| |
| |
| |
Rein Bloem
Enige draken
De voorgevel van San Michele in Pavia, de koningskerk in de twaalfde eeuw, is een ruïne. De Longobarden die met man en macht een ongeëvenaard werkstuk hadden afgeleverd, vol horizontale paarden en fabeldieren, erfenis van hun volk aan de Oostzee, zouden zich in hun graf omdraaien als ze zagen dat van hun lef, kracht en originaliteit bijna niets meer over is. De zandsteen, waar de voorstellingen van gemaakt zijn, kreeg te maken met muffa, de gevreesde schimmel. In plaats van daar mettertijd wat aan te doen, lieten de bestuurders van de stad de natuur het werk doen, eeuw naar eeuw, tot men in de twintigste jaargang op restauratie uit was, zonder resultaat. De gevel stond jaren achtereen in de steigers, maar het hielp niet.
In de moderne tijd werd besloten de laserstraal daarop los te laten. Professor Stabile (mooie naam in dit verband) protesteerde wat hij kon. Hij was juist voorzichtig te werk gedaan, had replica's laten maken, gebaseerd op oude prenten en schetsen, om de pracht van de gevel te redden. Dat project werd niet op prijs gesteld, het moest sneller vanwege de reclame, lelijkheid werd troef.
San Michele, Pavia [foto Johanna Speltie]
Ik overdrijf, want met enige inspanning en verbeelding zie je de contouren van de dieren en ontdek je hier en daar een glimp van schoonheid. Bovendien is er één beeld onaangetast gebleven van meet af aan: Michael is namelijk niet van zandsteen, maar van marmer. Hij staat in het midden van de gevel, majesteitelijk recht met de draak onder de voet!
Hij is in de iconografie de afgezant van God en Christus, bestrijdt het kwaad (de duivel en de draak). Vooral in de Apocalyps, de openbaring of onthulling, het visioen van Johannes op het eiland Patmos, speelt hij de hoofdrol en wint. Soms heeft hij een leger om zich heen, zoals je kunt zien in het Museum van de Tapisserie van de Apocalypse in Angers, Frankrijk (veertiende eeuw). Johannes droomt terzijde en ziet dat het goed gaat.
Nog sterker imponerend is de prent van de Très Riches Heures in het Museum Condé in Chantilly (besteld door Jean de Hertog van Berry, eveneens in die tijd).
Mont Sint-Michel, de rots in de branding, beurtelings droogliggend en ondergelopen. Het bouwsel wordt natuurgetrouw weergegeven en daarboven geeft de stralende Michaël een gouden draak de doodsteek.
| |
| |
Het kan ook kleiner: in Sant' Appiano, op een dekbalk boven een ingang naar de kerk, staat in het midden weer Michiel, die verklaart dat in de twaalfde eeuw de toren is ingestort, maar er is nog hoop. Een minuscuul draakje kronkelt onder zijn voet.
Op de toren in Sant' Antimo prijkt een reliëf: links boven een leeuw, links onder een koe, rechts boven een mens, rechts onder een adelaar, een kopje kleiner: het zijn de vier evangelisten, Marcus, Lucas, Mattheus en Johannes, altijd aanwezig bij het eind ter tijden. In hun midden hoort Jezus te zijn, maar hier zit voor de verandering Maria op de troon met een langgerekt kind.
Kortom, een samenval tussen begin en eind. Leeuw en koe lopen bij wijze van spreken op het groene gras, mens en adelaar staan naast moeder en kind rechtop: twee perspectieven in één. Maar dit ingewikkeld spel is nog niet uit: tussen mens en adelaar, (Mattheus en Johannes dus), is er een piepkleine ruimte voor nog twee andere hoofdpersonen: Michael als lilliputter met een iel zwaardje en een verfrommeld draakje op zijn rugje: de held en de duivel, dat is hun rol. Kijk maar naar hun bouwplaat.
Het allerkleinste draakje dat ik ken, is in de handen van een vrouw: Eva in Reims. Ze is zo mager als maar kan. Vel over been. Een spierinkje om op te eten. Misschien vol berouw, maar beiden leven ze tenminste nog.
Bestaat er voor draken ook elders een langdurige leven?
In San Quirico aan de Via Francigena, de weg voor pelgrims naar Rome (vroeger de Romeinse heerweg, de via Cassia) ligt Willem van Oranje begraven, maar dat zal niet de reden zijn dat wij ter plekke in beweging komen: als je de poort van het stadje door bent, zie je op de timpaan in de verte een hoogwaardig heer, het doet er niet toe wie; zes stappen verder lijkt er op de architraaf (dekbalk) onder die halve maan (lunette) iets aan de hand te zijn: geharrewar over de breedte; je blik op de balk (latei) schuift naar links en de eenzame machthebber boven laat je voor wie het is; weer een stap verder zie je, dat er twee schepsels in de weer zijn, twee horizontale draken met een krullende staart; is het een wedkamp of een vredelievend spel, ze snuffelen zelfs aan elkaars snoet; al lopend ontwaar je naar rechts schub voor schub en nog iets meer: twee jonkies groeien op de rechter rug; nieuw leven is geboren.
Een lach kan je niet bedwingen en tenslotte loer je omhoog naar de eenling in het timpaan, wie weet heeft hij het spel toch op de wagen gezet.
| |
| |
San Quirico [foto Johanna Speltie]
Nogmaals:
De pelgrim blijft in de stadspoort staan:
San Quirico d'Orcia aan de Via Cassia,
later bekend als wonderweg Francigena.
Een smalle straat leidt naar een halve maan,
te zien van verre in het westelijk portaal,
de ingang van zo'n middeleeuwse collegiata
(een kapittelkerk zeggen wij in onze taal).
In die lunette staart ons een bisschop aan,
versteend zittend, eenzaam en waardig ingeraamd...
het wordt tijd om stapvoets op hem af te gaan.
Halverwege blijkt hij toch niet alleen te zijn:
onder hem de architraaf vol leven in de brouwerij,
als ik mij niet vergis van origine lombardijns.
Een paar enge fabeldieren met elkaar in strijd,
spreekwoordelijke monsters met geschubde lijven,
vertoont daar een nooit gedachte sierlijkheid,
krulstaarten voor het oog een waar festijn.
We staan ervoor, de neus heel dicht op de latei:
één draak versierd met rozen, één met twee kleintjes,
hier ontmoeten we een maker met gevoel voor gein.
De bisschop in zijn lijst heeft alleen de heerschappij,
het dansfeest van harpijen gaat hem misschien voorbij.
Het goed en het kwaad is onuitputtelijk. Michaël en zijn alter ego's vóór hem, (Siegfried bijvoorbeeld), hebben geen tijd genoeg om het tweetal in de weeg- en waagschaal te gooien.
Zijn nakomeling Joris voegt een derde rol toe en zorgt voor publiek: een jonge vrouw kijkt op min of meer veilige afstand toe, tot het pleit beslecht is.
In Venetië is een klein zaaltje: Scuola di Sant Giorgio degli Schiavoni, we moeten er heen. Nergens anders heeft een monsterlijke draak zo
| |
| |
huis gehouden als daar, in de visie van Vittore Carpaccio (begin zestiende eeuw). De inwoners van de stad durven nauwelijks naar buiten te komen, er zijn zoveel doden, één voor één, gruwelijk verminkt en dat is met smaak te zien. Joris dendert te paard door het slachtveld vol schedels, resten en enge torren. Met een lange speer treft de held de gevederde draak in zijn muil. De prinses, achter de staart van het ros, heeft haar handen gevouwen en wil niets missen.
Paolo Uccello, een eeuw eerder, gaat verder: het drietal daar is alleen, geen mens te zien; het landschap, met bergen op de achtergrond, is onwerkelijk; het is een toneel, de planken vloer laat wat namaak gras zien, het achterdoek is beschilderd met een zware wolkenpartij, een maantje, een weg die ergens naar toegaat, we weten niet waarheen. Links een reusachtige grot, het onderkomen van een vervaarlijke draak, met mooie, ronde ogen op zijn vleugels. De geharnaste Joris zit op een wit paard met een rode singel, hij ziet zeer bleek en is meer jongen dan man. Hij raakt de draak in het linker oog. De groene draak buigt, zijn rechter oog gesperd, de muil met scherpe tanden wijd open, hij bloedt. Vlak naast zijn gespierde achterpoot staat de prinses in een feestelijk kostuum. Ze is zeer slank, haar handen hebben dunne vingers, er komen muiltjes uit haar gewaad tevoorschijn. In haar rechter hand heeft zij een leiband en....ze heeft de draak aan de lijn.
Hoe is dat mogelijk? Is het een verregaande voorstelling van de schilder?
De vreemdste vogel die ik ken is wel geen draak...
de schilder die hem echter maakte is dat zeker.
Vriend Donatello vond: je neemt teveel onzeker,
met al die perspectieven steek je steeds de draak.
Volgens het verhaal van hooggeleerde Maartje Draak
wordt de heilige Georgius ironisch voorgesteld:
in een ommezien is het ondier kansloos uitgeteld
of als schoothond voor de bruid bestemd, Arme Draak!
We halen het gordijn en zien een engelachtige knaap,
modieus geharnast, de geschminkte ogen bijna dicht.
De meterslange lans is recht op het serpent gericht,
het spierwit gekamde ros oogt als een circuspaard.
Op dit moment wordt het groene monster vol geraakt,
de bek spert open, de poten klauwen op de planken,
| |
| |
zijn vleugels met hun dartsmotieven zullen hangen,
Joris Goedbloed wint, de draak heeft het te kwaad.
De schriele deerne - let op die muiltjes, dat gewaad -
houdt het beestje, dat een rode plas doet, aan de lijn
terwijl het zielig er aan toe is, krimpt van angst en pijn,
zodat de stemming in de zaal bij verrassing omslaat.
De aandacht zwenkt nu naar de grot en grasmatjes in kwadraat,
de donderwolk vlak boven Joris' onaandoenlijk hoofd,
wat voor de nabije toekomst niet veel goeds belooft,
op een schijntje hoop na in het partje van de maan.
Het achterdoek vertoont nog eens het grenzeloos verhaal:
de meesterlijke schilder heeft zich alle kanten uitgeleefd,
we zien de bergen, een weg op weg, de smetteloze sneeuw,
hij heeft het tranendal en schouwtoneel onsterfelijk gemaakt.
Wie zich in gruwel en schoonheid tegelijk verplaatst,
verbaast zich onverdroten overal en nergens over,
bewondert, kiest le merveilleux, laat zich betoveren.
Paolo Uccello leert het ons: het onvoorstelbare bestaat.
| |
Apotheose
In de Apennijnen, bij het gehucht Bardone (de ‘hoofdstad’ van de Longobarden) heeft een anonieme sculptor in de twaalfde eeuw een
| |
| |
altaarstuk gemaakt, ter ere van Marghareta uit Antiochië, een meisje dat schaapjes hoedde in de natuur, niet naar de stad wou, want zij was christin en van heidenen moest zij niets weten. De geduchte prefect Olibri, op patrouille, zag haar in de wei, stuurde een ruiter naar de schaapskooi en ontving haar in zijn paleis, vol begeerte, klaar om toe te slaan.
Zij weigerde allicht. De prefect, het grootste monster van dit verhaal, wierp haar in de kerker, liet haar geselen en van haar vel beroven met scherpe haken. Zij overleefde. Satan overviel haar en verloor, zij sloot hem in de boeien, een glimlach op haar gezicht, vertrouwend op haar gebeden, een banier en het kruis in de hand. Toen kwam uit de onderwereld een draak tevoorschijn; zij werd verzwolgen als Jonas, werd weer uitgebraakt toen het ondier door hogerhand in tweeën werd gespleten.
In het verre oosten (halverwege Turkije) was Margriet de heilige van moeilijke bevallingen en kijk: in een klein hoekje van het altaarstuk ligt een borelingske, nauwelijks zichtbaar.
Onze Man van Bardone heeft dit complexe verhaal in twee lagen van rechts naar links verbeeld en mooier kan het niet. In Van heiligen in religie en kunsten (een uitgave van SUN in Nijmegen) wordt veel aandacht besteed aan Margriet (altijd vergezeld door de draak als een getemde feeks), maar Bardone komt er niet in voor en dat is zonde. Uccello, de vreemde vogel, heeft het begrepen: vroedvrouw Margriet laat de draak in leven.
In de Apennijnen zien we hoe de draak in tweeën is gescheurd, hij lijkt er geweest... maar nee: wie goed kijkt, ziet hoe het vermaledijde dier zijn staart krinkelt om de voeten van een toeschouwer, een man met een muts, die de geseling van Margriet gadeslaat.
Het lieve kind heeft de draak aan haar zijde gebracht, zoals Eva het deed. Gaat het zien.
Rein Bloem (1932) is dichter. Zijn laatst verschenen bundels zijn De troost van de pelgrim (1997) en Roman (1998).
|
|