Peter Schmink
Het verlangen naar besmetting
De metamorfose volgens David Cronenberg
Eind vorig jaar stond ik een maandlang onder het regime van een of ander mysterieus virus. In zijn beginstadium is een virus ziek, zwak en misselijk. Gefnuikt door het gezonde lichaam van zijn gastheer leidt de indringer een kommervol bestaan. Hoe zwaarder echter de onderdrukking, hoe inventiever de overlevingsstrategie. Achteraf kan worden vastgesteld dat de uitvreter voor het eerst van zich deed spreken toen ik een keer langer dan een halfuur ging hardlopen. Tussen kilometer zeven en acht, terwijl ik diep in mijn reserves tastte, stak hij de kop op. Ik kreeg prompt lood in de benen.
David Cronenberg houdt zich in zijn werk bezig met lichaamsvreemde invasies. Als gesjeesd biochemicus onderzoekt hij de reactie van virussen, dierlijkweefsel en (later) technologie op de organisatie van het menselijk lichaam. Een geliefd horrorthema, maar Cronenberg is het niet te doen om vrijblijvende bangmakerij. In zijn streven nieuwe levensvormen te scheppen, laat hij de idealist Frankenstein ver achter zich; zijn werk is volstrekt amoreel. In veel van zijn films voert bij een particuliere variant van de mad scientist op: een streber pur sang, belust op innovatie, niet geremd door enig menselijk tekort.
Mijn virus bleek er een nachtritme op na te houden. Rond een uur of elf begon de ongenode gast zich op te maken voor middernacht. Wanneer het bed lonkte, kreeg mijn virus het op de heupen en draaide na twaalven de rollen resoluut om. Het ziektebeeld manifesteerde zich als een horde gabbers. Mijn eens zo toegewijde lichaam viel als een blok voor deze overmacht. Het stond toe dat honderden ravers het als leegstaand pakhuis in gebruik namen en liet zich avond aan avond tot ver in de ochtend van kruin tot grote teen uitwonen.
Als jongen is Cronenberg verzot op autoraces. Gebiologeerd drinkt hij de beelden in. Op zijn zestiende stuurt hij verhalen naar The Magazine of Fantasy and Science Fiction. De drang om de camera ter hand te nemen bespringt hem pas wanneer hij als filmgekke student inziet dat films door mensen worden gemaakt. Hij groeit op in Toronto en is medeoprichter van Cinecity, waar hij Amerikaanse en Europese undergroundfilms programmeert. Een man met meerdere fascinaties. Twee vroege korte films Transfer (1966) en From the drain (1967) verraden de invloed van Beckett en Burroughs. Stereo (1969) en Crimes of the future (1970) zijn seksueel ambigu en worden hits in homokringen. Shivers (1975) is de eerste onvervalste horrorfilm. Parasietklonten drinken het bloed van keurige flatbewoners en ontketenen een pestilente seksuele drift. Bij Cronenberg is er geen sprake van dat het Goede het Kwaad uiteindelijk overwint. Ook zijn fantasie is zacht gezegd nogal buitenissig.
‘Shivers wordt meestal als een tragedie gezien, maar er zit een paradox in die verband houdt met de manier waarop de maatschappij tegen mij aankijkt. Hier heb je een aardige man - hij houdt van mensen, hij is vriendelijk, hartelijk, kan goed praten en hij maakt van die vreselijk zieke, groteske, walgelijke films. Hoe kan dat nu? Voor mij zijn die twee delen van mezelf onverbrekelijk met elkaar verbonden, ik voel me goed in mijn vel, omdat ik gek ben. ik ben stabiel, omdat ik niet goed snik ben.’
Niemand ontkomt aan de parasiet. In de laatste scène kennen de flatbewoners hun missie. Gelukzalig grijnzend zwermen ze uit over de stad.
Waar gaf mijn virus uitdrukking aan? Menselijk lijden onder schrikbewind? Repercussies op de psyche door shakespeariaanse opvolgingsstrijd? Tja. Van degene die ooit uit vrije wil drie maal per week op hardloopschoenen door de blubber ploegde, was in elk geval geen schim meer over. Het virus beleefde hoogtijdagen en veroordeelde me tot de buis. De kritische blik droeg ik voor onbepaalde tijd over aan mijn videorecorder; die zou me niet in de steek laten. In de gids