal zonder leven’, die ‘biografie zonder feiten’, zou omschreven kunnen worden als een beredeneerde gevoelsexplosie. Het hoofd is bij Pessoa altijd nadrukkelijk aanwezig, maar toch is, achter de façade van nuchterheid en beheersing, het hele boek één lange aaneenrijging van emoties, indrukken, gewaarwordingen, waarnemingen, kortom, van alles wat niet direct met het brein van doen heeft. Het gevoel treedt vaak sterker op de voorgrond dan bij de meest romantische dichter of schrijver of schilder. Juist door die gevoelens te filteren door het verstand, door ze voortdurend te remmen, te beheersen, kunnen ze grenzen overschrijden die anders volkomen blokkerend zouden werken. Het klinkt paradoxaal, maar ik ben ervan overtuigd dat het zo is. Het is het creëren van vrijheid, het denken doet dienst als een stofzuiger die de vloer waarop de gevoelens kunnen liggen, zuivert van alle overbodige troep. Wat indamming van de vrijheid lijkt, wordt zo ultieme vrijheid. Alles overdreven, extreem, maar beheerst! ‘Bij mij,’ schrijft hij, en het klinkt bijna als een beginselverklaring, is de intensiteit van de gevoelens altijd geringer geweest dan de intensiteit van het besef ervan. Ik heb altijd meer geleden onder het besef te lijden dan onder het leed dat ik onderging. Het leven van mijn emoties is van meet af aan verhuisd naar de zalen van het denken en daar heb ik de emotieve kennis van het leven altijd ruimer beleefd. En daar het denken, | |
[pagina 55]
| |
wanneer het gevoel herbergt, veeleisender wordt dan het gevoel, maakte het regime van bewustzijn waartoe ik overging om te beleven wat ik voelde, de manier waarop ik voelde alledaagser, epidemischer, tintelender voor me.Ga naar voetnoot12. Pessoa's hart zit in zijn hersenen. Beheersing en analyse van het denken, voelen en willen, zoals gezegd de heilige drievuldigheid van Pessoa. Op telkens verschillende manieren komen deze drie elementen van het menselijke bestaan terug in de fragmenten van het Boek der rusteloosheid. Waarbij willen moet worden gezien als handelen, het niveau waarop gevoel en rede hun roerselen omzetten in een bewuste ingreep. In tegenstelling tot het instinctieve handelen, dat nergens door wordt ingegeven, eenvoudigweg plaatsvindt, ja zelfs ten dode is opgeschreven zodra het overdacht wordt, op het niveau van het bewustzijn wordt getild: Als het hart kon denken, stond het stil. De onbewustheid, zegt hij, is het fundament van het leven. En wie gevoel heeft, wie nadenkt, wie bewust handelt, ook al is dat niet-handelen, wordt geteisterd en gekweld door het besef dat dat nergens toe leidt en dat zelfs het afzien van alles tot mislukken is gedoemd: Ik wilde het leven niet voelen en de dingen niet beroeren, omdat ik op grond van de besmetting van mijn geaardheid door de wereld wist dat de gewaarwording van het leven voor mij altijd smartelijk zou zijn. Maar terwijl ik dat contact poogde te vermijden, isoleerde ik mij en terwijl ik mij isoleerde verergerde ik mijn toch al overdreven gevoeligheid. Indien het mogelijk ware werkelijk ieder contact met de dingen te verbreken, zou het goed gaan met mijn gevoel. Maar dat totale isolement is niet te verwezenlijken. Hoe weinig ik ook doe, ik adem, hoe weinig ik ook aanwezig ben, ik beweeg mij.Ga naar voetnoot13. Wie zich ervan bewust is dat alleen onbewustheid tot een zorgeloos bestaan kan leiden, lijdt dubbel, omdat hij iets niet kan en omdat hij weet dat hij het niet kan. Hij rukt aan de grenzen die verstand, gevoel en wil hem opleggen, maar het is vergeefs, zoals hij reeds bij voorbaat weet, want het menselijk leven is daartoe niet in staat. Het leven is ‘een slecht zittend kostuum’ dat de mens door een Instantie waar hij geen weet van heeft is aangemeten en hem door een zelfde almachtige Instantie bij de dood weer zal worden uitgetrokken. De redding voor Soares/Pessoa ligt in de taal, in het schrijven: | |
[pagina 56]
| |
Iets zeggen! Iets weten te zeggen! Weten te bestaan door de geschreven stem en het intellectuele beeld! Alleen daarin schuilt de waarde van het leven: de rest zijn mannen en vrouwen, veronderstelde liefdes en gekunstelde ijdelheden, uitvluchten van de spijsvertering en de vergetelheid, mensen die net als pissebedden wanneer men een steen optilt, zinloos door elkaar krioelen onder de grote abstracte rots van de blauwe lucht.Ga naar voetnoot14. En zo loopt Bernardo Soares door zijn universum, de Benedenstad, en observeert hij en noteert hij, maar hoe concreet, tastbaar, reëel de observaties ook mogen zijn, uiteindelijk vormen ze slechts de aanleiding voor een verstandelijke overweging, verbergen ze het geheim van een hogere grootheid, of representeren ze de tekortkomingen van 's mensen wezen. Mensen, dieren, huizen, een zonsondergang, regen, de Taag - alles verliest zijn inhoud en krijgt een symboolwaarde, waardoor het onderdeel wordt van het metafysisch stelsel. Reizen is reizen in het hoofd. Met andere woorden, heel het universum, dat hij al had teruggebracht tot de Benedenstad, wordt verder teruggebracht tot zijn eigen hoofd - en daardoor uitgebreid tot meer dan het oneindige. | |
WeerzinHet boek der rusteloosheid is een onuitputtelijke bron van aforismen, sprekende beelden, treffende vergelijkingen en ingenieuze redeneringen of, soms ook, drogredenen. Om Pessoa's methode aan te geven, laat ik hier enkele voorbeelden volgen van hoe het veralgemenen of inkrimpen in zijn werk gaat. Bernardo Soares loopt over straat en zijn aandacht wordt getrokken door de rug van de man voor hem, ‘de gewone rug van zomaar een man’.Ga naar voetnoot15. Die rug zet hem aan het denken over het leven van de gewone man, de alledaagsheid van het gezinshoofd dat naar zijn werk gaat. Hij mijmert erop door, de rug vormt het venster waardoor hij die gedachten ziet. ‘Welnu,’ vervolgt hij dan, ‘de rug van deze man slaapt. De hele man die gelijke tred met mij houdend voor me uit loopt, slaapt. Hij loopt onbewust. Hij leeft onbewust. Hij slaapt omdat wij allemaal slapen. Heel het leven is een droom. Niemand weet wat hij doet, niemand weet wat hij wil, niemand weet wat hij weet. Wij slapen het leven, wij eeuwige kinderen van het fatum.’ Hij voelt zich begaan met die man, voelt zich begaan met alle meisjes die babbelend op weg zijn naar het atelier, met kantoorpersoneel en laadknechten en struise dienstmeiden, voelt zich, kortom, begaan met de hele mensheid. ‘Wat doet dit alles hier?’ vraagt hij zich af. En zo leidt een simpele waarneming, de rug van een man op straat, tot een existentiële vraag, tot een algemene bespiegeling. | |
[pagina 57]
| |
Een andere keer is het het kraagje op de jurk van een vrouw in de tram dat hem, ‘als in een inleiding op de politieke economie’, het hele economische en sociale leven openbaart.Ga naar voetnoot16. En niet alleen dat, maar ook ‘de vrijages, de uitwasemingen, de ziel van al diegenen die hebben gewerkt opdat deze vrouw hier voor me in de tram om haar sterfelijke hals de gewonden banaliteit kon dragen van donkergroen zijden garen op een minder donkere groene jurk.’ Daarmee is de cirkel rond: via de jurk dwalen zijn geestelijke ogen af naar de wereld en door die wereld keren zijn fysieke ogen terug naar de jurk. Om onmiddellijk op een ander object te vallen en opnieuw te worden meegesleurd door een onstuitbare gedachten- en beeldenassociatie. ‘Ik word duizelig. De banken van de tram, met gevlochten zittingen van korte, stevige strohalmen, voeren me naar verre streken, vermenigvuldigen zich voor me in industrieën, arbeiders, huizen van arbeiders, levens, realiteiten, alles. Uitgeput en slaapdronken stap ik uit. Ik heb het hele leven geleefd.’ Dan weer leidt een natuurbeeld, een nauwkeurige beschrijving van wolken die over de stad trekken als ‘misvormde ballen van een absurd spel’ hem tot het besef van de eigen vergankelijkheid en stuurloosheid: ‘Wolken... Ik besta zonder dat ik het weet en ik zal doodgaan zonder dat ik het wil. Ik ben de tussenfase tussen wat ik ben en wat ik niet ben, tussen wat ik droom en wat het leven van mij heeft gemaakt, het abstracte en vleselijke midden tussen dingen die niets zijn, terwijl ook ikzelf niets ben. Wolken... Welk een rusteloosheid voelt zich ik, welk een ongemak denkt zich ik, welk een nutteloosheid wil zich ik! Wolken... Ze trekken maar langs.’Ga naar voetnoot17. Of het komt van binnenuit: angst die hem dooreen schudt en die hij niet kan verklaren. Het onbewuste dat hem overrompelt op een dermate sterke wijze dat het een stem krijgt, zoals uit het slot van dit huiveringwekkende fragment blijkt: Vandaag ben ik vroeg wakker geworden, met een schok van verwarring, en meteen uit bed gestapt onder de wurgende last van een onbegrijpelijke weerzin. Geen enkele droom had hem veroorzaakt, geen enkele realiteit had hem mij kunnen bezorgen. Het was een absolute en volledige weerzin, maar hij was ergens op gebaseerd. In de duistere diepte van mijn ziel leverden onbekende krachten onzichtbaar een veldslag, waarbij ik het slagveld was en heel mijn ik dreunde onder de onbekende botsing. Een fysieke walging voor het hele leven kwam met mijn ontwaken op. Een verschrikking te moeten leven stond met mij op uit bed. Alles leek mij leeg en ik had de ijzingwekkende indruk dat er geen enkele oplossing is voor geen enkel probleem. Een enorme onrust deed me huiveren bij het geringste gebaar. Ik was bang dat ik gek werd, niet van waanzin maar van wat er gebeurde. Mijn lijf was een latente kreet. Mijn | |
[pagina 58]
| |
hart bonsde alsof het praatte.Ga naar voetnoot18. Soms voert een gevoel, of liever, het besef van een gevoel, Soares tot een soort levensprogramma. Tédio bijvoorbeeld. Spleen. Omdat dit begrip - dat ik heb vertaald als weerzin, in de betekenis van een algehele, niet concreet benoembare onvrede, een onduidelijke wrevel, een vage afkeer van het leven die zich uitdrukt in apathie en verveling - omdat dat als een rode draad door Het boek der rusteloosheid’ loopt, er een van de basisbegrippen van vormt, laat ik hier een wat langer citaat volgen waarin alle vaste elementen van Soares' redeneertrant en bekommernis aan bod komen. Gezien de sterke neiging die ik ertoe heb, is het vreemd dat ik nooit op het idee ben gekomen erover na te denken waaruit weerzin bestaat. Vandaag bevind ik mij waarlijk in die tussentoestand van de ziel waarin het leven noch iets anders mij zint. En ik benut mijn plotselinge ingeving dat ik nooit heb nagedacht over wat weerzin zou moeten zijn, om door middel van gedachten die bijna indrukken zijn (gedachten die bijna indrukken zijn!-H.L) een analyse te bedenken, ook al is die enigszins gekunsteld, van wat hij dan wel is. | |
[pagina 59]
| |
en de landerijen niet meer overblijft dan het vermogen naar ze te kijken zonder erdoorheen te kunnen lopen. Wij bergen een isolement van onszelf in ons, maar een isolement waarbij wat scheidt net zo gestagneerd is als wijzelf, brak water dat ons onbegrip omringt. Op een soortgelijke, schijnbaar nuchter beheerste manier, schrijft Bernardo Soares over de liefde. Ik zeg schijnbaar, omdat je het als lezer - en dat is het raffinement van de stijl! - achter de rationele analyse voelt zinderen. Het gevoel lijkt verdoofd, ja gedood te worden om het onder de microscoop te kunnen leggen, maar wat het oog van de analist ziet en wat zijn pen | |
[pagina 60]
| |
beschrijft, is springlevend. Het verstand beschrijft het gevoel op een zodanige manier dat het bij de lezer eerder doordringt tot het gevoel dan tot het verstand. En hem dus iets duidelijk kan maken over zijn eigen gevoel, over zijn eigen verhouding tot bijvoorbeeld de liefde. Alvorens ook hier weer een langer fragment te citeren, enkele opmerkingen over Pessoa en de liefde. In Mijn droom is van mij heb ik naast andere brieven en teksten ook de liefdesbrieven van Pessoa aan Ophélia Queiroz vertaald. Kon dat wel, was een vraag die ik vaker te horen kreeg - en die ik mezelf ook had gesteld voor ik het besluit nam ze op te nemen. Ja, vond ik, en vind ik nog steeds. Er zijn twee mogelijkheden: de brieven waren een spel of ze waren gemeend. In het eerste geval horen ze thuis in Pessoa's oeuvre, omdat het de beoefening van een genre betreft. In het tweede geval (en de laatste brief van de eerste fase, van 29 november 1920, maakt dat tamelijk waarschijnlijk: ‘De liefde is over. Mijn toekomst gehoorzaamt een andere wet, van het bestaan waarvan jij geen weet hebt, en is steeds meer onderworpen aan de gehoorzaamheid aan Meesters die niets veroorloven en niets vergeven.’Ga naar voetnoot20.) geldt wat ik zou willen noemen de biografenvrijheid: de vrijheid om na de dood van een schrijver gebruik te maken van - soms pijnlijke - feiten en gegevens uit zijn leven als die een beter licht kunnen werpen op dat leven. Je zou je trouwens kunnen afvragen of die ethische kwestie niet geldt voor alles wat er postuum van Pessoa is verschenen, dat wil zeggen, materiaal dat hij zelf nooit had gepubliceerd. Zou deze perfectionist, deze man die zijn hele leven slechts plannen maakte voor uitgave van zijn werk, maar uit ontevredenheid of om wat voor reden dan ook daarvan afzag, zou die niet gruwen als hij wist wat er allemaal uit zijn kist werd en wordt gehaald? De fragmenten die samen Het boek der rusteloosheid vormen, zijn deels gedateerd, deels ongedateerd. Geen enkel gedateerd fragment over de liefde is geschreven ten tijde van de correspondentie; wat de ongedateerde betreft, zou het interessant zijn te weten of er overeenkomst in tijd bestaat, of Pessoa via de pen van Soares reageert op zijn voorzichtige toenaderingspogingen tot Ophélia, zijn onvermogen aangeeft, zijn keuze voor de literatuur (de Meesters) toelicht. Onder eigen naam doet hij het in ieder geval wel, in enkele gedichten, en ook, op een ironische, bijna sarcastische manier, als Álvaro de Campos in het gedicht Alle liefdesbrieven...: Alle liefdesbrieven zijn
Belachelijk.
Het waren geen liefdesbrieven waren ze niet
Belachelijk.
Ook ik schreef in mijn tijd liefdesbrieven,
| |
[pagina 61]
| |
Net als alle andere
Belachelijk.
Als er liefde is, moeten liefdesbrieven
Dat zijn:
Belachelijk.
Maar uiteindelijk
Zijn alleen zij die nooit
Liefdesbrieven
Hebben geschreven
Belachelijk.
Was ik maar terug in de tijd dat ik
Liefdesbrieven schreef,
Zonder te merken hoe
Belachelijk.
Nu echter zijn
Mijn herinneringen
Aan die liefdesbrieven
Belachelijk.
(Alle aanstellerige woorden
En alle aanstellerige gebaren
Zijn van nature
Belachelijk.)Ga naar voetnoot21.
Als Bernardo Soares zaait hij echter onmiddellijk weer twijfel, wanneer deze zegt: ‘Ik ben altijd een acteur geweest, een goed acteur. Telkens als ik beminde, deed ik alsof ik beminde en zelfs voor mijzelf doe ik alsof.’Ga naar voetnoot22. Wat de liefde, spel of geen spel, bij hem teweegbracht, of liever gezegd, bij hem aanrichtte, omschrijft hij als volgt: Eén keer slechts ben ik werkelijk bemind. Sympathie heb ik altijd en van iedereen ondervonden. Zelfs de meest toevallige kennis viel het nooit gemakkelijk grof of lomp of zelfs alleen maar koel tegen me te zijn. Een paar keer heb ik sympathie ondervonden die ik met mijn hulp - in ieder geval misschien - had kunnen doen omslaan in liefde of genegenheid. Ik heb nooit het geduld of de geestelijke attentheid gehad om zelfs maar te wensen een dergelijke inspanning te doen. | |
[pagina 62]
| |
Toen ik dit bij mijzelf vaststelde, dacht ik aanvankelijk - zo slecht kennen wij onszelf - dat het voortkwam uit verlegenheid die in mijn ziel schuilde. Later ontdekte ik echter dat het dat niet was, maar weerzin jegens emoties, verschillend van mijn weerzin jegens het leven, en geen geduld hebben om me te binden aan een continu gevoel, vooral wanneer daar een voortdurende inspanning aan moest worden gekoppeld. Waartoe? dacht in mij hetgeen niet denkt. Ik ben subtiel genoeg en heb voldoende tact om het ‘hoe’ te weten; het ‘hoe van het hoe’ is me altijd ontgaan. Mijn wilszwakte is altijd begonnen als een zwakte van de wil om te willen. En zo verging het mij met mijn emoties precies eender als het me met mijn intellect, mijn wil zelf en met alles wat leven is vergaat. Maar van die ene keer dat een boosaardig toeval me deed denken dat ik liefhad, en me waarlijk liet vaststellen dat ik bemind werd, werd ik eerst duizelig en confuus, alsof ik in een loterij een grote prijs had gewonnen in een niet wisselbare muntsoort. Daarna voelde ik mij lichtelijk gestreeld in mijn ijdelheid, maar dat gevoel, dat ieder mens kent en dat de gewoonste zaak van de wereld lijkt, ging vlug voorbij. Wat volgde was een moeilijk te definiëren gevoel waarbij zich op onprettige wijze weerzin, vernedering en moeheid kenbaar maakten. | |
[pagina 63]
| |
soen zich niet te verwijderen, opdat men niet zou denken dat men heer en meester is over zijn gevoelens en zich verre houdt van het hoogste dat een menselijke ziel kan geven. De moeheid dat ons bestaan omslaat in iets dat absoluut afhankelijk is van de verhouding met een gevoel van een ander! De moeheid om hoe dan ook gedwongen te moeten voelen en evenzeer gedwongen een weinig te moeten beminnen, al ware het zonder wederkerigheid! Een acteur, een goed acteur, dat was Fernando Pessoa. Zo goed dat hij niet acteerde, maar leefde. De analyse die hij Bernardo Soares steeds laat toepassen in Het boek der rusteloosheid, past hij ook toe op zichzelf door zich op te splitsen in personen die elk een laag van zijn persoonlijkheid vertegenwoordigen. ‘Ik heb verschillende persoonlijkheden in mij geschapen. Ik schep voortdurend persoonlijkheden. Iedere droom van mij wordt onmiddellijk, zodra hij als droom verschijnt, belichaamd in een andere persoon die hem dan droomt in plaats van ikzelf. Om te scheppen heb ik mij vernietigd; ik heb me innerlijk zo veruitwendigd dat ik binnen in mij slechts uitwendig | |
[pagina 64]
| |
besta. Ik ben het levende podium waarop verschillende acteurs lopen die verschillende stukken spelen.’Ga naar voetnoot24. Woorden van Bernardo Soares die letterlijk door Fernando Pessoa hadden kunnen zijn neergeschreven. De man van de maskers geeft zich bloot. Pessoa is niet alleen de bijna naïeve, argeloze en onbedorven blik van Alberto Caeiro, de ogen die kijken naar wat nooit eerder was; niet alleen de strengklassieke, zelfverzekerde houding van Ricardo Reis, de pen die schrijft in een strak cerebraal ritme; niet alleen de even joyeuze als vileine, even uitbundige als wereldse opstelling van Álvaro de Campos, de man die niets of niemand ontziend door het leven raast; niet alleen de poging tot stoïcijns leven van de baron van Teive; niet alleen het in zichzelf gekeerde genie van Bernardo Soares, de boekhouder die zijn schuwheid tot een pantser hardt; niet alleen het literaire activisme van hemzelf, de ‘schepper van mythen, het hoogste mysterie dat iemand van de mensheid kan bewerkstelligen’Ga naar voetnoot25. - Pessoa is dat allemaal plus alle andere reeds bekende schrijvers en wat verder nog verborgen ligt in de arca. Pessoa is zijn eigen bezweerder en daardoor zijn eigen heelmeester, psychiater en genezer. Voor wie het leven een spel is, is spelen bestaan. Harrie Lemmens is vertaler. Hij vertaalde o.m. werk van Fernando Pessoa, José Saramago, J. Rentes de Carvalho en João Ubaldo Ribeiro. |
|