| |
| |
| |
| |
| |
| |
Fernando Pessoa
De zeevaarder
statisch drama in een akte [vertaling: Adri Boon]
voor Carlos Franco
Een vertrek, zonder twijfel in een oud kasteel. Het vertrek is zichtbaar rond van vorm. In het midden staat op een katafalk een lijkkist met een maagd erin, gekleed in het wit. Vier kaarsen op de hoeken. Rechts, bijna recht tegenover wie zich het vertrek voorstelt, bevindt zich het enige venster, hoog en smal, dat uitziet op een klein stukje zee tussen twee bergen in de verte. Bij het raam houden drie maagden de waak. De eerste zit tegenover het raam, met haar rug naar de kaars die rechts staat. De twee anderen zitten aan weerszijden van het venster. Het is nacht en er schijnt nog vaag een restje maanlicht.
Het heeft nog geen enkel uur geslagen.
Het zou niet te horen zijn. Er is geen klok hier in de buurt. Het kan niet lang meer duren voor het dag wordt.
Nee, de horizon is nog donker.
Wat zoudt gij ervan vinden, mijn zuster, als we de tijd doorbrachten met het vertellen wie we waren. Dat is fijn en altijd onwaar...
Nee, laten we daar niet over praten. Trouwens, waren wij wel iets?
Misschien. Ik weet het niet. Maar hoe dan ook, het is altijd prettig om over het verleden te praten... De uren zijn vergleden en wij hebben ze in stilte doorgebracht. Ik heb aldoor naar de vlam van die kaars zitten kijken. Soms flakkert hij, nu eens verbleekt hij, dan weer wordt hij geler. Ik weet niet waarom dat gebeurt. Maar weten wij, mijn zusters, ooit waarom iets gebeurt...?
| |
| |
(een stilte)
Praten over het verleden, dat moet mooi zijn, want het is zinloos en je wordt er zo droevig van...
Laten we, als gij wilt, spreken over een verleden dat we niet hebben gehad.
Nee, want misschien hebben we het wel gehad...
Maar het zijn slechts woorden. Praten maakt zo weemoedig! Het is zo'n bedrieglijke manier om onszelf te vergeten...! Als we eens wat gingen lopen...?
Hier, van de ene kant naar de andere. Soms roept dat dromen op.
Dat weet ik niet. Waarom zou ik dat moeten weten?
(een stilte)
Heel dit land is erg treurig... Dat waar ik eertijds woonde was minder treurig. In de avondschemering zat ik bij mijn venster te spinnen. Het venster zag uit op zee en soms was er een eiland in de verte... Vaak spon ik ook niet; dan staarde ik alleen naar de zee en vergat te leven. Ik weet niet of ik gelukkig was. Ik zal nooit meer degene zijn die ik misschien nooit was...
Behalve hier heb ik nog nooit de zee gezien. Maar door dat venster daar, het enige waardoor je de zee kunt zien, zie je zo weinig...! De zee van andere lan-
| |
| |
Alleen de zee van andere landen is mooi. De zee die wij zien wekt altijd een verlangen naar die welke wij nooit zullen zien...
(een stilte)
Zeiden we niet dat we elkaar over ons verleden gingen vertellen?
Waarom zou er geen klok in dit vertrek zijn?
Ik weet het niet... Maar zo, zonder klok, is alles vager en raadselachtiger. Behoort de nacht meer aan zichzelf toe... Wie weet of we zo zouden kunnen praten als we wisten hoe laat het was?
Mijn zuster, alles is mij droef te moede. Het is december in mijn ziel... Ik probeer niet naar het venster te kijken... Ik weet dat daarvandaan, in de verte, bergen te zien zijn... Ik was gelukkig achter de bergen, eertijds... Ik was nog klein. Ik plukte bloemen en voor het slapen gaan vroeg ik ze niet weg te gooien... Ik weet niet wat voor onherstelbaars daarin schuilt, want ik moet er bijna om huilen... Het was ver van hier, dat dat kon bestaan... Wanneer zal het dag worden...?
Wat doet het ertoe? Hij komt altijd op dezelfde manier... altijd, altijd, altijd...
(een stilte)
Laten we elkaar verhalen vertellen... Ik ken geen verhalen maar dat hindert niet... Alleen leven hindert... Laten we nog niet met de rand van ons kleed langs het leven strijken... Nee, sta niet op. Dat zou beweging zijn, en elke
| |
| |
beweging onderbreekt een droom... Nu was ik wel helemaal niet aan het dromen, maar ik vind het een aangenaam idee dat het had gekund... Zeg, het verleden, waarom spreken we daar niet over?
We besloten dat niet te doen... Straks breekt de dag aan en dan zullen we er spijt van krijgen... Als het licht wordt, sluimeren dromen in... Het verleden is slechts een droom... Ik zou trouwens niet weten wat geen droom is. Als ik heel aandachtig naar het heden kijk, lijkt het of het al voorbij is... Iets - wat is dat? Hoe gaat het voorbij? Hoe is binnenin de manier waarop het voorbijgaat...? Ach, mijn zusters, laten we hardop praten, laten we allemaal tegelijk praten... De stilte begint vorm te krijgen, begint iets te worden... Ik voel hoe ik erdoor omhuld word alsof het mist is... Ach, spreek, spreek toch...!
Waarvoor...? Ik kijk naar jullie beiden maar zie jullie niet meteen... Het lijkt wel of er tussen ons een steeds grotere afgrond gaapt... Ik moet het idee dat ik jullie kan zien laten rusten om jullie te kunnen zien... Deze warme lucht is koud van binnen, daar waar het de ziel raakt... Ik zou nu onmogelijke handen door mijn haar moeten voelen strijken - dat is het gebaar waarmee over sirenen wordt gesproken... (ze legt haar handen op haar knieën. Een stilte) Zo even nog, toen ik aan niets dacht, dacht ik aan mijn verleden.
Ik moet ook hebben zitten denken aan het mijne...
Ik weet al niet meer waaraan ik dacht... Aan het verleden van anderen misschien... aan het verleden van wonderlijke mensen die nooit hebben bestaan... Dicht bij het huis van mijn moeder stroomde een beek... Waarom stroomde die daar, waarom stroomde hij niet verder weg of dichterbij...? Is er een reden waarom iets is wat het is? Is daar een reden voor even werkelijk en waar als mijn handen...?
Handen zijn werkelijk noch waar... Het zijn mysteries die in ons leven huizen... Soms, als ik naar mijn handen kijk, word ik bang voor God... Er waait geen zuchtje wind dat de vlammen van de kaarsen kan doen flakkeren, en kijk eens, toch flakkeren ze... Waar buigen ze naartoe...? Wat jammer als iemand daar een antwoord op zou weten...! Ik zou graag luisteren naar barbaarse muziek die nu gespeeld moet worden in paleizen op andere continen-
| |
| |
ten... Het is altijd ver in mijn ziel... Misschien wel omdat ik als kind op het strand achter de golven aan holde. Ik voerde het leven aan de hand mee tussen de rotsen, bij laagwater, wanneer het lijkt of de zee de handen op zijn borst gevouwen heeft, slapend als het beeld van een engel waar niemand ooit nog naar kijkt...
Je woorden herinneren me aan mijn ziel...
Dat komt misschien doordat ze niet waar zijn... Ik besef nauwelijks dat ik ze zeg... Ik herhaal ze luisterend naar een stem die ik niet hoor maar die ze me influistert... Maar ik moet werkelijk aan zee hebben gewoond... Want altijd als iets golft, houd ik ervan... Er bewegen golven in mijn ziel... Wanneer ik loop, wieg ik... Nu zou ik willen lopen... Ik doe het alleen niet omdat het nooit zin heeft iets te doen, vooral iets wat je graag wilt doen... Bergen, daar ben ik bang voor... Het kan niet dat ze zo roerloos staan en zo groot zijn... Ze moeten een stenen geheim bevatten waarvan ze het bestaan zichzelf weigeren te bekennen... Als ik door uit dit venster te buigen de bergen niet zou hoeven te zien, zou iemand in wie ik me gelukkig voel even uit mijn ziel buigen...
Wat mij betreft, ik houd van bergen... Aan deze kant van alle bergen is het leven altijd naar...Maar aan de andere kant, daar waar mijn moeder woont, zaten we vaak in de schaduw van de tamarindebomen te praten over reizen naar andere streken... Alles was daar lang en gelukkig als het lied van twee vogels aan weerszijden van een weg... De enige open plekken in het bos waren onze gedachten... En onze dromen bestonden eruit dat de bomen geen andere kalmte op de grond wierpen dan hun schaduwen... Ja, we moeten daar vast zo hebben geleefd, ik en ik weet niet wie nog meer... Zeg me dat het waar is zodat ik niet hoef te huilen...
Ik leefde tussen rotsen en staarde naar de zee... De rand van mijn rok was fris en zilt en wapperde tegen mijn blote benen... Ik was een kleine wildebras... Nu maakt het me bang zo te zijn geweest... Het lijkt wel of ik nu slaap... Vertel me over feeën. Ik heb er nog nooit aan iemand over horen vertellen... De zee was te groot om aan hen te denken... In het leven geeft klein zijn een warm gevoel... Was gij gelukkig, mijn zuster?
| |
| |
Ik begin het op dit ogenblik eertijds te zijn geweest... Bovendien speelde dat alles zich in de schaduw af... De bomen hebben het intenser beleefd dan ik... Het kwam nooit en ik verwachtte het ook niet... En gij, zuster, waarom spreekt gij niet?
Ik vind het vreselijk straks al te zullen hebben gezegd wat ik jullie ga zeggen. Mijn woorden zullen tot het verleden behoren zodra ik ze zeg, ze zullen ik weet niet waar buiten mij blijven bestaan, verstard en noodlottig... Ik spreek en denk onderwijl aan mijn keel, en mijn woorden komen me voor als mensen... Mijn angst overtreft mezelf. Ik voel in mijn hand, hoe dat kan weet ik niet, de sleutel van een onbekende deur. En mijn gehele wezen is een amulet of een tabernakel dat zich bewust is van zichzelf. Het is hierom dat ik bang ben om, als was het een donker bos, het mysterie van het spreken te doorkruisen... Want wie weet tenslotte of ik wel zo ben en of ik dit inderdaad ook echt voel...?
Het is zo moeilijk om precies te weten wat je voelt als we de aandacht op onszelf richten...! Zelfs leven wordt moeilijk als je het je bewust bent... Maar spreek toch, zonder erbij stil te staan dat je bestaat... Wilde gij niet zeggen wie gij was?
Wie ik vroeger was, herinnert zich niet meer wie ik nu ben... Arme vrouw die ik was, zo gelukkig...! Ik leefde tussen de schaduwen van de takken, en mijn ziel is een en al ritselende bladeren. Wanneer ik in de zon loop, is mijn schaduw fris. Ik bracht mijn vlietende dagen door bij bronnen, waarin ik, als ik droomde te leven, de kalme toppen van mijn vingers doopte... Aan de oevers van de meren boog ik soms voorover en bekeek mezelf... Wanneer ik dan glimlachte, schenen mijn tanden raadselachtig in het water... Ze hadden een eigen glimlach, los van die van mij... Ik glimlachte altijd zomaar, zonder reden... Ach, spreek me over de dood, over het einde van alles, zodat ik een reden heb om te herinneren...
Laten we nergens over praten, nergens over... Het is kouder geworden, maar waarom is het kouder geworden? Er is geen reden voor dat het kouder is. Het is niet veel kouder dan het is... Waarom zouden we moeten praten...? We kunnen beter zingen, ik weet niet waarom... Zingen, als mensen
| |
| |
Boven en hiernaast:
Een scène uit de recente uitvoering van De Zeevaarder in de regie van Karlo Severdija op he Festival van Europese Eenakters in Breda op 5 mei 2001 (foto's. Kees vam Dongen)
| |
| |
| |
| |
's avonds zingen, is het gezang een blijmoedig en onbevreesd persoon die onverwacht de kamer binnenkomt en warmte brengt om ons te troosten... Ik zou een lied voor jullie kunnen zingen dat we in het huis van mijn verleden zongen. Waarom willen jullie niet dat ik dat voor jullie zing?
Het heeft geen zin, mijn zuster...Als iemand zingt, kan ik niet bij mezelf zijn. Ik moet niet aan mezelf herinnerd kunnen worden. Daarna wordt heel mijn verleden een ander en huil ik om een dood leven dat ik met me meedraag en dat ik nooit geleefd heb. Het is altijd te laat om te zingen, net zoals het altijd te laat is om niet te zingen...
(een stilte)
De dag zal nu niet meer lang op zich laten wachten... Laten we stil zijn... Het leven wil het zo. Bij mijn geboortehuis was een meer. Ik ging daar vaak heen en ging dan aan de oever zitten, op een boomstronk die bijna in het water was gevallen... Ik ging op het uiteinde zitten en dompelde mijn voeten in het water, met mijn tenen naar beneden gestoken. Daarna keek ik overdreven lang naar mijn tenen, maar niet om ze te zien. Ik weet niet waarom dan wel, maar ik heb het idee dat het meer nooit heeft bestaan... Eraan terugdenken is als me niets meer kunnen herinneren... Wie weet waarom ik dit zeg en of ik het was die heeft meegemaakt wat ik me herinner...?
Aan het strand zijn we droevig wanneer we dromen... We kunnen niet zijn wat we willen zijn, want wat we willen zijn, willen we altijd in het verleden zijn geweest... Als een golf uiteenvloeit en het schuim ruizelt, lijkt het wel of er duizend piepstemmetjes praten. Het schuim lijkt alleen fris voor wie het beschouwt als een eenheid... Alles is veel en wij weten niets... Willen jullie dat ik vertel wat ik aan het strand droomde?
Ge kunt dat doen, mijn zuster, maar niets in ons heeft er behoefte aan dat ge het ons vertelt... Als het mooi is, heb ik er al spijt van te zijn gekomen om het te horen. En als het niet mooi is, wacht... vertel het pas na het eerst veranderd te hebben...
Ik zal het jullie vertellen. Het is niet helemaal onwaar, want ongetwijfeld is
| |
| |
niets ooit helemaal onwaar. Het moet als volgt zijn geweest... Op een dag dat ik me mezelf achteroverliggend op de koele top van een rots vond en vergeten was dat ik een vader en moeder had en dat er in mij een kindertijd en nog andere dagen waren geweest - op die dag zag ik in de verte, als iets dat ik meende te zien, vaag een zeil voorbijtrekken... Daarna verdween het... Toen ik me van mezelf bewust werd, merkte ik dat die droom al bezig was... Ik weet niet waar hij was begonnen... Ik heb nooit meer opnieuw een zeil gezien... Geen van de zeilen van de schepen die hier een haven uitvaren lijkt erop, zelfs niet als de maan schijnt en de schepen in de verte langzaam langs varen...
Ik zie door het raam een schip in de verte. Misschien is het wel dat schip dat gij hebt gezien...
Nee, mijn zuster, dat welk gij ziet is vast op zoek naar een haven... En het kan niet dat het schip dat ik zag op zoek was naar een haven...
Waarom hebt ge me geantwoord?... Het is mogelijk... Ik zag geen schip door het raam... Ik wilde er een zien en begon erover om me niet treurig te voelen... Vertel ons nu wat het was dat je droomde aan zee...
Ik droomde van een zeevaarder die was aangespoeld op een ver eiland. Op dat eiland groeiden stramme palmen, niet veel, en er fladderden vaag vogels in rond... Ik heb niet gezien dat ze ooit neerstreken... Daar leefde de zeevaarder sinds hij schipbreuk had geleden en zich had weten te redden... Omdat er geen mogelijkheid was om naar zijn vaderland terug te keren, en het hem telkens als hij eraan dacht droef te moede werd, begon hij een vaderland te dromen dat hij nooit had gehad. Hij veinsde een ander vaderland te hebben gehad, een ander soort land met andere soorten landschappen en andere mensen, die op een andere manier over straat liepen en uit de ramen bogen... Voortdurend bouwde hij al dromend aan dat fictieve vaderland, en hij droomde maar door, overdag in de korte schaduw van de hoge palmbomen, die zich met gekartelde randen aftekende op het warme zand; en 's nachts op zijn rug liggend op het strand zonder de sterren te zien.
Had ik maar ooit een boom gehad die over mijn uitgestrekte handen de
| |
| |
schaduw van een dergelijke droom liet druipen...
Laat haar verder praten... Onderbreek haar niet... Zij kent woorden die de sirenen haar hebben geleerd... Ik sluimer om haar te kunnen horen... Ga verder, mijn zuster, ga verder... Het gaat me aan mijn hart niet jou te zijn geweest toen je aan zee droomde...
Jarenlang bouwde de zeevaarder dag aan dag in een ononderbroken droom aan zijn nieuwe geboortegrond... Elke dag opnieuw metselde hij een droomsteen op dat onmogelijke gebouw... Nog even en hij zou een land hebben dat hij al zo vaak had doorkruist. Duizenden uren herinnerde hij zich langs de kust te hebben gewandeld. Hij wist welke kleur de schemering placht te hebben in een baai in het noorden, en hoe heerlijk het was om diep in de nacht, met zijn ziel wiegend op het geruis van het water waar zijn schip doorheen kliefde, een grote haven in het zuiden binnen te varen, waar hij misschien vroeger, in zijn jeugd, de veronderstelde...
(een stilte)
Mijn zuster, waarom vertelt ge niet verder?
Men moet niet teveel praten... Het leven loert voortdurend naar ons... Elk uur is een moeder voor dromen, maar dat mag je niet weten... Als ik teveel praat, word ik een vreemde voor mezelf en hoor ik me praten als een ander. En dat maakt dat ik medelijden met mezelf krijg en te zeer mijn hart voel. Dan word ik sentimenteel en wil het in mijn armen houden om het kunnen wiegen als een kind... Zie, de horizon licht op... De dag kan niet lang meer op zich laten wachten... Moet ik jullie nog meer over mijn droom vertellen?
Ja, vertel verder, mijn zuster, vertel verder... Ga door en vergeet dat er dagen aanbreken... Voor wie het hoofd te ruste legt in de schoot van de gedroomde uren zal de dag nooit aanbreken... Wring je handen niet. Dat maakt een geluid als van een heimelijke slang... Vertel ons nog veel meer over je droom. Hij is zo echt dat hij niets meer betekent. Alleen al bij de gedachte dat ik je erover hoor vertellen klinkt er muziek in mijn ziel...
| |
| |
Goed, ik zal er meer over vertellen. Ik heb er zelf ook behoefte aan om mijn droom te vertellen. Naarmate ik erover vertel, vertel ik hem ook tegen mezelf... Dus dan luisteren we er met ons drieën naar... (Opeens kijkt ze naar de kist en huivert) Of nee, niet met ons drieën... Ik weet niet... Ik weet niet met hoevelen...
Zeg dat niet... Vertel snel, vertel opnieuw... Wat maakt het uit met hoevelen we ernaar kunnen luisteren... We kunnen toch nooit weten hoeveel dingen werkelijk leven, en zien en luisteren... Ga verder over je droom... De zeevaarder. Wat droomde de zeevaarder?...
(zachter, met zeer trage stem) Aanvankelijk schiep hij landschappen; vervolgens schiep hij steden; daarna straten en stegen, één voor één, gehouwen uit de materie van zijn ziel - één voor één de straten, buurt na buurt, tot de kademuren waarmee hij later de havens schiep één voor één de straten, en de mensen die er doorheen liepen en erop uitkeken door de ramen... Hij leerde bepaalde mensen kennen, maar meer alsof het een herkennen was... Hij leerde hun geleefde levens kennen, en hun gesprekken, en dit alles gebeurde alsof hij alleen van landschappen droomde en ze voorbij zag trekken... Daarna reisde hij, herinneringen ophalend, door het land dat hij geschapen had... En zo construeerde hij zijn verleden... Al gauw had hij een ander vroeger leven... In dat nieuwe vaderland had hij ook een plaats waar hij was geboren, plaatsen waar hij zijn jeugd had doorgebracht, havens waar hij was scheepgegaan... Hij kreeg eerst speelkameraadjes en later toen hij een volwassen man was, vrienden en vijanden... Alles was anders dan hoe het echt was geweest - het land noch de mensen noch zijn verleden leken op hoe ze waren geweest... Moet ik nog verdergaan?... Ik word er zo treurig van als ik erover praat!... Nu ik jullie hierover vertel, zou ik jullie liever vertellen over andere dromen...
Ga verder, al weet ge niet waarom... Hoe langer ik je hoor, hoe minder ik mezelf toebehoor...
Is het wel zo'n goed idee dat je verder vertelt? Moet ieder verhaal een eind hebben? Hoe dan ook, praat... Het doet er weinig toe wat we zeggen of niet zeggen... We waken over de uren die verstrijken... Onze taak is net zo zinloos
| |
| |
Op een dag, toen het aan een stuk door regende en de horizon nog slechts vaag te zien was, kreeg de zeevaarder er genoeg van om steeds maar te dromen... Hij wilde zich zijn echte vaderland voor de geest halen... Maar hij merkte dat hij zich er niets meer van kon herinneren, dat het niet meer bestond voor hem... De kindertijd die hij zich herinnerde, was zijn kindertijd in het gedroomde land; de puberteit die hij zich herinnerde, was de puberteit die hij verzonnen had... Heel zijn leven was het gedroomde leven geweest... En hij merkte dat het niet meer kon dat er ooit een ander leven had bestaan... Want hij herinnerde zich niet één straat meer, niet één figuur, niet één gebaar van zijn moeder... Terwijl van het leven dat hij gedroomd leek te hebben, alles echt was en echt was geweest... Hij kon zelfs geen ander verleden meer dromen, hij kon zich niet voorstellen dat hij een ander verleden had gehad, zoals iedereen dat soms wel eens kan geloven... O mijn zusters, mijn zusters... Er is iets, wat weet ik niet, dat ik jullie niet heb gezegd... iets dat dit alles zou kunnen verklaren... Mijn ziel verkilt... Ik weet nauwelijks nog of ik heb gepraat... Spreek tegen me, schreeuw tegen me, zodat ik wakker word, zodat ik weet dat ik hier bij jullie zit en dat er dingen zijn die alleen maar dromen blijken...
(met heel zachte stem) Ik weet niet wat ik tegen je moet zeggen... Ik durf niet te kijken naar de dingen... Hoe gaat die droom verder?...
Dat weet ik niet... Ik weet niet goed hoe hij verder gaat... Waarom zou er meer moeten zijn?...
En wat gebeurde er daarna?
Daarna? Na wat? Erna, is dat iets?... Op een dag kwam er een schip... Op een dag kwam er een schip... Ja, ja... dat kan niet anders... Op een dag kwam er een schip, en dat voer langs dat eiland, maar de zeevaarder was er niet meer...
Misschien was hij teruggekeerd naar zijn vaderland... Alleen, naar welk?
| |
| |
Ja, naar welk? En wat zouden ze met de zeevaarder hebben gedaan? Zal iemand dat weten?
Waarom vraagt ge me dat? Bestaat er een antwoord op iets?
(een stilte)
Is het absoluut noodzakelijk, zelfs in je droom, dat die zeevaarder en dat eiland hebben bestaan?
Nee, mijn zuster; niets is absoluut noodzakelijk.
Maar zeg tenminste, hoe eindigde die droom?
Hij eindigde niet... Ik weet niet... Dromen eindigen nooit... En weet ik wel zeker of ik niet nog steeds droom, of ik droom zonder het te weten, of dromen niet dat vage is dat ik mijn leven noem?... Spreek niet meer tegen me... Ik begin zeker van iets te raken, ik weet niet wat het is... Door een andere nacht dan deze komen de stappen van een onbekende verschrikking naar me toe... Wie heb ik wakker gemaakt met mijn droom die ik jullie vertelde?... Ik ben zo vreselijk bang dat God mijn droom verboden heeft... Hij is vast werkelijker dan God toestaat... Wees niet zo stil... Zeg in ieder geval tegen me dat de nacht verstrijkt, ook al weet ik dat... Kijk, het begint dag te worden... Kijk, de echte dag breekt aan... Laten we stoppen... Laten we niet meer denken... Laten we niet proberen nog langer door te gaan met dit innerlijke avontuur... Wie weet waar het op uit zal lopen?... Dit alles, mijn zusters, is 's nachts gebeurd... Laten we er niet meer over praten, zelfs niet tegen onszelf... Het is menselijk en gepast dat we, ieder voor zich, een houding aannemen waaruit smart spreekt.
Ik vond het zo heerlijk om naar je te luisteren... Zeg niet nee... Ik weet best dat het geen zin had... Daarom genoot ik ervan... Of nee, het was niet daarom, maar sta me toe dat ik het zeg... Voor het overige heeft de muziek van je stem, waar ik nog meer naar luisterde dan naar je woorden, misschien wel
| |
| |
omdat het muziek en meer niet was, een onbevredigend gevoel bij me achtergelaten...
Alles laat een onbevredigend gevoel achter, mijn zuster... Mensen die denken worden overal moe van, omdat alles steeds verandert... Het bewijs zijn de mensen die voorbijgaan, omdat ze met alles veranderen... Eeuwig en mooi is alleen de droom... Waarom praten we dus eigenlijk nog?...
Ik weet het niet... (ze kijkt naar de kist, metzachte stem) Waarom sterft men?
Misschien wel omdat we niet genoeg dromen...
Misschien... Maar zouden we ons dan niet beter in onze droom kunnen opsluiten en het leven vergeten, zodat de dood óns zal vergeten?...
Nee, mijn zuster, niets is beter...
Mijn zusters, de dag is aangebroken... Kijk, de contouren van de bergen lichten op... Waarom huilen we niet?... Zij die veinst daar te liggen was mooi en jong zoals wij, en ze droomde ook... Ik ben ervan overtuigd dat haar droom de mooiste aller dromen was... Wat zou ze dromen?...
Praat wat zachter. Misschien hoort ze ons, en weet ze wat het nut is van dromen...
(een stilte)
Misschien is niets van dit alles werkelijk... Heel deze stilte, en deze dode, en deze dag die aanbreekt zijn misschien slechts een droom... Kijk goed naar dit alles... Vinden jullie dat het tot het leven behoort?...
Ik weet het niet. Ik weet niet wat tot het leven behoren is... Ach, wat zit gij
| |
| |
stil! En je ogen zo droevig, het lijkt wel of ze dat vergeefs zijn...
Het is zinloos om op een andere manier droevig te zijn... Willen jullie niet dat we zwijgen? Bezig zijn te leven is zo vreemd... Alles wat gebeurt, is ongeloofwaardig, zowel op het eiland van de zeevaarder als op deze wereld... Kijk, de lucht is al groen... De horizon glimlacht, goudgeel... Ik voel mijn ogen branden alleen omdat ik dacht aan huilen...
Nee, gij huilde echt, mijn zuster.
Misschien... Het doet er niet toe... Wat is deze koude?... Ah, nu... nu!... Vertel me dit... Vertel me nog iets... Waarom zou de zeevaarder niet het enige werkelijke kunnen zijn, en wij en dit alles slechts een droom van hem?...
Spreek niet meer, spreek niet meer... Dat is zo vreemd dat het wel waar moet zijn... Ga niet door... Ik weet niet wat ge nog meer wilde zeggen, maar het moet teveel zijn dan dat de ziel het zou kunnen aanhoren... Ik ben bang voor wat ge niet hebt kunnen zeggen... Zie, zie, de dag is aangebroken... Zie de dag... Laten we ons slechts concentreren op de dag, de werkelijke dag, daarbuiten... Zie hem, zie hem... Hij troost... Denk niet, kijk niet naar wat jullie denken... Zie hem gloren, de dag... Hij schittert als goud op een zilveren aarde. De dunne wolken worden voller naarmate ze kleur krijgen... Stel dat er niets bestaat, mijn zusters... Stel dat alles op de een of andere manier helemaal niets is?... Waarom keken jullie zo?...
(Ze antwoorden haar niet. En geen van beiden heeft op een bepaalde manier gekeken.)
Wat was dat wat ge zei en wat me zo beangstigde?... Ik voelde het zo sterk dat ik niet goed kon zien wat het was... Zeg me wat het was, zodat ik, als ik het voor de tweede keer hoor, niet meer zo bang hoef te zijn als eerst... Of nee, nee... Zeg maar niets... Ik vraag jullie dit niet om een antwoord te krijgen, maar alleen om te praten, om niet te denken... Ik ben bang dat ik me straks zal kunnen herinneren wat het was... Het was iets groots en angstwekkends zoals het bestaan van God... We hadden eigenlijk al moeten zijn opgehou-
| |
| |
den met praten... Ons gesprek heeft al zo lang geen zin meer... Wat er tussen ons is en ons doet praten duurt te lang... Er is hier meer aanwezig dan alleen onze zielen... De dag moet al zijn aangebroken... Ze moeten al wakker zijn... Er is iets dat nog talmt... Alles talmt... Wat gebeurt er tussen de dingen overeenkomstig onze afschuw?... Ah, laat me niet alleen... Praat tegen mij, praat tegen mij... Praat terwijl ik praat om mijn stem gezelschap te houden... Ik ben minder bang voor mijn stem dan voor het idee dat mijn stem, in mijn binnenste, beseft wat ik zeg...
Wat voor stem is dat waarmee ge spreekt?... Die is van een ander... en komt uit een soort verte...
Ik weet het niet... Herinner me er niet aan... Ik moet hebben gesproken met de bevende en geknepen stem van de angst... Ik weet niet meer hoe je moet spreken... Tussen mij en mijn stem is een diepe kloof ontstaan... Dit alles, heel dit gesprek en deze nacht, en deze angst - dit alles zou moeten zijn afgelopen, zou ineens moeten zijn afgelopen na die verschrikking waarover je sprak... Ik begin te voelen dat ik het vergeet, dat wat je zei, en dat me eraan herinnerde dat ik op een nieuwe manier moest gillen om uiting te geven aan een dergelijke afschuw...
(tegen de TWEEDE): Mijn zuster, je had ons dat verhaal niet moeten vertellen. Nu verbaast het me te leven in een grotere verschrikking. Terwijl je aan het vertellen was, was ik zo afwezig dat ik de betekenis en het geluid van je woorden apart hoorde. En het leek of jij en je stem en de betekenis van wat je zei drie verschillende dingen waren, als drie kinderen die praten en lopen.
Het zijn ook werkelijk drie verschillende dingen, met elk een eigen en echt leven. God weet misschien waarom... Maar ach, waarom praten we toch? Wie maakt dat we blijven praten? Waarom praat ik zonder dat ik het wil? Waarom staan we er niet meer bij stil dat het al dag is?...
Was er maar iemand die ons wakker schreeuwde! Ik hoor mezelf schreeuwen in mijn binnenste, maar ik weet de weg van mijn wil naar mijn keel niet meer. Ik voel een vreselijke behoefte om te vrezen dat iemand wel eens op die deur zou kunnen kloppen. Waarom klopt er niemand op de deur? Dat
| |
| |
zou onmogelijk zijn en toch voel ik de behoefte om er bang voor te zijn, te weten waarvoor ik bang ben... Wat voel ik me vreemd!... Het lijkt of ik niet meer over mijn eigen stem beschik... Een deel van mij is ingeslapen en bleef kijken... Mijn angst nam toe maar ik kan hem niet meer voelen... Ik weet niet met welk deel van de ziel je voelt... Over mijn gevoel is een loden doodskleed gelegd... Waarom heb je ons dat verhaal verteld?
Dat herinner ik me niet meer... Ik herinner me nauwelijks nog dat ik een verhaal heb verteld... Het lijkt alweer zo lang geleden!... O, slaap, vreselijke slaap overvalt de manier waarop ik naar de dingen kijk... Wat zullen we gaan doen? Wat is het dat we van plan zijn? Ik weet al niet meer of het praten is of niet praten...
Laten we niet meer praten. Wat mij betreft, de moeite die ge doet om te praten vermoeit me... De tijdspanne tussen wat ge denkt en zegt kwelt me... Mijn bewustzijn drijft aan de oppervlakte van mijn angstig sluimerende zintuigen... Ik weet niet wat dit is, maar dat is wat ik voel... Ik moet verwarde zinnen zeggen, lange zinnen, die moeilijk uit te spreken zijn... Ervaren jullie dit alles niet als een enorme spin die van ziel tot ziel een zwart web weeft waarin we verstrikt raken?
Ik voel niets... Ik ervaar mijn gevoelens als iets dat je voelt... Wie ben ik bezig te zijn?... Wie praat er met mijn stem?... Sst, luister...
Niets. Ik heb niets gehoord... Ik veinsde iets te horen zodat jullie zouden denken iets te horen waardoor ik zou kunnen geloven dat er iets te horen viel... O, welke afschuw, welke afschuw maakt de stem van de ziel in ons los, en de gevoelens van onze gedachten, en doet ons praten en voelen en denken terwijl alles in ons om stilte vraagt, om het aanbreken van de dag en het onbewuste van het leven... Wie is de vijfde persoon in deze kamer, die zijn arm uitsteekt en steeds onderbreekt wat we om het punt staan te voelen?
Waarom proberen me bang te maken? Er kan niet nog meer angst bij... Ik
| |
| |
weeg al te zwaar op de schoot van mijn gevoel. Ik ben volledig weggezakt in de lauwe modder van wat ik denk te voelen. Via al mijn zintuigen voel ik iets binnendringen dat ons vastgrijpt en bedekt. Mijn oogleden vallen dicht over al mijn gevoelens. Mijn tong blijft vastzitten aan al mijn gevoelens. Een diepe slaap doet de gedachten van al mijn bewegingen aan elkaar kleven. Wat kijken jullie?...
(met een heel trage en wegstervende stem) Ah, nu, nu... Ja, er is iemand wakker geworden... Er zijn mensen die wakker worden... Zodra er iemand binnenkomt, zal dit alles afgelopen zijn... Laten we onszelf tot dat ogenblik doen geloven dat heel deze verschrikking een lange droom was terwijl we sliepen... Het is al dag... Alles zal ophouden... En het enige dat van dit alles zal resten, mijn zuster, is dat alleen gij gelukkig bent omdat ge in dromen gelooft...
Waarom vraagt gij me dat? Omdat ik dat heb gezegd? Nee, ik geloof niet in dromen...
Een haan kraait. Het licht wordt als bij toverslag feller. De drie waaksters blijven stil zitten, zonder naar elkaar te kijken.
Op een weg niet ver weg kreunt en knarst vaag een kar.
11-12 oktober, 1913
© O Marinheiro - Assírio & Alvim, Lisboa
|
|