| |
| |
| |
Arie Storm
Landing van monster in tuin
‘Gij doorstak het oermonster, versloeg het, uw toeslaan verstrooide de
‘The sky above the port was the color of television, tuned to a dead
William Gibson, Neuromancer
‘Because the sky is blue it makes me cry.’
Met kinderogen zien we het gezin als een exclusiviteit: op zichzelf staand en onafhankelijk. Wanneer wij ons verlost hebben van de ketenen van dit vroege gezinsleven zijn we in staat het te ontmaskeren als wat het werkelijk is geweest: een samenzwering van onsterfelijkheid, een stilstaande vijver, een in diepste wezen verregaande vorm van achterlijkheid, een eiland, een gevangenis.
Helemaal diep binnen in de concentrische ringen van de gevangenschap die een gezin altijd al is, in de binnenste ring - de kern -bevond zich het gezin waarin mijn vriendin is opgegroeid, een gezin bestaande uit drie personen: mijn vriendin, de broer van mijn vriendin en de moeder van mijn vriendin - haar vader was al in een vrij vroeg stadium vertrokken met een jongere vrouw. Mijn vriendin was in zekere gezin gedeserteerd als eilandbewoner, ze was bezig het ene gezin te verruilen voor het andere, maar haar moeder en haar broer waren als eilandbewoners nog volledig op elkaar aangewezen. Het is geloof ik niet overdreven om te stellen dat de moeder van mijn vriendin en haar zoon eigenlijk geen gezin meer vormden, nee, het ging verder, ze hadden een relatie, ze vormden een paar, een bizar paar, ze waren een stel, man en vrouw, waarbij aangetekend moet worden dat de broer van mijn vriendin zeker niet de broek aan had, hij had bij zijn moeder niets te vertellen, dat wilde hij ook niet, of hij wilde dat niet meer, zijn identiteit was uitgehold, hij had nooit een eigen identiteit kunnen opbouwen, hij was dertig jaar oud maar eigenlijk was hij in leeftijd stil blijven staan op de dag dat zijn vader het gezin had verlaten, de broer van mijn vriendin was toen negen jaar oud geweest, nog niet eens tien; hij had wel enkele hobby's maar dat waren kinderlijke hobby's (popmuziek).
| |
| |
In de zomer droeg de broer van mijn vriendin een stevige gebreide sjaal, al was het dertig graden of meer. Zijn moeder zag daar op toe -hij zou anders eens kou kunnen vatten. Lichamelijke inspanning was voor hem uit den boze, zijn moeder hield hem voor dat hij zwak was; had hij een keer een stoel verplaatst dan moest hij een week lang op de bank liggen, zijn spieren moesten weer tot rust komen.
De relatie tussen moeder en zoon werd verder getypeerd door een volstrekt ontbreken van privacy. De broer van mijn vriendin sliep weliswaar op zijn eigen kamer, maar zijn deur moest open blijven staan. Logeerde hij bij ons nadat wij weer eens naar Paradiso waren geweest (popmuziek - vrijwel zijn enige uitstapjes), dan moest hij na afloop van het concert zijn moeder bellen. Inmiddels was dit geen verplichting meer, hij belde zelf, hij wilde zelf bellen, hij meende dat deze drang spontaan in hem op kwam, zoals een gevangene van een concentratiekamp volkomen afgestompt méér werk verzet dan de kampbewakers hem hebben opgedragen.
Voorts: seksuele losbandigheid, aan de oppervlakte onzichtbaar. De broer van mijn vriendin en zijn moeder keken elke avond samen televisie (van zes uur tot twaalf uur), leeghoofdige films, gewoon wat er op de gemiddelde zender wordt aangeboden, maar waagde een actrice het om, hoe vluchtig ook, een borst te ontbloten, dan werd er van kanaal gewisseld, meteen, door de broer van mijn vriendin zelf, hij hanteerde de afstandsbediening (‘Hij is zo handig met apparaten,’ zei de moeder van mijn vriendin trots). Seksuele losbandigheid die geuit werd door een volledige afwezigheid van seks, de broer van mijn vriendin was dertig jaar oud, het moest daar in de bovenkamer van die jongen een broeierige boel zijn.
De tijd was in dat gezin stil blijven staan toen de vader (naar wie werd verwezen als ‘pa’) het huis had verlaten, het eerste dat de bezoekers van de moeder van mijn vriendin te zien kreeg, het eerste dat ík te zien kreeg toen ik voor het eerst met mijn vriendin haar moederlijke woning bezocht (ik was de eerste en enige buitenstaander die er over de vloer kwam), waren de tekeningen die haar broer als kind had gemaakt, mooie tekeningen, ja het waren mooie tekeningen.
‘Hij is erg voorlijk voor zijn leeftijd’ (zei zijn moeder).
Ik: ‘Tekent hij nog?’
Die moeder: ‘Nee hè, je tekent niet meer, hè?’
De broer zweeg, hij liet zijn hoofd rusten op het tafelblad (een tafel die er al meer dan dertig jaar stond, nog uit de tijd van pa, ik hoorde later van mijn vriendin dat het interieur, de inrichting van het huis,
| |
| |
een flat, sinds het vertrek van haar vader niet was veranderd), zijn armen, de armen van de broer van mijn vriendin, lange armen, gebruikte hij als hoofdkussen (zijn zus, mijn vriendin, zei: ‘Ssst, hij denkt na’).
Alle gesprekken op die eerste avond dat ik daar was gingen over de grote afwezige, die vader, ‘pa’, zijn handelingen, wat hij had gezegd en waar hij nu zou zijn, alsof hij elk moment de kamer in kon stappen, pas later begreep ik dat de moeder van mijn vriendin en de vader van mijn vriendin al vele jaren officieel gescheiden waren, dat die vader een nieuwe vrouw had, een nieuw kind, een zoontje, het halfbroertje van mijn vriendin, dat die vader kortom een nieuw gezin had, een nieuw leven, en dat hij hier nooit meer zou terugkeren.
Het verleden is verdwenen, bijna iedereen schaamt zich over zijn jeugd, of zou zich erover moeten schamen, kauwen en herkauwen, het leidt tot niks, de jeugd dient verbannen te worden naar het gebied van de kwade dromen, of van de romans, van datgene wat niet heeft bestaan, onze jeugd houden we normaal gesproken geheim voor hen die ons niet jong hebben gekend, zo zou het moeten zijn, maar zo was het niet hier, niet in dit gezin, de broer van mijn vriendin leefde in het heden nog in het tijdperk van zijn jeugd, zoals zijn moeder nog leefde in de tijd dat ze een jonge vrouw was, een jonge vrouw met twee kleine kinderen, ze ging nergens anders heen, ze zat opgesloten in die periode van haar leven, ze kon zich niet verplaatsen naar een andere periode, na de ontbinding van haar huwelijk kwam er niets nieuws, ze had nooit gedachten gehad over de toekomst, haar toekomst zat opgeborgen in het verleden, haar realiteit was die van een woestijn, een eiland, niets veranderde, het zou allemaal net zo goed onder de grond kunnen gebeuren, of in een aquarium, ze werd gescheiden van de wereld door een dikke laag glas, ook letterlijk, ze droeg namelijk een bril, een bril met dikke glazen, ze sprak over haar verleden in de tegenwoordige tijd, alsof er niets was veranderd, en voor haar was dat in zekere zin ook zo, totdat ík kwam en dit gezin verstoorde, overhoop haalde...
Het kon niet anders: die moeder haatte mij.
Ik weet nog hoe ik na dat eerste bezoek dit gezin verliet, mijn vriendin bleef achter bij haar moeder en haar broer. Ik weet nog hoe ik over de galerij liep - ze woonden in een flatgebouw, derde verdieping - en hoe ik me omdraaide om naar mijn vriendin te zwaaien, maar ze zwaaide niet terug. Ik zag nog juist hoe haar moeder mijn vriendin
| |
| |
naar binnen duwde, terug het huis in, haar moeder hield blijkbaar niet van overdreven sentiment, wat vreemd was want ze had de scène toch moeten herkennen, er komen op een gemiddelde televisieavond heel wat romantische drama's voorbij, maar daar trok ze zich niets van aan, die moeder. Mijn vriendin werd naar binnen geduwd, ik leunde over de balustrade en keek naar beneden, het was al donker, beneden was een spaarzaam verlicht parkeerterrein dat omzoomd werd door bomen, op de glanzende autodaken weerspiegelde zich de hemellichamen - sterren, de maan. Ik keek nog maar eens in de richting van de deur waarachter mijn vriendin was verdwenen en ik vroeg me af of ze nog lang mijn vriendin zou blijven, ik vond dit een tragische gedachte, ze was toen nog niet zo lang mijn vriendin, we kenden elkaar maar kort. Ik keek weer naar het parkeerterrein en toen naar de hemel, de maan hield zich niet verborgen achter wolken, er waren geen wolken, en ik fluisterde zachtjes: ‘Maan, maan, blijf nou, ga nou niet weg...’ - ik overwoog zelfs even mijn handen uit te strekken, maar toen zag ik een lichtje dat zich in een razend tempo hoog boven mij voortbewoog, en toen nog een en nog een, een snoer van lichtjes, ze verdwenen echter ook weer even snel als ze waren verschenen, de maan bleef waar zij was, tussen de stilstaande sterren. Ik maakte mij los van de balustrade, liep over de galerij naar de hal van het flatgebouw en drukte op het knopje van de lift. Terwijl ik op de lift stond te wachten, draaide ik mij om. Door de ramen in de hal kon ik de hemel zien, donker als altijd, slechts verlicht door de maan. Zich snel voortbewegende lichtjes aan de hemel - ik vergat ze even snel als ze toen verschenen en verdwenen. Buiten op het parkeerterrein dat ik moest oversteken om bij de bushalte te komen keek ik nogmaals omhoog, niet naar de hemel maar naar de ramen van het flatgebouw, sommige verlicht, andere niet, en ik zag ook een raam op de derde verdieping
waarachter zich een in het duister gehulde kamer bevond die slechts werd verlicht door het constant in kracht veranderende, blauwige licht van een televisietoestel. Pas nu, nu ik terugdenk aan hoe ik mijn vriendin achterliet bij haar moeder en haar broer herinner ik mij die zich snel voortbewegende lichtjes weer. En die donkere kamer met dat televisietoestel.
‘Het onderzoek van de detective die Cage speelt, voert hem tot ver in de onderwereld van de pornografie. In het hart van die duisternis vindt hij de man met het masker, die naar de naam Machine luistert.
| |
| |
Deze man is een monster, de incarnatie van de zuivere slechtheid, iemand die moordt en martelt enkel en alleen omdat hij er plezier aan beleeft. Cage, die het zich allemaal persoonlijk aantrekt en de rest van de snuff-moviebende al hardhandig uit de weg heeft geruimd, wint het nipt van de verschrikkelijke Machine. Tijdens hun laatste gevecht rukt Cage het monster zijn masker af. Wat blijkt: er zit een sul onder. Een onooglijke kantoorklerk met varkensoogjes en een verkeerde stalen bril, die hoewel hij minstens veertig is, nog altijd bij zijn godvrezende moeder thuis woont. Machine ziet de verbazing op het gezicht van de detective en barst in hoongelach uit.’
- Bas Heijne, ‘Mensenwerk’ (in: De wijde wereld, Prometheus 2000)
In de roman De informatie van Martin Amis brengt hoofdpersoon Richard Tull op een gegeven moment op verzoek van zijn vrouw een defecte stofzuiger ter reparatie naar de elektricien. Ze gebruikt de woorden ‘snel even’. ‘Kun jij snel even de stofzuiger naar de elektricien brengen?’ Amis: ‘Maar Richards snelle tijden lagen voorgoed achter hem. Hij deed de deur van de droogkast open. Daar lag de stofzuiger, opgerold als een vreemd huisdier, toebehorend aan de boiler-robot. Hij staarde er ongeveer een minuut naar. Toen gingen zijn ogen langzaam dicht.’ Ploeterend met de stofzuiger op zijn nek houdt Richard zichzelf voor, ja, raakt hij er zelfs van overtuigd ‘dat ook Samuel Beckett op een of ander kwetsbaar moment in zijn leven gedwongen was geweest een stofzuiger weg te brengen. Céline ook, Kafka misschien ook - als er toen al stofzuigers waren.’
Ik hoefde geen stofzuiger weg te brengen, maar ik stond nu wel op een voetbalveld. Doet Amis aan sport? vroeg ik mij af (ja, snooker, meende ik). Heeft Samuel Beckett op een of ander kwetsbaar moment in zijn leven op een voetbalveld gestaan? Céline? Kafka?
Ze konden wel een rappe midvoor gebruiken, had de kunstenaar met de pet in de kroeg tegen mij gezegd, woorden die hij later door de telefoon nog eens had herhaald. Een rappe midvoor... Mijn snelle tijden lagen voorgoed achter mij. Inderdaad bestond ons team zoals beloofd uit veteranen, oude mannen, maar wat voor oude mannen... Ik had nog nooit zo'n gezelschap goed gesoigneerde oude mannen bij elkaar gezien. En daar kwam bij: die oude mannen bevonden zich alleen in míjn team, de tegenstanders waren stuk voor stuk stevige jonge knapen, hardlopers, baltovenaars, doodschoppers.
Onze aanpak was eenvoudig: mijn team trok zich op één speler na
| |
| |
geheel terug voor het eigen doel, probeerde daar de tegenstanders de bal afhandig te maken en gaf dan de bal een flinke trap naar voren onder het uitroepen van de kreet: ‘Lopen!’ Die aanmoediging was gericht tot die ene speler van ons die ergens bij de middenlijn liep te wachten op een uitbraakmogelijkheid. De bal vloog over het hoofd van die speler heen, die geacht werd er vervolgens achteraan te rennen om met het projectiel aan de voet rechtstreeks op het vijandelijk doel af te stormen, en daar te scoren. Een doorzichtige tactiek die viel of stond met de rapheid en behendigheid van de eenzame midvoor in kwestie.
Die eenzame speler was ik, onze tactiek viel of stond met de rapheid en behendigheid van mij. Na tien minuten had ik er al twee sprintduels op zitten met de laatste man van de tegenstander (een grote, krachtige vent) en begon de kramp zich in mijn kuiten te openbaren. Ter bemoediging stak de kunstenaar met de pet, die voor de gelegenheid zijn pet had afgezet, een duim in de lucht. Aan de zijlijn, zittend in het gras, keek mijn zwangere vriendin toe. Over de derde bal die mijn kant op was gekomen struikelde ik, zonder dat mijn tegenstander zich met mij had bemoeid - was ik op mijn benen blijven staan, dan had ik vrij baan naar het doel gehad. Vanaf het moment van die onhandige valpartij van mij werd ik niet meer gedekt, ik bevond mij helemaal alleen midden op een enorm voetbalveld, het spel speelde zich elders af. Tot aan de rust bestudeerde ik de punten van mijn nieuwe voetbalschoenen, ik wachtte angstig af of het spel zich in mijn richting zou begeven, dat gebeurde gelukkig niet meer, we werden ernstig in de verdediging gedrongen zonder dat de tegenstanders erin slaagden te scoren, soms keek ik naar mijn vriendin aan de zijlijn, zij glimlachte dan lief - en in de rust liet ik me wisselen.
‘Een beetje een anticlimax,’ zei ik tegen mijn vriendin toen we op de fiets naar huis reden.
‘Wat dacht je ervan om weer echt te gaan dammen,’ zei ze. ‘Je zegt wel tegen iedereen dat dammen je hobby is en dat je zelfs damvrienden hebt, maar ben je nu al eens op een club wezen kijken? Ik geloof van niet, hè?’
‘Misschien ga ik wel biljarten,’ zei ik.
‘Of pingpong,’ zei mijn vriendin.
‘Nog meer sciencefictionfilms kijken,’ zei ik.
Mijn vriendin en ik.
We zwegen.
Boven ons hing een bewolkte, maanloze lucht die werd voortgejaagd
| |
| |
door de wind in een tumult van donkere wolken die geluidloos naar andere uitspansels ijlden.
Ik kon op een nacht niet slapen, daarom ging ik uit bed, deed mijn ochtendjas aan, stapte in mijn pantoffels en liep de tuin in om een sigaret te roken. Ik ging op een stoel achterin onze tuin zitten, het was pikkedonker, maar niet koud. Ik keek naar ons huis en naar de huizen van onze buren, binnen afzienbare tijd werd ik vader, ik hield van mijn vriendin, binnenkort zouden we volkomen in het geheim trouwen, eerst zou mijn vriendin nog zelf getuige zijn bij het huwelijk van onze buren, niet bij het huwelijk van de computergestuurde tarotkaartenlegger, voorzover ik wist had die geen trouwplannen, of nog niet, of hij trouwplannen had was kortom nog gehuld in de nevelen van de toekomst, niet voor mijn buurman natuurlijk, die had met behulp van zijn tarotkaarten allang zijn toekomst doorschouwd, nee, ze zou getuige zijn bij het huwelijk van de andere buren, jonge mensen nog. Mijn vriendin was ook nog niet oud en ikzelf evenmin, al was ik al wel te oud om nog in alle redelijkheid een succesvolle voetbal- of damcarrière na te streven. Ik zat in de tuin en ik keek naar al die huizen, nergens scheen licht, ik hoopte dat er ergens wat zou gaan gebeuren, misschien dwaalde er op ditzelfde moment in deze binnentuinen een inbreker rond, wachtend op zijn kans om ergens toe te slaan, hij hield zich nog even verborgen omdat hij mij had opgemerkt. Ik nam niet aan dat hij mij voor een collega zou houden, daarvoor maakte ik een al te koelbloedige indruk: een inbreker die zittend op een stoel en trekkend aan zijn sigaret rustig de boel zat te observeren alvorens toe te slaan. Nee, ik was geen crimineel, ik zat gewoon midden in de nacht in mijn eigen tuin op een stoel een sigaretje te roken. Ik kende geen enkele vrees.
Tussen gezond verstand en waanzin, het verleden en de toekomst, komt een onvoorstelbaar avontuur. Bruce Willis, Brad Pitt en Madeleine Stowe schitteren in dit briljante SF-meesterwerk van Terry Gilliam, de regisseur van onder andere The Fisher King. Cole (Bruce Willis) vindt zichzelf in een psychiatrische inrichting en zegt een tijdreiziger uit het jaar 2035 te zijn. Zijn missie: de planeet te redden van een dodelijk virus dat de toekomstige wereldpopulatie
| |
| |
uit zal roeien. Een mooie psychiater (Madeleine Stowe) denkt in eerste instantie dat hij aan waandenkbeelden lijdt, maar al snel vergezelt ze hem in een avontuur dat hen tot de uiterste grenzen van het menselijk bevattingsvermogen brengt. Tijdens hun pogingen om het mysterie van ‘Het Leger van de Twaalf Apen’ te ontrafelen, komen ze in aanraking met de gestoorde Brad Pitt en zijn vader (Christopher Plummer), die een vernieuwend wetenschapper is op het gebied van virussen. Het duurt niet lang of Cole begint aan zichzelf te twijfelen in een chaotische wereld die veel vragen opwerpt, maar weinig antwoorden biedt.
De Nexus, een plaats waar tijd geen rol speelt en geluk en vreugde bijna tastbaar zijn, is de inzet van Star Trek Generations. Als blijkt dat Dr. Soran, een gevaarlijke geleerde, een desastreus plan wil uitvoeren waarbij zowel de Enterprise als miljoenen levens zullen worden vernietigd, besluit Picard (Patrick Stewart) naar de Nexus te gaan. In dit tijdloze vacuüm ontmoet hij de legendarische Captain James T. Kirk (William Shatner), die sinds zijn verdwijning niet verouderd is. Samen binden ze de strijd aan voor het behoud van de Enterprise en planeet Veridian 4.
Na een mislukte expeditie in het Amazonewoud, keert de arme insectenkenner William Adamson terug naar Engeland waar hij uitgenodigd wordt op een riant landgoed. Bij de eerste ontmoeting met de oudste dochter Eugenia Alabaster, raakt William gefascineerd door haar schoonheid. Tot zijn grote verbazing aanvaardt ze zijn huwelijksaanzoek en geeft blijk van een ongeremde seksuele passie. William komt tot de schokkende ontdekking dat er onder het laagje vernis van de Alabasters een pervers geheim schuilgaat.
Ver weg in tijd en ruimte is een Starship met zeven astronauten, vijf mannen en twee vrouwen, onderweg naar de aarde voor een welverdiend verlof. Zij vangen een noodsignaal op en schieten te hulp. Maar dan raken zij in de macht van een onvoorstelbaar wreed en ongrijpbaar ruimtewezen. Ondanks verwoede tegenstand worden zij één voor één vernietigd door de ongrijpbare griezel. Een SF-film die u in een wurgende greep houdt vanaf de eerste tot de laatste confrontatie met de enige(?) overlevende!
Eind achttiende eeuw. Victor Frankenstein raakt geobsedeerd door de theorie van professor Waldman: de mogelijkheid om zelf een
| |
| |
mens te creëren! Frankenstein is vastbesloten om deze uit te werken. Zijn missie lijkt geslaagd als hij op een nacht zijn surrogaatmens tot leven heeft gewekt. Al snel realiseert Frankenstein zich de verschrikking die hij teweeg heeft gebracht. Hij wordt achtervolgd door zijn eigen creatie...
Alarm! De aarde wordt aangevallen door vliegende schotels van Mars. De hele wereld houdt de adem in. Aanvankelijk lijkt de Marsiaanse missie vredelievend. Helaas blijkt snel het tegendeel: de marsmannetjes schieten op alles wat los en vast zit. In het Witte Huis breekt paniek uit. Regisseur Tim Burton maakte van Mars Attacks! een weergaloos en spannend avontuur, waar ook om te lachen valt. Voeg daarbij een all-star cast met onder anderen Jack Nicholson, Glenn Close, Pierce - 007 - Brosnan, Michael J. Fox, Danny deVito en Tom Jones en het is duidelijk dat het hier gaat om een megaspektakel van onaardse allure.
Ergens diep verborgen in de Californische woestijn doet Zane Ziminiski (Charlie Sheen) zijn werk en tast hij met een scanner alle soorten golven af op zoek naar bewijs van buitenaards leven. Dan vangt hij een bericht op. Zane gaat op zoek naar de herkomst van dit bericht en ontdekt dat een afgelegen station in Yucatan inmiddels communiceert met de bron van het bericht. Iemand probeert alle gegevens die Zane inmiddels verzameld heeft te vernietigen. Als Zane in de jungle van Yucatan komt, doet hij een ijzingwekkende ontdekking... In deze boeiende en adembenemende SF-thriller moet Zane de moed vinden om een buitenaards complot tegen de mens te ontmaskeren.
Ze noemen zichzelf de Borg, een half organisch, half mechanisch collectief met maar één doel: alle rassen te veroveren en te assimileren. Geleid door hun verleidelijke en sadistische koningin (Alice Krige) zijn de Borg op weg naar de Aarde met een duivels plan om de geschiedenis te veranderen. Picards laatste ontmoeting met de Borg werd hem bijna fataal. Nu wil hij wraak. Maar hoe ver zal hij gaan om het te krijgen?
Drie buurstellen van ons kregen een baby juist in de weken voorafgaand aan de dag dat wijzelf onze dochter, want dat zou het blijken
| |
| |
te zijn, zouden mogen begroeten. De eerste buurman trok er in de dagen na de geboorte van zijn kind uren op uit op zijn er vervaarlijk uitziende motor - onverantwoord scheurend over de snelweg daagde hij de dood uit, zo stelde ik mij voor. De tweede buurman, niet meer de jongste, een man van een jaar of vijftig, fietste zich dagelijks op een racefiets in het zweet - een hartaanval achtte ik, gezien zijn leeftijd, niet onwaarschijnlijk. Ik zag hem regelmatig druipend van het transpiratievocht de hoek om komend verwoed onze straat in peddelen, bijna tot kotsen toe vermoeid. Op diezelfde hoek zat steevast de derde prille vader, op het terras van ons buurtcafé sloeg hij pilsje na pilsje naar binnen. ‘Ik houd vanaf deze positie in de gaten of de schoonfamilie eindelijk eens genegen is op te rotten,’ riep hij me een keer met een dikke tong van het drinken na (ik was op weg naar de Albert Heijn). Hij had het over zijn schoonfamilie alsof hij het over de invasion of the body snatchers had.
Ik stond weer eens op een nacht in mijn tuin, met de rug naar ons huis, en staarde naar het dode oog dat de lucht is als er geen wolken zijn en ik fluisterde de naam van God. Er was geen maan te zien en ook de sterren, anders nooit weg te branden, waren afwezig - duisternis alom. Toen voelde ik een hand op mijn schouder.
Arte Storm (1963) is schrijver en redacteur van BZZLLETIN. Hij publiceerde de romans Hémans duik (1994) en Hemellicht (1997). In april 2001 verschijnt zijn nieuwe roman De ongeborene, een psychologische sf-roman, waaruit we hier enige wekfragmenten voorpubliceren.
|
|