| |
| |
| |
Johanneke van Sloten
De monsterwereld van Richard Wagner
Al voor zijn eerste opera Die Feen (1833) verwijlde Wagner in een sprookjesachtige wereld waarin mengwezens als feeën en een slangenvrouw hun avonturen beleven. In het sprookje La donna Serpente (De vrouw als slang), dat hij als uitgangspunt nam voor zijn libretto, moet een fee afstand doen van haar onsterfelijkheid om zich de man van haar dromen te kunnen toe-eigenen. Voor het verkrijgen van de sterfelijkheid zal zij haar geliefde zwaar op de proef moeten stellen. Deze minnaar is willig, maar blijkt niet bestand te zijn tegen haar geënsceneerde woede en wreedheden, en bezwijkt ten slotte onder de beproevingen. Dan verandert de fee in een slang, de gedaante van een mysterieuze onsterfelijke vijand, tot hij haar de verlossende kus geeft en de slang onttovert. Zo komt zij als een sterfelijk wezen in zijn leven en neemt hij haar tot vrouw.
Wagner maakte voor Die Feen, zijn ‘romantische opera’, zoals hij dit werk betitelde, een ontknoping met verstrekkender gevolgen. De fee verandert in een steen en wanneer de minnaar door zijn smachtende gezang de ban van haar betovering weet te breken, staat de feeënkoning niet toe dat hij met zijn net verworven vrouw teruggaat naar zijn land van herkomst. Hij wordt opgenomen in de vreugdevolle onsterfelijkheid van het feeënrijk. Met deze oplossing gaf Wagner het sprookje van Gozzi een eigen betekenis: hij streefde naar ‘de bevrijding van de wereld der zinnelijkheid’ en wilde ‘de beide geliefden deelachtig maken aan het Eeuwige leven door de macht der Liefde’.
Als ‘ideologisch kunstenaar’ zag Wagner in zichzelf Schepper en Verlosser verenigd. Door zijn Kunst zou de mens verlost worden. In zijn autobiografie Mein Leben dichtte hij zich de hoofdrol toe van het genie: hij was de enige die de Europese cultuur kon doen voortleven, als drager of verpersoonlijking van de beschaving zelf. Wagners zelf-genialisering en zelf-monumentalisering moeten wel gezien worden in het kader van de negentiende-eeuwse cultus van het genie, zoals dat met titanische wilskracht was toegerust.
In de hybride kunstvorm van het muziekdrama, het Gesamtkunstwerk, vindt een vermenging plaats van verschillende genres. In zijn boek Oper und Drama schrijft hij dat door het toneelbeeld, de handeling in het decor en de belichting de lichamelijk-zinnelijke kant van de mens geactiveerd wordt via het oog, en de gevoelsmatig-in- | |
| |
tuïtieve kant door de orkestrale muziek via het oor. Tenslotte is de mens ook een rationeel wezen. Het concept en de dichtkunst van het Wort-Ton-Drama doet een appèl op de ratio.
Wagners meest monumentale muzikale drama is zijn vierdelige, vijftien uur durende Der Ring des Nibelungen. Deze tetralogie bestaat uit de delen Das Rheingold, Die Walküren, Siegfried en Götterdämmerung De hoofdrol wordt vervuld door de opper-God Wotan, de Schepper van de nieuwe wereldorde. Wotan wordt beheerst door machtsbegeerte, en door middel van de wereldheerschappij wil hij die ordening vervolmaken, met als doel het wekken van een moreel bewustzijn, het besef van goed en kwaad. Als reflex van de veelzijdige, verheven menselijke natuur is hij de stichter van de cultuur en de maatschappelijke beschaving. Wagner identificeerde zich als Schepper, librettist en componist van zijn omvangrijke Ring met deze godheid Wotan, zoals hij bij aanvang, ver voor zijn teloorgang, optreedt als de grote overwinnaar, heerser over het heelal en ordenaar die, gewapend met een speer en de wet in de hand, de natuurelementen met geweld bedwongen heeft.
Machinerie, gebruikt om de Rijnmaagden te laten ‘zwemmen’ Bayreuth 1876
Wagner baseerde Der Ring des Nibelungen op de Edda, liederen uit IJsland in de Vikingtijd, verhalen uit de Noorse mythologie, het Nibelungenlied, Germaanse heldensagen en edities van de Völsungasage over het heldengeslacht der Wälsungen, waartoe ook de held Siegfried behoort, die de draak versloeg en de Nibelungen-goudschat verwierf. De taal van de oude Germaanse mythologie was de taal van het ‘volk’, dat in de middeleeuwen nog dichter, musicus en schepper van mythen was. De Middelgermaanse poëzie was in stafrijm geschreven. Deze door alliteratie gemarkeerde en daardoor beklemtoonde medeklinkers aan het begin van de woorden wist Wagner treffend toe te passen als ritmisch structuurelement. In de Ring moest het ‘volkskarakter’ van zijn ‘sociale mythologie’ de weg ontsluiten naar het ‘volk’ als maatschappelijke categorie.
Volgens de oude Germaanse overlevering werd de wereld oorspronkelijk bevolkt door Goden, reuzen, draken, aardgeesten, vogelvrouwen en waternimfen. In diepe spelonken wordt de aarde doorploegd door wormvormige gevleugelde wezens die het metaal roodgloeiend maken en smeden. In de stromen zwemmen de Nixen, wonderschone vrouwen die als boosaardige waterduivelinnen met vissenstaarten in de rivieren onderduiken. Op de ruggen van de aarde rijzen de reuzen omhoog, als uit klei geboetseerd, en boven de wolken tronen de Goden. Zij zijn wezens van de lucht, van de wind en de wolken, zij hebben geen vaste vorm en kunnen in een vliegensvlugge metamor- | |
| |
fose iedere gewenste gedaante aannemen.
Wagner schreef in zijn verhandeling Die Wibelungen - ‘van wereldgeschiedenis tot sage’, over de Nibelungen, ‘kinderen van de nevel’, een dwergengeslacht dat ondergronds opereert. Hun vorst Alberich wordt gedreven door een sinistere erotiek en is, net als Wotan in zijn streven naar macht, vervuld van begeerte naar het goud dat hem met lonkende kracht tegemoet straalt vanaf de bodem van de Rijn. Daar in de diepte van de rivier wordt het goud, dat zichtbaar wordt als de zonnestralen diep in het water doordringen, bewaakt door de Rijndochters - in sierlijke sluiers gehulde vissenvrouwen, het lange haar wuivend in de stroom van het water. Deze ‘wilde zusters’ zwemmen met elegante bewegingen rond de riffen en zingen: ‘Weia! Waga!/ Woge, du Welle/ Wallezur Wiege!/ Wagalaweia!/ Wallalaweiala weia!/’. Het monster Alberich kan met zijn hoogpuntige ‘Tarnhelm’ - die zijn broer Mime, de insectoïde figuur met ragfijne vleugels boven een geschubd schild en stekelig behaarde bast, met zijn vlijmscherpe klauwen voor hem heeft gesmeed - alle mogelijke transformaties ondergaan en zelfs helemaal verdwijnen. Vanaf de rivierbodem begluurt hij de Rijndochters en zingt: ‘Hehe! Ihr Nicker/ Wie seid ihr niedlich, neidliches Volk!/ Aus Nibelheims Nacht, naht ich mich gern.’ Een van de nimfen hoort dat hij ‘de preutse vissen te pakken wil krijgen’ en duikt dieper omlaag, ziet wie haar bespiedt, en roept: ‘Getver! Een gedrocht!’
In Wagners Ring vormen de Nibelungen de tegenpool van de Goden hoog in de lucht: ‘In de religieuze mythe van de Scandinaviërs is de benaming Nibelheim om het onderaards verblijf van de nachtgeesten, de “Zwartalvers” of zwartelven aan te duiden in tegenstelling tot de hemelse woonplaats van de “Asen”, de lichtalvers of lichtelven, met Wotan als opperste licht-God, voor ons bewaard gebleven.’ Zo is Alberich de antagonist van Wotan. In Wagners gedachtewereld zijn de Nibelungen uit de Frankische stamsage een uit de dood ontkiemd, door de schoot van de nacht uitgebroed geslacht van gnomen. In onophoudelijke, rusteloze bedrijvigheid doorwoelen zij het inwendige van de aarde, ze verhitten, zuiveren en smeden harde metalen tot scherpe wapens, en uit de schatten van het goud worden sieraden gevormd, met als kroonjuweel de gouden heerserring, die de maker de macht over hemel en aarde zal geven. Zij, de werkenden, gaan diep gebukt onder het feodale juk van de reuzen. De reuzen weten echter niet hoe zij hun macht kunnen benutten; hun afgestompte geest stelt zich tevreden met de wetenschap dat ze de Nibelungen hebben geknecht. Deze slaven zijn de verdoemden, de
| |
| |
verworpenen der aarde, die hopen op verlossing.
In zijn verhandeling, ‘Oorsprong en ontwikkeling van de Nibelungenmythe’, schrijft Wagner: ‘De Frankische stamsage toont ons al in haar vroegste vorm de geïndividualiseerde Licht- of Zonnegod, die het monster van de chaotische oernacht overwint en doodt: dit is de oorspronkelijke betekenis van Siegfrieds strijd met de draak, eenzelfde strijd als die van Apollo tegen de slang Python. De oeroude strijd wordt dan ook voortgezet door het menselijk geslacht, dat zich aldoor beweegt van leven naar dood, van overwinning naar nederlaag, van vreugde naar verdriet, en zich zo, in een gestaag verjongingsproces, in en door zichzelf bewust wordt van het eeuwige wezen van de mens en de natuur. De essentie van deze eeuwige beweging, dus van het leven, vond zelf uiteindelijk haar uitdrukking in de “Wuotan” (Zeus), de opperste God, de vader, de vervuiler van het al. En al diende deze naar zijn eigen aard voor de hoogste God door te gaan en als zodanig ook de plaats van de vader voor de andere godheden in te nemen, toch was hij geenszins een historische oudere god. Zijn bestaan had hij integendeel te danken aan een nieuw en verhoogd zelfbewustzijn van de mens. Daardoor is hij abstracter dan de oude natuurgod, die is lichamelijker en de mensen meer eigen.’
De Oudscandinavische machtige oppergod Odin, zoon van het oerreuzenpaar Bor en Besta, heet Wodan bij de West-Germanen; Wagner noemde hem Wotan. Odin was de God van de dichters, wijzen, mensen in extase en krijgslieden, en hij was heer van de wijsheid en de occulte wetenschappen. Zijn titel ‘de gemaskerde’ dankt hij aan zijn voorliefde voor gedaanteverwisselingen en vermommingen als adelaar, monster of slang. De onstuimige Odin voedt zich uitsluitend met wijn en personifieert de onbedwingbare en razende krachten die zich van de minnaar meester maken op het moment van het orgasme, van de dichter tijdens zijn improvisatie, van de priester in zijn vervoering en van de woeste krijgsman in het heetst van de strijd. Hij is de kracht van het instinct, de buitensporigheid van de razernij die bovenmenselijke krachten geeft. Hij is geslepen en cynisch en zet aan tot de arglist die de vijand om de tuin leidt en de list die tot overwinning leidt; hij weet de tegenstander te verblinden en verlamt hem met schrik. Als groot reiziger is Odin altijd onderweg door bergen en dalen. Hij is gewapend met een speer, door dwergen vervaardigd. Zijn paard heeft acht benen: het galoppeert even makkelijk op aarde, door de lucht en op zee. Hij onderneemt een zoektocht om alles te leren kennen en te weten te komen.
Wagner heeft zich ten aanzien van de Scandinavische en Germaanse
| |
| |
mythologie enige vrijheden veroorloofd. Wagner gaf Wotan menselijke angsten en laat hem voortdurend aarzelen tussen liefde en egoïsme. Wotan houdt de tegenkrachten in toom door verdragen te sluiten. Ook zijn eigen driften worden in toom gehouden door het huwelijksverdrag dat hij afsloot met zijn vrouw Fricka, de Godin van de huwelijkse trouw en de burgerlijke moraal. Toch kon de oppergod aanvankelijk een enkele keer ontsnappen en pleegde echtbreuk, niet in de Godenwereld, maar op aarde. Van Erda kreeg hij negen dochters, de Walküren. Deze vogelvrouwen nemen in sommige interpretaties ook wel de gedaante aan van vrouwelijke centauren, die tot aan de heupen het lichaam hebben van vurige wilde paarden, die door de lucht klieven en op jacht zijn naar de zielen van de roemrijk gevallen helden.
De menslievende Wotan daalt regelmatig in diverse vermommingen af naar de aarde. Ook al dronk hij net als Odin van de bron der wijsheid, toch is hij niet in staat een oplossing te vinden voor de bevrijding van de Nibelungen. De verworvenheid van kennis en wetenschap heeft hij moeten bekopen met het verlies van één oog. Door dit oog af te staan aan de reus Mimir, de bewaker van de bron, werd hij een ziener. Dit offer symboliseert tevens het verlies van het vermogen tot instinctief voelen, denken en handelen, alsook de verwerving van zelfbewustzijn. Hij is zich zozeer bewust van zichzelf dat hij voortaan alleen zichzelf ziet en zichzelf zoekt. Wanneer Erda de aardgodin, de incarnatie van het onbewuste leven, hem het einde van de Godenwereld voorspelt, slaat het zegevierende en bevrijdende egoïsme om in doodsangst en blijft de zorg om de vergankelijkheid van de macht hem achtervolgen. Sindsdien handelt hij vanuit het schrikwekkende perspectief van het einde der tijden en voorziet hij de dag der wraak.
Om de gehele wereld te kunnen blijven regeren en alle doen en laten op aarde goed te kunnen overzien heeft Wotan de reuzen Fasolt en Fafner opdracht gegeven, de hemelburcht Walhalla voor hem te bouwen. In het oud-Noors betekent Valhall ‘hal van gevallenen’. Het is de woonplaats van geprivilegeerde, gesneuvelde helden die door de Walküren - krijgshaftige vrouwelijke wezens in schitterende uitrusting - uitgekozen werden om op het slagveld te sterven om vervolgens door deze naar het gelukzalige Walhalla gevoerd te worden. In deze burcht met vijfhonderdveertig poorten, waar de balken van lansen en de dakpannen van schilden zijn gemaakt, verblijven de helden in afwachting van de grote strijd die geleverd moet worden aan het einde der tijden, de Ragnarök. Wotan houdt residentie in de
| |
| |
hal met de gouden wanden. Te midden van donder en bliksem berijden de Walküren, maagden en minnaressen, de moedige gevallen helden. Het verhaal gaat dat deze strijdsters, tovenaressen en vruchtbaarheidsgodinnen vogelvrouwen zijn. Hun zwarte lijven zijn geharnast met vleugels als fel glanzende schilden en met scherpe vogelpoten als lange lansen, en hun hoofd is bedekt door een gouden vogelkophelm in de vorm van een doodshoofd. De Walküren zijn deskundig in erezaken. Ze weten hoe een gevecht moet worden geleverd. Hoe men met roem wordt overladen, hoe men de overwinning moet behalen. Hun verzamelnaam is veelbetekenend: ‘Wal’ betekent ‘de dood’ en ‘Kjora’ - ‘küre’, ‘keus’. Uit naam van Wotan kiezen zij de dapperen die op het slagveld zullen vallen en een privé-leger voor hem moeten vormen in slechte tijden.
Wanneer Brünhilde, Wotans favoriete dochter, opkomt, zingt zij de Walküren-roep; die wordt vele malen herhaald en moet klinken als een energieke vreugdekreet: ‘Hojotoho! Hojotoho! Heiaha! Heiaha! Hojotoho! Hojotoho!’ Als zij het bevel van haar vader, de held Siegmund ten val te brengen, trotseert, verschijnt de woedende Wotan en begint het orkest te razen. Zij weet dat Siegmunds zoon Siegfried haar zal kunnen redden. Uit genade wordt zij met gevouwen vleugels op een stenen bed gelegd, omringd door een gevaarlijk vuur, dat alleen een held die geen angst kent zal trotseren. Siegfried kust haar tot bruid, maar zal haar al snel verraden en wordt uiteindelijk gedood. Wotan is steeds meer vermenselijkt en doolt als zwerver op aarde rond. De oppergod heeft alle fasen van woede en wanhoop doorlopen waarmee het volledige verlies van vrijheid, macht en aanzien gepaard gaat. De rol der Goden is uitgespeeld en de mensen zullen zich voortaan zelf moeten zien te redden, in een wereld die op alle manieren is vervloekt en verdoemd.
Het vuur laait op, Brünhilde volgt Siegfried in de dood en offert zich op voor het Nibelungenvolk, dat door haar daad verlost wordt. De Rijn treedt met volle kracht buiten haar oevers, de gladde, natte waternimfen sleuren de aanstichters van het kwaad de diepte in; ze veroveren het Rijngoud en nemen de ring weer in hun bezit. De vlammen bereiken Walhalla, waar de Goden en helden door het vuur worden verslonden.
Johanneke van Slooten (1948) studeerde filosofie en publiceert geregeld over literatuur en muziek.
De illustraties bij dit artikel zijn afkomstig uit Der Ring der Nibelungen, een fotografische impressie, een uitgave van De Nederlandse Opera (1999), met foto's van Ruth Walz.
|
|