| |
| |
| |
Frans van der Helm
De ware monsters van J.K. Rowling
Monsters zijn om van te houden. Zeker in de Nederlandse kinderliteratuur. Neem het beest met de achternaam, van Annie M.G. Schmidt: het beest van Daalen, familie van het lelietje van -. Met een monsterachtig groot lijf, bedekt met grof roestkleurig haar. Een kop met drie horens, een wijdopen bek met vlijmscherpe tanden en een gerimpelde neus als van een kwade hond. En moordzuchtig, tegenover wie hem niet kent, en niet weet dat hij van treurige liedjes houdt, en daarvan moet huilen. Dan druppelen er grote tranen langs zijn ruige wangen, en hij legt zijn lelijke kop op je schoot. Het monster heeft matige betrekkingen met omwonende mensen, maar hij leeft in een sprookje, dus het loopt toch goed met hem af. ‘En zowel de jonge koningin als de jonge koning hielden meer van hem dan van al hun ministers bij elkaar. En dat wil wat zeggen.’
Nederlandse monsters zijn lief. En in dat opzicht modern. Drab, de vuurspuwende draak van Willem Wilmink spreekt, en wordt toegesproken. Door Lena. ‘Zou u alstublieft een beetje achteruit willen gaan,’ zegt Lena zo beleefd mogelijk, in Het Bangedierenbos, ‘u heeft zo'n hete adem.’ Drab is een beminnelijke draak, die kritisch de Nederlandse natuur bekijkt. Zo stelt hij op doordeweekse dagen orde op zaken, en zet huisjes in brand. Briesend: ‘Geen weekend... óók geen weekendhuisjes.’ Dat is een monster naar mijn hart, waarvan we er veel te weinig hebben.
Maar hoe zit het met de echte monsters? De ouderwetse? Die niet praten, maar het liefst verscheuren, verblinden, verstikken, vergiftigen, verbranden en verslinden? Slurpen, sissen en slobberen? Aan
| |
| |
wie treurige liedjes niet besteed zijn? Die importeren we tegenwoordig. En wel heel massaal: via de boeken van J.K. Rowling, die met haar Harry Potter-serie een enorme rage ontketend heeft. Het succes is voor een flink deel te danken aan de monsters die de tovenaarswereld van Harry bevolken. De echte, van vroeger. Daar blijkt een enorme behoefte aan te zijn. In de gewone wereld zijn ze namelijk uitgeroeid of in overdrachtelijke zin onschadelijk gemaakt.
| |
Huidige monsters
Er zijn nog wel monsters, maar ze hebben het niet makkelijk. Het probleem van de resterende ondieren in de gewone wereld is dat ze op een natuurpolitiek-correct voetstukje geplaatst worden en daardoor veel van hun afschrikwekkendheid verliezen. Goed, er zijn nog de Draken van Komodo - grote varanen ofwel reuzenhagedissen. Maar er zijn ecologisch verantwoorde excursies naar die draken op hun eiland. Ze laten zich door toeristen voeren. Weliswaar met hele geiten, maar toch is dat voor een beetje monster statusverlies. Of neem een moderne Moby Dick. Die verlangt naar een bloeddorstige tegenstander als Ahab, waartegen je monsterlijk kunt doen. Bloednerveus wordt hij van alle toeristen die, alweer in excursieverband, via speciale walvis ‘sight seeing tours’, met hem op willen varen of zelfs zwemmen. En hem willen aaien - ontroerd door een eenzijdig gevoelde band met een reusachtig medewezen.
De wolvenroedel gold vroeger nog als een veelkoppig monster, dat met glimmende ogen in de winternacht mensen uiteenreet. Maar aan dat pr-probleem wordt volop gewerkt. Wolven zijn nu helemaal in; als sociaal fijngevoelige dieren die, zich subtiel gedragend maar vaak geslachtofferd door de mens, recht hebben op een nieuwe plek. Her en der worden ze uitgezet. Zelfs haaien worden doodgeknuffeld - zij het nog vooral via de tv en andere media. In de alledaagse werkelijkheid worden zij nog steeds monsterlijk behandeld. Gevangen voor alleen maar hun vinnen voor de soep, die eraf worden gesneden - links, rechts, boven - waarna ze levend weer overboord worden gegooid, om vervolgens zelf maar te zien hoe ze aan hun einde komen. U vindt dat zielig, kinderen vinden dat zielig. Aan ieder voorheen monsterlijk wild dier kleeft wel een zielig detail tegenover overmacht mens dat zijn monsterstatus ernstig ondergraaft.
Voor monsters is geen ruimte meer in de gewone wereld. Vooral kin- | |
| |
deren krijgen doorlopend te horen dat de woestelingen van vroeger leuk, lief en bedreigd zijn. Achteraf bezien is dat een snelle ontwikkeling geweest. Neem een betrekkelijk recent monster van vroeger: de Gorilla. Iedereen kent die mensaap nu als een gentle giant, die, ledematen verliezend in stropersstrikken, op uitsterven staat. Een aaibare reus. Zijn herwaardering van monster naar troeteldier is nog vers. In het voetspoor van King Kong kregen ook gewone gorilla's tot voor kort veel monsterlijks toegedicht. En alle volwassen monsters hadden hun pendanten in de kinderliteratuur, en zeker in de nog veel massaler gelezen kinderléctuur.
Gorillajacht in Afrika, door ene Jan Boer (uitgeverij Jeugdland) staat bij mij wat eenzaam op een plank vol boeken over hoe boeiend en bedreigd gorilla's, die introverte en verlegen mensapen, toch zijn. Als kind vond je het al slecht, maar ook lekker lezen - je nam zelfs de wat pleonastische titel (ja, waar anders?) voor lief.
Het schot heeft de gorilla in de kop getroffen. Het dier valt neer.
Heerlijk onbekommerd op kleine King Kongs schieten - het kon nog, in het kinderboek van de jaren zestig. Zo'n boekje zou nu op de zwarte lijst staan. (Overigens ook vanwege de ‘kinderlijke kaffers’ die de blanke jagers mogen helpen.)
In het laatste kwart van de vorige eeuw volgde een flinke ommezwaai. Gorilla's, reusachtige walvissen en grizzlyberen werden dieren als alle andere, en werden zelfs extra vereerd. Tijgers en leeuwen gingen dezelfde weg. Zelfs neushoorns zijn leuk en lief geworden en van krokodillen zijn er pluche uitvoeringen. De echte monsters zijn verdwenen.
Monsters die je zo nog mag noemen, zijn er alleen nog in het klein. Onder het vergrootglas. Een libellelarve, die met moordende kaken een lief, levend kikkervisje leegeet. Maar ook insecten mogen we eigenlijk niet meer griezelig vinden - hele horden ecologische voorlichters staan dan klaar om op het belang van zo'n libelle te wijzen. Nee, voor monsters is geen ruimte meer. De ergste zijn al uitgeroeid. En die over zijn, knuffelen we langzaam dood. Nog maar op één plaats is er ruimte voor echte monsters: in de kinderziel.
| |
| |
| |
Ware monsters
In de best verkopende kinderboekenserie ooit beleven ouderwetse monsters een gloedvolle wederopstanding. De Basilisk, de reuzenslang met zijn hypnotiserende en dodelijke blik. De Draak, in al zijn soorten en ondersoorten. De Hippogrief - half paard, half adelaar, en alleen aardig voor wie dat voor hem is. De Mantichora, een verschrikkelijke katachtige menseneter met een mensenhoofd. Of Reuzenspinnen, waaraan helemaal niets menselijks te ontdekken valt - tenzij het onbetrouwbaarheid is. De Eenhoorn. (Ook eenhoorns hadden vroeger, naast hun verhevenheid, enkele monsterachtige trekjes, zoals het onverhoeds doodsteken van olifanten, van onder de buik.)
Alleen daarom mogen we blij zijn dat er naast de gewone wereld ook nog die van Harry Potter is, en van zijn geestelijk moeder J.K. Rowling. Wereldwijd heeft de laatste een complete generatie kinderen aan het lezen gekregen - en zijn stiekemweg ook veel volwassenen weer aan het lezen met een ouderwets rode-oren gevoel. Rowling vlecht twee werelden ineen: die van de Dreuzels - dat zijn wij - en de leden van de magisch begaafde gemeenschap die min of meer in onze zelfde wereld, met dezelfde landen en dezelfde plaatsen, onderling een geheim tweede leven leiden. Met volop ruimte voor magie. Voor tijdloosheid. En: voor monsters. In de tot nu toe vierdelige Harry Potter-serie vervullen ze een hoofdrol onder de bijrolspelers.
Een van de ingrediënten van het verslavende toverdrankje van Rowling is onversneden angst. Zij laat de fantasie niet de vrije teugel. Ze verzint er niet zomaar wat op los, maar heeft verstand van zaken. Ze kent haar monsters. Door vermoedelijk veel achtergrondonderzoek verzekert ze zich van een procédé dat wel moet werken, omdat het dat al eeuwen geleden én eeuwenlang deed. Haar monsters hebben ook in de gewone wereld echt bestaan, volgens middeleeuwse bestiaria of beestenboeken.
Rowlings beesten zijn ware monsters, zoals ze dat in de middeleeuwen nog waren. Er wordt soms wat lacherig gedaan over Bestiaria, de dierenencyclopedieën van vroeger, die monniken ijverig overschreven en verspreidden. Alsof het alleen maar rariteitenkabinetten met fantasiedieren zijn. Dat is onzin, en doet hele generaties mensen te kort. De middeleeuwse monsters staan heel gewoon beschreven tus- | |
| |
sen dieren als ezels, ooievaars of krabben. En uit wat naar horen zeggen over die monsters werd opgetekend valt veel reëels te halen. Natuurlijk werd er wat aangedikt of verzonnen, als dat uitkwam voor de moraaltheologie: de dieren in die bestiaria moeten nu eenmaal altijd als bewonderenswaardig of afschrikwekkend voorbeeld dienen voor de godvruchtige mens. Maar er is een kern van waarheid. Veel monsterverhalen zijn terug te voeren op dieren die we nu beter denken te kennen. Neem de draak, behandeld in een Engels bestiarium: ‘DRACO de Draak is de grootste van alle slangen, en eigenlijk van alle levende wezens op aarde. Hij doodt iemand door zich om hem heen te winden. Zelfs de olifant is met zijn grote lichaam niet veilig voor hem. Want de draak gaat langs de paden waarlangs de olifanten gewoonlijk slenteren in een hinderlaag liggen, werpt hun poten in de knoop met zijn staart en doodt ze door verstikking.’
Dit soort draken had dus veel weg van onze grote wurgslangen, zoals boa constrictors. Vleugels waren er wel bij te verzinnen, en sissen lijkt wel wat op stoom afblazen, en daarvan is het een kleine stap naar vuurspuwen. Of neem de Mantichora. Die heeft erg veel van een mensetende tijger, maar dan via-via, van horen zeggen en van elkaar overschrijven. Ondanks al die ruis en soms toegevoegde fantasie was er een reële basis, en probeerde men oprecht wetenschap te bedrijven. Het ene monster was het andere niet. Maar zelfs bij nu moeilijker op bestaande dieren terug te voeren wezens, zoals de griffioen, probeerde men een consequent, sluitend zoölogisch portret te schetsen.
Dat soort authentieke elementen handhaaft Rowling. Haar monsters komen niet zomaar uit de lucht vallen, maar claimen gewoon weer verloren grond. De ware monsters zijn weer terug. Kinderen leren die monsters nu alsnog kennen, alsof een paar eeuwen worden overgeslagen. Er ontstaan zelfs haarkloverijen over vragen die niet bepaald bij het internet-tijdperk horen. Mag je een hippogrief nu wel of niet een soort griffioen noemen?
Ook Rowlings toevoegingen blijven in stijl. De drakenwereld maakt zij nog aanschouwelijker en geloofwaardiger, door een systematiek met soortbeschrijvingen te verzinnen die je ook in middeleeuwse bestiaria zou hebben kunnen aantreffen. Met bijvoorbeeld de Gewone Groene Huisdraak uit Wales, of de Schotse Zwartkop. Sympathieke beestenman Hagrid, de ruwe bolster-vriend van Harry P., raadpleegt boeken bij de bibliotheek als Van Ei tot Inferno: Een Praktisch Handboek voor Drakenfokkers en Drakenfokken als Broodwinning en
| |
| |
Tijdverdrijf. Het is al wat verouderd, maar hij weet eruit dat je een ei in het vuur moet leggen, omdat de moeder er zelf op zou ademen om het warm te houden. Allemaal dingen waardoor je denkt: jammer dat ze niet meer bestaan. Of dat ze hier niet bestaan. Draken.
| |
Ethisch griezelen
Monsters zijn ook maar dieren. Dieren zijn bij Rowling eigengereid, en leven in een vanuit hun standpunt bekeken volstrekt plausibele wereld. Die lijn wordt doorgetrokken naar de monsters. Als vanuit hun verdedigbare principes conflicten met onze held oprijzen - zo wil een drakin nu eenmaal haar eieren beschermen, dat is haar recht - dan is dat lekker spannend, maar niet iets dat je dat dier hoeft na te dragen, ook al sta je nog zo aan de kant van Harry, Ron en Hermelien. De echte monsters, bestaand uit gestold Kwaad, zijn hier mensen en tovenaars die fan zijn van Duistere Krachten. Zelfs reusachtige, moorddadige spinnen blijken in hun recht te staan, als je de gelegenheid krijgt met ze te praten, tenminste. Ze kunnen zelfs je bondgenoten worden, zij het onbetrouwbare en beangstigende. En voor alle monsters geldt: je doet ze alleen kwaad als het niet anders kan. Zo voegt Rowling ook hier twee werelden samen: die van ouderwets griezelen en van moderne ethiek.
Zo knapt Rowling een knappe klus op. Ze doet monsters en lekker griezelen herleven, maar zit met een merkwaardige paradox - want de visie op dieren is inmiddels flink veranderd. En met terugwerkende kracht, die op aloude monsters. Draken, basilisken... je mag ze eventueel wel bevechten, maar verder moet je ze goed behandelen. Monsters mogen eng zijn, maar liever niet zielig. Die balans is gevoelig. Met aan een kant zwaarwegende moderne ethiek die juist bij kinderen leeft. Vertel ze over Roodkapje, en ze hebben medelijden met de wolf. Terecht.
Soms kan het niet anders, en vallen er brokken. Zo is er een Basilisk die aan een akelig, langgerekt eind komt, compleet met oogverwondingen. Dat wordt verteerbaar gemaakt doordat een ander dier het doet - de vuurvogel - en onze helden al halfdood zijn. Het is een kwestie van overleven en van nood die zelfs de ijzersterke kinderwet breekt dat je dieren netjes moet behandelen.
In het meest recente deel, nummer vier, merk je dat waar mogelijk bij de productie van het verhaal geen dieren werden misbruikt of
| |
| |
gekwetst. Ook geen monsters. Dat blijkt bij de huisvesting en verzorging van allerhande draken die voor een soort toernooi gehouden worden. Goed, ze worden ingezet vanwege hun monsterkwaliteiten, als uitdaging voor de mens, maar het ontbreekt ze aan niets, en ze zullen weer ongeschonden naar huis gaan.
Wat Rowling hier doet, is spitsroeden lopen. Natuur en dieren waren waarschijnlijk nooit zo populair bij kinderen als nu. Alles wat je een dier misdoet, kan je als kinderschrijver de kop kosten. Tegelijkertijd breekt nood wet. Monsters mag je bevechten om jezelf te redden, of liever nog, anderen. Onderling mogen monsters en dieren wel van alles met elkaar doen - daar speelt geen menselijke ethiek. Met elkaar mogen monsters veel akeligs doen. Het is een mijnenveld vol tegenstrijdige feiten en zaken, waar Rowling goed uitkomt. Beter dan sommige natuurbeschermers, die in rozige kin-derdemagogie zowel tijger als hert, havik en duif, uil en muis, paard en paardenhorzel als leuk en boeiend aftekenen, maar niet met de tegenhangers bij elkaar op een bladzijde of in één documentaire tegelijk.
Onze helden Harry, Ron en Hermione (Hermelien) bevechten en overwinnen trouwens weliswaar met regelmaat monsters, maar blinken ook uit in het redden daarvan. Een hippogrief- niet eens zo valselijk, maar wel onrechtvaardig beschuldigd van mishandeling - of de buitengewoon onhebbelijke draak Norbert, de Noorse Buitrug. Die dreigt gezien het drakenfokverbod van 1709 in handen te vallen van de bureaucratie.
| |
Slangenbalans
Maar merk ook hoe Rowling op een andere manier subtiel speelt met de ethische balans. Neem de Basilisk, die zo onaangenaam aan zijn eind komt bij het dwarszitten van onze vrienden. In deel I, de aanloop tot alle avonturen, wordt al veel eerder een slang beschreven. We kennen Harry nog maar net, of hij komt in een dierentuin terecht, waar hij tot zijn eigen verbazing aan de praat raakt met een boa constrictor wiens taal hij blijkt te beheersen. Die slang - een moderne basilisk, een reuzenslang in de Dreuzelwereld - wordt niet behandeld zoals het hoort. De verfoeide pleegfamilie van Harry ziet hem als monster én als speeltje dat dient te bewegen als daar vraag naar is. Ze slaan verveeld op de ruit voor de roerloze slang. Rowling heeft het
| |
| |
inmiddels voor elkaar gekregen dat het gemiddelde lezende kind dat zich in de dierentuin ook zo gedraagt dat zielig vindt voor die slang. Impliciet wordt duidelijk, dat zo'n dierentuin maar niks is voor een beetje slang, en - al even bedekt - dat mensen zich zo raar gedragen in dierentuinen.
Met die slang komt alles goed. Hij ontsnapt in een schervenregen, bezorgt als ontketend monster de mensen die wij dat inmiddels gunnen een doodsschrik, maar onze held Harry sist hij in het voorbijgaan wel even toe dat hij terug gaat naar Brazilië, zijn eigenlijke leefgebied. Hier maakt in feite eenzelfde slang als later in de serie tot ieders tevredenheid akelig omkomt zijn entree - en hier zijn we blij voor hem. Het is een voorbeeld van een mooie, verstopte balans -lekker complex en paradoxaal in vergelijking met sommige volwassen literatuur.
In het algemeen vallen Rowlings monsters trouwens wel weer mee, als je de moeite neemt ze te leren kennen. Voor Hippogriefen moet je beleefd buigen, en dan krijg je veel van ze gedaan. Een schurkachtig jongetje doet daar smalend over, en wordt gepakt - en dat is maar goed ook. Monsters hebben recht op hun eigenaardigheden. En bij vlagen mogen ze, mooi gedoseerd, beangstigend goed beschreven worden. Bij mensapen gaan de haren overeind staan, zodat ze zich uit angst groter maken, maar ja, dat werkt alleen bij gorilla's en chimpansees; ons kippenvel jaagt niemand meer schrik aan. Maar griezelen is wel lekker.
Rowling speelt daar ouderwets goed op in. Waarschijnlijk meestal alleen al door haar verteltalent waardoor veel kloppend op de poten terechtkomt. Maar daarnaast verdenk ik haar ervan doordacht te componeren en balanceren. En tenslotte speelt nog iets anders een rol. Het klopt allemaal als een bus, iets waar de schrijfster nog weinig krediet voor heeft gekregen. Kinderen zijn kritisch - juist in een fantastische wereld moet alles consequent zijn. Je kunt in deel drie niet
| |
| |
een beeldende beschrijving van een Hippogrief geven, die niet helemaal klopt met die in een deel daarvoor.
In dat opzicht is Rowling consequent in haar eigen wereld. Maar in de echte, of liever, gewone, is ze dat ook. Met de geschiedenis daarvan. Onze oude monsters leven weer. En ze zijn volwassen. Ze praten niet, en toch begrijpen we ze. Dat is een van de verdiensten van Rowling. Ze zal wel nooit een literaire prijs krijgen, omdat haar boeken simpelweg goed en meeslepend zijn, maar niet nadrukkelijk het lot van kinderen uit verscheurde gezinnen, achterstandsbuurten of multiculturele mozaïeken behandelen. Maar de monsters van vroeger heeft ze veel goed gedaan. Ze heeft ze in de magische wereld geplaatst, maar ook reëel gemaakt. Ware monsters. Ze halen opgelucht adem. Ze mogen weer eng zijn.
Frans van der Helm (1961) studeerde af op een mengsel van psychologie en gedragsbiologie (ofwel ethologie). Werkte een tijdje als etholoog in een dierentuin, waarvan hij nog weet dat grote, potentieel monsterachtige dieren als het erop aankomt onzeker en verlegen blijken, en aaibaar en lief ogende dieren onderling behoorlijk monsterachtig kunnen zijn. Schrijft nu voornamelijk (onder meer voor NRC Handelsblad) over diergedrag, biologie van menselijke gedrag en internationale natuurbescherming. Voor de Kinderpagina van NRC Handelsblad schreef hij eerder een serie artikelen over de dieren van Harry Potter
|
|