Annelies Passchier & Margot de Jager
Interieur
De radio
Personages:
Otto, een fotograaf van midden dertig.
Angèle, zijn vrouw, werkt in een medisch laboratorium, ook midden dertig.
Een huiskamer, eind jaren veertig. Otto zit op een stoel bij de radio en zoekt de zenders af. Er klinkt een jazzpassage uit die tijd. Hij loopt met zijn handen in zijn broekzakken rond de tafel. Als het stuk is afgelopen en een Amerikaanse commentaarstem klinkt, draait hij verder op zoek naar andere stations. Het tafereel straalt een zondagse rust uit.
(kijkt uit het raam)
Daar zul je haar hebben...
Gehaast als altijd...
(steekt zijn hand op)
Ziet niks, kijkt weer nors naar de grond... Hoe lang kan een mens met een tijdbom leven? Een jaar, twee jaar, een leven lang? Een leven lang. Nog twintig jaar, dertig, veertig als ik heel oud word... En hoe laat je hem afgaan?... Drie jaar zijn we nu al zo bezig, drie jaar sinds de dag dat ons zoontje verdronk... Vermoedelijk van de loopplank gegleden... Zij verwijt me dat... Dat ik dat niet gezien heb...
Waar blijft ze nou?
(kijkt weer door het raam).
O, ze staat met die vrouw van de hoek te praten. Interessant mens, speelt piano en zingt. Woont alleen... (Hij loopt naar de tafel en steekt een sigaret op).
Die hebben elkaar gevonden blijkbaar...
(kijkt nog eens even door het raam, loopt weer door de kamer).
Tegen mij nog geen twee woorden, maar op de stoeprand is er geen houden aan. Levendig. Een levendig gesprek... Maar hierbinnen waart de Dood van Pierlala. Een schim. En zelfs die schim dien ik nog te ontwijken... Een ijsberg...
(neuriet mee met de radio)
Wat had ik meer kunnen zien dan zij?... We stonden samen op de dekschuit bij de tafel te praten. Het was de verjaardag van Wouter, er waren heel wat mensen. Het was een warme dag, iedereen stond aan dek te drinken. Bertje scharrelde rond, er waren steeds volwassenen bij hem. Het was een hartendiefje... En opeens zag ik hem niet meer... te lang niet meer... ‘Waar is Bertje?’ zei ik. ‘Even kijken.’ Ik wurmde me tussen de mensen door naar de rand van de dekschuit. Geen kind te zien... Er waren weinig kinderen mee. De meeste paren waren nog kinderloos. Met een klem op mijn borst vloog ik het dek van de moederschuit op... Iedereen keek nu mee. Vlakbij de loopplank stond in het gangboord een kinderwagen, waarin een baby van een half jaar zat... De kap was neergeslagen... Nooit vergeet ik de blik van dat kind. Het keek nieuwsgierig om zich heen, het keek naar de loopplank, het kraaide... Ik keek naar de loopplank, ik zag Bertje... Ik greep het kind beet, schudde het heen en weer, ik siste ‘Waar is Bertje, vertel op, wat heb je gezien?’... De baby begon verschrikkelijk te huilen. Ik werd beetgegrepen en achterover op het dek gedrukt... ‘De loopplank,’ gilde ik. Ik hoorde Angèle's lange hoge kreet. Een van de gasten sprong meteen in het water... Maar niets. Pas de volgende morgen vond de brandweer hem, zijn lichaampje was meegezogen door de stroom... Bertje... Dit jaar zou hij zes worden... Een volgende heeft zich nog niet aangediend...
(De deur gaat open. Angèle komt binnen. Ze zet haar tas op een stoel, en loopt de kamer weer uit. Otto kijkt ernaar. Angèle komt weer binnen)