Arie Storm
Drugs, modern geweld en goudvissen
Volgens de Van Dale heeft de term cult betrekking op de levensstijl van bepaalde jeugdgroepen met een geheel eigen mode, muziek enzovoort. In de kunsten betekent het woord cult ‘fel gemeend’ en ‘zeld-zaam’. De gedachte achter dit nummer van BZZLLETIN was essays te laten schrijven over min of meer jonge auteurs die wél bij uitstek literair (of zelfs enigszins experimenteel zijn), maar toch ook populair zijn bij een groot en vaak jong publiek. De term ‘zeldzaam’ in de betekenis van moeilijk verkrijgbaar was toen al gesneuveld: een cultsucces kan immers ook een commercieel succes opleveren, ja, kan zelfs uitgroeien tot een hype. Over de vraag of je dan nog mag spreken van cult hebben we ons niet het hoofd gebroken. Bij de totstandkoming van dit nummer bleek dat voornamelijk Britse en Amerikaanse auteurs op de scribenten een zeker cultappeal uitoefenen. Wat de besproken auteurs verbindt is, heel algemeen geformuleerd, dat er in hun werk een versmelting plaatsvindt van de zogenaamde hoge en lage cultuur, dat er veel aandacht is vóór, of dat men zich laat inspireren dóór tv, film, computers, drugs, modern geweld en sciencefiction. Verder zijn enkele van de besproken auteurs al herhaaldelijk uitgeroepen tot ‘de stem van hun generatie’. Dit geldt bijvoorbeeld voor Irvine Welsh en Douglas Coupland (die in dit nummer aan het woord komt middels een interview dat hem werd afgenomen door Jeroen Vullings). Maar niet alleen superbekende schrijvers worden hier voor het voetlicht geplaatst, ook auteurs die in elk geval in Nederland (nog) niet zijn doorgebroken naar het grote publiek (David Foster Wallace, Tristan Egolf, Iain Banks, Rupert Thomson) worden in dit nummer onder de aandacht gebracht. Daarnaast zijn er stukken opgenomen over de cultfilmer David Cronenberg (die zich heeft laten inspireren door oudere cultschrijvers als Beckett en Burroughs)
en de inmiddels de cult voorbijzijnde Martin Amis, wiens werk van grote invloed is op veelal jonge auteurs. ‘Oude cult’ wordt verder besproken in een essay over Neal Cassady en Jack Kerouac.
In plaats van een nummer over cult is deze aflevering van BZZLLETIN wellicht uitgelopen in een nummer over de stand van zaken van de moderne roman in het algemeen: de literatuur die zich mag beschouwen als een erfgenaam van het postmodernisme, die het postmodernisme voorbij is en waarvoor David Foster Wallace zelfs al een term introduceerde: image-fiction. Zoals Graa Boomsma uitlegt is image-fiction het antwoord op de tv-cultuur: ‘De nieuwe ambitieuze realistische fictie probeert [het] vertrouwde, dat in een onafgebroken beeldenstroom onze huiskamers binnenkomt, weer vreemd te maken. Zij probeert tot achter de cameralenzen, de krantenkoppen en de ironie door te dringen om het platte weer driedimensionaal te kunnen maken, het echte (Henry James' real thing) weer echt en oprecht te laten zijn zonder de omweg van de ironie die alles en iedereen onschadelijk maakt.’ Ook Douglas Coupland zet zich af tegen een door de tv-cultuur (op de tv is tegenwoordig vrijwel iedereen ironisch) geïnstitutionaliseerd gebruik van ironie en verwoordt een heel klassiek levensideaal: ‘Het ideale leven zou zijn om de hele dag naar goudvissen te kijken. Of om met je handen in de aarde te werken, gewassen te verbouwen, of desnoods om te schrijven.’
Het zijn niet allemaal eerlijke gewassenverbouwers die in de romans van de in dit BZZLLETIN-nummer besproken auteurs als hoofdpersonages komen opdraven, integendeel: de boeken worden bevolkt door uitgestotenen. Wat dat betreft lijken we op een punt te zijn beland dat de schrijver Richard Tull in de roman De informatie van Martin Amis schetst. Amis laat Tull uitleggen dat hij nog eens een boek wil schrijven over de geschiedenis van de groeiende vernedering. Tull: ‘Het wordt een boek waarin de achteruitgang in status en deugdzaamheid van literaire hoofdpersonen zal worden verklaard. Eerst goden, toen halfgoden, toen grote krijgers, grote minnaars, toen burgers en handelslieden en dominees en dokters en advocaten. Toen het sociale realisme: jij. Toen de ironie: ik. Toen maniakken en moordenaars, landlopers, janhagel, gespuis, uitschot, tuig.’ De kroon op dit gebied spant misschien wel het hoofdpersonage uit Filth, de nieuw-