de het al tegen de literatuur af. Ze publiceerde deze voor Rudy Kousbroek geschreven herinnering in Het magistrale vernuft Daarin gaat ze naar haar vijftiende levensjaar terug, ‘de leeftijd waarop de mening postvat dat men wonderen zelf kan en moet bewerkstelligen’. Ze besloot in haar jeugdige overmoed het raadsel te gaan bewijzen. Weken besteedde ze eraan. Ze schreef schriften vol met formules, totdat ze het benauwd kreeg van haar gemodder. Zo is het velen voor haar en na haar vergaan.
Pierre de Fermat, conseiller au Parlement de Toulouse, een raadsheer bij de Kamer van Petitie, hield zich in zijn vrije tijd met wiskunde bezig. Bij veel van die werkzaamheden liet hij zich inspireren door de Arithmetica van Diophantus die omstreeks 250 in Alexandrië leefde. Daarin stuitte hij op een hele reeks opmerkingen, vraagstukken en uitkomsten rond de stelling van Pythagoras x2 + y2 = z2 en de drietallen die daaraan voldoen, zoals x = 3, y = 4 en z = 5 of x = 5, y = 12 en z = 13. ‘Starend naar de bladzij begon hij te spelen met de vergelijking van Pythagoras, op zoek naar iets wat de Grieken was ontgaan. En opeens, in een geniale flits die de prins der amateurs onsterfelijk zou maken, schiep hij een vergelijking die, hoewel zeer verwant met de vergelijking van Pythagoras, helemaal geen oplossing had’. Zo beschrijft de natuurkundige Simon Singh in zijn meer dan voortreffelijke boek Het laatste raadsel van Fermat, het ogenblik dat Fermat het naar hem genoemde vermoeden optekende. Eerst: x3 + y3 = z3 heeft geen oplossingen voor gehele getallen. En vervolgens: xn + yn = zn heeft geen oplossingen voor n=3,4,5... In de marge van zijn exemplaar van de Arithmetica maakte Fermat omstreeks 1637 een notitie van zijn bevinding: ‘Het is niet mogelijk een kubus te schrijven als een som van twee kubussen, of een vierdemacht te schrijven als de som van twee vierdemachten of, in het algemeen, elk getal in een macht groter dan twee te schrijven als de som van twee soortgelijke machten’. Deze bewering was al ongehoord, maar wat erop volgde, was nog veel ongelooflijker: ‘Ik heb een waarlijk spectaculair bewijs voor deze stelling gevonden, maar deze marge is te smal om het te
bevatten’. Daarna vertelt Singh, bijna als in een jongensboek, hoe Fermats vermoeden ‘de grootste geesten der aarde 358 jaar lang tot wanhoop dreef’. Uiteindelijk gelukte het Andrew Wiles in 1995 het intrigerende vraagstuk op te lossen, maar niet nadat zijn eerste bewijs dat hij twee jaar eerder had gepresenteerd, niet sluitend was gebleken. Het officiële bewijs van de stelling van Fermat - het was immers geen vermoeden meer - beslaat meer dan honderd bladzijden, hetgeen de vraag rechtvaardigt of de opmerking in de marge van Diophnatus' Arithmetica geen practicle joke was geweest. Het bewijs van Wiles slaat een brug tussen de meest uiteenlopende mathematische werelden, zoals die van elliptische vergelijkingen en die van modulaire vormen. Het boek van Simon Singh is daarom zo fascinerend, omdat het niet alleen laat zien wat de essentie van het wiskundig bewijs sinds Pythagoras is, maar ook - aan de hand van de stelling van Fermat - een bloedstollende geschiedenis van de wiskunde verstrekt. Met het bewijs van Wiles is de unificatie van de wiskunde een stapje dichterbij gekomen. Eeuwenoude, onopgeloste problemen in het ene domein kunnen in een ander domein opnieuw aan nauwkeurige bestudering worden onderworpen. Maar dan nog blijft er ‘een menigte onopgeloste mathematische raadsels’ over. Een bekend geval is het vermoeden van Goldbach: elk even getal is de som van twee oneven priemgetallen. De computer heeft dit vermoeden inmiddels gecontroleerd en juist bevonden voor elk even getal tot 100.000.000, maar daarmee is het natuurlijk bij lange na nog niet bewezen.
Nadat Frida Vogels er niet in was geslaagd de stelling van Fermat te bewijzen - ook zij had zich laten leiden door de marginale suggestie van Fermat dat het niet zo moeilijk was - besloot zij haar vermogens anders te beproeven. Zij wilde een geschiedenis van de wereldliteratuur schrijven. Vogels wist overigens van tevoren dat dit voornemen - evenals het bewijs van de stelling van Fermat - zou mislukken. In de inleiding van de geschiedenis behandelde ze enige algemene kwesties. Wat is taal? Wat is kunst? Wat is literatuur? Ze had zich uitgebreid gedocumenteerd - van de oude Chinezen tot Lucretius en Leibniz; van de Griekse tragici en de Gilgamesj tot de zoektocht naar de Graal - en bracht nu, met veel gezwoeg, haar eigen ideeën te berde: ‘Waarheid kan slechts begrepen worden door het doorgronden van tegenstellingen: die waarheid zoekt de dichter’. Et cetera.
Op het titelblad van de door haar nagestreefde geschiedenis van de wereldliteratuur had Vogels de drie hiërogliefen voor Waarheid, Schoonheid en Leven getekend. Ook had ze daarop een verheven motto van