Poste restante
Ron Elshout
Zwart dat graag groen wil zijn
In 1963 verscheen het drieëendertigste nummer van ‘Gard Sivik’ onder de titel ‘een nieuwe datum in de poëzie’. Het nummer had een veelbetekenende omslag: een verkeersbord met het doorgestreepte getal 50 gaf duidelijk aan dat de poëzie van de Vijftigers, voor zover het ‘Gard Srvik’ betrof, bankroet was. Er moest, in de woorden van Cees Buddingh', ‘in plaats van de romantiek van de Vijftigers een nuchtere feitelijkheid komen, waardoor de dichtkunst ontpoëtiseerd’ zou worden.
Het dichterlijk oeuvre van Armando wordt door zijn exacte beknoptheid vaak als een van de meest consequente uitwerkingen van dit credo gezien. In zijn Verzamelde gedichten uit 1964 lijkt hij er, onder meer door een aantal ready mades, op uit in zijn poëzie zoveel mogelijk realiteit onder te brengen, maar sindsdien heeft zijn werk een aanmerkelijke ontwikkeling doorgemaakt, die echter de oude uitgangspunten niet verloochent. Het paradoxale van Armando's gedichten is hierin gelegen dat zij hun retorische kracht juist aan die precieze samenballing van taal onüenen. Dat is overigens niet alleen zo in zijn poëzie, maar ook in de met Cherry Duyns geschreven dialogen uit Herenleed en bijvoorbeeld in De straat en het struikgewas (1988). Dat laatste boek wordt door de uitgever in een recente bundel van Armando een ‘roman’ genoemd, maar het heeft in de uitgave zelf die aanduiding niet. De vertellingen in het boek vormen weliswaar gezamenlijk het min of meer chronologische verhaal van ‘de jongen’ die de oorlog meemaakt, maar het is geen traditioneel doorlopend verhaal. Het zijn ‘snapshots’ uit het leven van ‘de jongen’ die met hun geconcentreerde formuleringen als het ware het onbegrijpelijke van het verschijnsel ‘oorlog’ omspelen. Het verleden, zoals een van de laatste hoofdstukken getiteld is, daar zou ‘ik’ ‘zo graag es even aan willen schudden, maar dat kan niet. Je gaat ook niet staan schudden aan een rots. Die blijft liggen waar ie ligt.’ Een rotsvast verleden, dat overleefd is, maar waarvoor ‘de man’ zich dood schaamt, waardoor het onmogelijk is in het heden gelukkig te zijn: ‘Weet je dan niet dat de oorlog allang afgelopen is?’
Het verleden dat als een rots op de maag ligt, staat opnieuw centraal in De naam in een kamer, dat als genreaanduiding ‘een gedicht’ meekreeg Ook hier betreft het een poëtische vertelling in ‘snapshots’. Dit fragment staat op pagina 10:
de geur van het gras de aarde de
omgeving de losbandige heide
de landerijen weilanden de bosranden
Op het eerste gezicht lijkt zo'n tekstje een neutrale, misschien zelfs arcadische catalogisering, maar het is tevens een beetje onhandige, clichématige opsomming, een soort gestamel ‘eromheen’, alsof er iets niet te zeggen is. In het kader van het werk van Armando en binnen de afdeling die ‘Het boosaardige huis’ heet, raken zo'n plek en de taal die deze beschrijft meteen hun onschuld kwijt: er is een besmetting die aan de oppervlakte niet meteen zichtbaar is, maar die gaandeweg duidelijk wordt:
u moet weg hij zei dat we
weg moesten zei hij dat we weg moeten ja
we moeten weg u moet we moeten
plaats maken daar komen ze aan
we moeten ons haasten ze staan te wachten
ze willen het huis bewonen
Het hele fragment roept door de ‘onhandige’ herhalingen, de elliptische formuleringen die als in spreektaal in elkaar overlopen en door het ontbreken van leestekens, de paniekerige verwarring van het moment op. Hoewel ergens de formulering valt ‘zoekend naar een waardig / verleden’ lijkt dat onmogelijk, integendeel in de reeks ‘Het verhoor’ bereikt het gedicht zijn gruwelijke hoogtepunt: