schaftlich zoals componisten soms boven hun liederen schrijven, bosdecor, continuo, sopraan, tenor, con furioso), als een opera presenteert.
De operateske verhaallijn concentreert zich rond de illusies in zake liefde die het ikpersonage najaagt. Hij ontmoet Daphne, inmiddels de vrouw van zijn studievriend Nico Sibelijn, opnieuw. Hierdoor wakkeren de verliefdheidgevoelens die hij indertijd al had in alle hevigheid aan. Evenals in de mythe van Apollo en Daphne zal hij haar nooit kunnen ‘bezitten’, want zij speelt met hem een geraffineerd spel van aantrekken en afstoten. Om dat overbekende gegeven bouwt de schrijver met zijn andere personages een spiegelpaleis van schijn en wezen, want daar lijkt de roman in laatste instantie om te draaien: het leugenachtige adagium van Daphne, dat dingen niet bestaan als men ze niet ziet, te weerspreken. Jelmer komt op zeker moment tot het inzicht dat hij zich zijn liefde voor Daphne slechts verbeeldt. Alle personages behalve één houden er een dubbelleven op na, vrijwel iedereen gaat op zijn minst mentaal vreemd en die zaken worden niet gezien, maar bestaan wel, al is het maar in de reconstructie van Jelmer waar de roman uiteindelijk uit bestaat. Paula Doorenbos (alweer: What is in a name?), de levenspartner van Jelmer, ontkent het bestaan van hun dochter, omdat deze aan het syndroom van Down lijdt. Op iedere confrontatie met de werkelijkheid reageert ze hysterisch - ze wil haar niet zien en ontkent zo het bestaan van Hanneke.
Op bladzijde 140 vraagt iemand zich af: ‘Als er in het diepst van een regenwoud een boom omvalt, zonder dat in de verre omtrek een mens aanwezig is om er getuige van te zijn, heeft dat omvallen dan toch het lawaai gemaakt dat erbij hoort?’ Het antwoord dat de roman geeft, luidt ondubbelzinnig: ja! Ook als ze niet worden waargenomen kunnen dingen bestaan. Sterker nog, Brouwers draait het nog om ook: dingen die niet bestaan kunnen worden waargenomen. Het leven van de personages wordt nog meer op de helling gezet door alweer zo'n spel met schijn en wezen, de roddelpers. Een vroegere studiegenoot van Sibelijn en Van Hoff componeert uit foto's, halve waarheden, hele leugens en suggestieve vragen een schundverhaal dat Sibelijns wetenschappelijke status ondergraaft en het leven van de overige personen nietsontziend in de daardoor veroorzaakte stroomversnelling meesleurt. Het is een opera ín een opera, die Jelmer de wens ingeeft ‘onzichtbaar te zijn, niet te bestaan’ - een oude Brouwersthematiek.
Brouwers bespaart zijn hoofdpersoon weinig - een mislukte carrière, een mislukt huwelijk, een niet bestaande liefde - maar deze antiheld verkeert tenslotte in een held. Als enige zoekt hij naar een zuiverheid die wellicht alleen weggelegd is voor zijn mongoloïde dochter Hanneke. Voor haar bestaat er geen scheiding tussen schijn en werkelijkheid. De passages over en met Hanneke zijn dan ook met gemak de ontroerendste en zuiverste die ik sinds tijden gelezen heb, zeker in vergelijking met het valse koor er omheen. Brouwers laat Jelmer haar hard en vooral eerlijk beschrijven en dat geldt ook voor het zelfonderzoek dat hij al schrijvend doet.
Jelmer is allesbehalve brandschoon. Ook hij pleegt in meer dan één opzicht overspel, maar hij is de enige die zichzelf in eerlijkheid onder ogen probeert te zien. Hij herstelt niet alleen uit alle fragmenten en gebeurtenissen het verhaal, hij is zich zijn wanen, de scheiding tussen schijn en werkelijkheid bewust en bovenal ontdekt hij - en laat de roman zien - hoe ieder gevangen zit in zijn eigen perceptie van de werkelijkheid.
Tijdens een bezoek aan de kermis probeert Jelmer zijn dochter te helpen ontsnappen uit een spiegelpaleis, waar zij in verdwaald is. Ook hij raakt de weg kwijt. Het is bepaald niet onopzettelijk dat de man die Jelmer en Hanneke in een ogenblik uit het spiegelende doolhof bevrijdt blind is.
Geheime kamers doet denken aan een scène uit Bertolucci's La Luna (1978). Daarin ziet de zoon van een zangeres zijn moeder optreden in een opera, terwijl zij zingend voor een waterval staat. As hij later backstage is, ziet hij dat ‘het water’ bestaat uit rollen loshangende blauwe en witte repen stof die gedurende de voorstelling rondgedraaid worden. Maar vanuit de zaal ziet hij: stromend water.
RON ELSHOUT
Jeroen Brouwers, Geheime kamers. Amsterdam, Atlas, 2000