| |
| |
| |
Henk van der Ent
De ramp in Bretagne
Het werk van Frida Vogels
Viermaal Chapeau! voor Frida De Matteis-Vogels: voor haar vertalingen, haar verhalend proza, haar poëzie en haar weigering in de publiciteit te treden. Door dit laatste kunnen we stellen dat exhibitionisme haar vreemd is. Zij behoort tot die schrijvers voor wie het een levensnoodzaak is te onderzoeken wie ze zijn, en die zich willen bevrijden van ieder onjuist beeld dat van hem of haar in de ogen van een ander bestaat. Ongetwijfeld drijft een psychische noodzaak hen tot hun artistieke zoektocht, maar de lezer dient op zijn hoede te blijven. Een hoofdfiguur in een roman die dezelfde naam draagt als die van de auteur heeft, evenzeer als het ‘lyrisch ik’ in een gedicht, wel veel uit te staan met de psyche van de maker, maar bezit een andere, een mentale, een literaire, een papieren identiteit. Hoewel we van sommigen begrijpen en accepteren dat ze de kloof tussen de werkelijke en deze papieren identiteit dichten, blijven we principieel wantrouwend. Zolang zij kunnen schrijven: ‘Ik ben gestorven,’ mogen wij niet anders. Wanneer schrijvers de ikvorm gebruiken, scheppen ze een ‘episch-ik’, dat niet samenvalt met de identiteit van de auteur. Zodra zij een pen ter hand nemen, worden ze een ander.
Dit artikel over Frida Vogels betreft dan ook niet de vrouw die in Bologna woont, boeken uit het Italiaans in het Nederlands vertaalde, en weigerde in de openbaarheid te verschijnen toen ze een commerciële prijs had gewonnen. Zelfs niet de romanfiguur Frida V., die zich ‘een beetje gek’ noemt, het prettig vindt zich te isoleren en erkent dat ze ziekelijk op zoek is naar zichzelf en daartoe het verleden analyseert. Dit opstel heeft haar werk, De harde kern, tot onderwerp.
Afgezien van de grote hoeveelheid recensies is er weinig over dit literaire oeuvre gepubliceerd. Het Kritisch Literatuur Lexicon bevat een overzichtsartikel van Cathalijne Boland, waarvan de volgende alinea mij verbaast: ‘Vogels’ debuut zou wel eens tegelijkertijd haar verzameld werk kunnen zijn. Het lijkt althans niet aannemelijk dat zij nog iets heeft toe te voegen aan ‘De harde kern’, dat met recht een levenswerk genoemd kan worden; het is het resultaat van veertig jaar schrijven.’
Waarom Boland deze veronderstelling niet van haar beeldscherm heeft gewist, is mij een raadsel, want ze slaat de spijker op de kop als ze schrijft: ‘Vogels beleeft het leven al schrijvend, zij lijkt haar leven alleen in geschreven vorm als reëel te kunnen ervaren.’ Aangezien na het inleveren van haar manuscript nu al weer zeven jaren verstreken zijn, moet ze voor ons, afgezien van het werk dat in portefeuille bleef, honderden bladzijden in petto hebben. Zij leeft niet als ze niet schrijft: een door een schrijfobsessie gedreven vrouw, een gepassioneerd auteur is zij.
Maar dit betreft mevrouw Frida De Matteis-Vogels, over wie ik niet zou schrijven en voor wie ik vier maal mijn hoed heb afgenomen. Is viermaal niet te veel? Nee. Vier is in De harde kern het getal van perfectie en harmonie. ‘Vier was het juiste getal: twee maal twee op alle manieren.’ En: ‘Een ogenblik was het of we daar met ons vieren liepen, zoals het had moeten zijn.’ Wie op dit getal let, gaat het duizelen. Zelfs bij details komt het voor. Geluksgevoel doorstroomt Berta als ze tijdens een wandeling een mieters dorpje van vier huizen ziet. Ze gaat, als ze in Amsterdam is, altijd om vier uur naar Jacob en Wiesje, waar ze eens met een gevoel van verbondenheid naar de drie theekopjes kijkt. De harde kern bestaat uit vier delen: Kanker, De naakte waarheid, Met zijn drieën en Gedichten.
Les mathématiques du coeur spelen in deze roman een belangrijke rol. Drie is niet compleet, een belangrijk gegeven voor het begrijpen van de titel Met zijn drieën. Vijf is ook niet symmetrisch. [Vergelijk de ruzie over een bloemetje met vijf meeldraden, De naakte waarheid, p.817]. In De harde kern is symmetrie een structurerend principe en in welk getal komt dit beter tot zijn recht dan in vier?
‘En in dezelfde tijd zaten we in de bus naar Den Haag. Bij een halte stapten vier mensen uit. Twee staken dadelijk het fietspad naast de weg over. De andere twee
| |
| |
deden een stap vooruit, weken terug om een fietser voorbij te laten en staken toen over.’ Dit maakt de verteller Jacob tot in zijn maag gelukkig! Dezelfde bevrediging ervaart hij als hij in een open krat een kostbaar instrument verpakt ziet, verend opgehangen, zodat het bij elke beweging trilt en dan langzaam weer tot rust komt.
Evenwicht, rust, structuur, kosmos, harmonie, zij moeten bevochten worden op de chaos die bestaan heet. Dat kan via de weg van de kunst. ‘Die emotie van orde die je ineens vervult, alsof alles nu volmaakt is: dat is kunst.’ De harde kern roept op veel plaatsen deze emotie op. De daartoe gebruikte kunstgreep is die van de symmetrie of spiegeling, hoewel de repetitio ook op indrukwekkende wijze wordt toegepast. Bijvoorbeeld de herhaling van ‘Kom je?’ met de anticlimax ‘Nee.’ op pagina 818 van De naakte waarheid.
| |
Een symfonie
Bekend zijn de woorden van Willem Elsschot dat een auteur in de aanhef al rekening dient te houden met het slotakkoord. Wanneer de hoofdfiguur Berta Mees aan het eind van De naakte waarheid alleen, buiten medeweten van haar man, een wandeling naar de top van een heuvel onderneemt (klossend, zij is pas geopereerd aan haar knie), ziet de lezer dat dit slotakkoord ingeleid is in het eerste deel Kanker, waar man en vrouw samen (‘Hun stappen klonken gelijk’) harmonieus in Montana een trektocht maken. Wie op deze elementen let, krijgt het besef dat hier een symfonie is gecomponeerd.
In De naakte waarheid bevinden zich veel duidelijke vooruitwijzingen die bij het lezen van Met zijn drieën een gevoel van ontspanning oproepen. Er zijn veel verbindingslijnen tussen deze delen. De lezer is nieuwsgierig gemaakt naar Berta's jeugd, naar haar vader, moeder en broer. De liefde voor katten, het eten van kersen, het plukken van bloemen, de liefde voor de natuur en het maken van wandelingen vormen dwarsverbindingen. Ook de seksualiteit is een verbindende schakel. ‘Mieters’ blijkt een woord van Frida's moeder te zijn en werpt een verrassend licht op Frida's overdadig gebruik daarvan. De roman geeft de lezer niet een berg ongestructureerd autobiografisch materiaal, maar een geordend geheel.
Niet alleen Met zijn drieën, maar de gehele cyclus is toegesneden op één punt: de scène waarom alles draait, is de slotscène. ‘Ik wil de geschiedenis schrijven van de belangrijkste gebeurtenis in mijn leven, twaalf jaar geleden voorgevallen,’ verraadt Berta op pagina 363 van De naakte waarheid. Het is daarvóór en daarná.
Het betreft de verhouding tussen broer en zus, Thijs en Frida, die beiden door de scheiding van hun ouders een trauma hebben opgelopen. Frida leidde bij haar moeder een armzalig vaderloos leven in een kamertje van moltonlappen en Thijs, die weliswaar bij zijn welgestelde vader woonde, werd als een pakketje heen en weer gestuurd. Zij willen het leven van hun ouders overdoen. Frida beschouwde hen, door anderen aangezien voor een verliefd paar, ‘als een ideale repliek’ van haar vader en moeder. Dit leidt tot een opwindende relatie tussen deze eigenaardige jongelui. Ze gaan samen naar Bretagne, naar Le-Roselier-en-Plérin, bekend uit Du Perrons Het land van herkomst, waar nu een ramp plaats vindt. Deze catastrofe houdt in dat ze, de vakantie in een hotel doorbrengend, niet met elkaar slapen, terwijl ze dat beiden wel willen. Frida wil zich helemaal aan hem geven, haar leven met hem delen, en Thijs wacht op haar, zo bekent hij haar later. Angst en taboe verhinderen de werkelijke toenadering. Frida is geen genie, iemand die zich los durft te maken van alle conventies, en Thijs heeft zich teruggetrokken in zichzelf. Hij heeft daar een einde aan hun saamhorigheid gemaakt: het einde van wij [Met zijn drieën, p.757], terwijl Frida zich aan hem had willen geven om hem te bezitten. De vakantie roept daardoor veel spanningen op en Thijs zakt voor zijn tentamen. Frida leeft verder met zelfverwijt en schuldgevoel, omdat ze te veel van hem houdt.
De roman suggereert dat deze bestaat uit een verslag van een bestaande en ervaren realiteit. (‘Iemand die maar wat verzint. Dat boezemt mij weerzin in.’) Er is geen gefotografeerde werkelijkheid, maar een georganiseerde wereld. Daarin speelt de symboliek een belangrijke rol. Het knappe daarvan is, dat de symbolen (vogels, bloemen, vruchten, schelpen, stenen, getallen) volkomen geïntegreerd zijn. Zo snijdt Thijs tijdens de rampwandeling in Bretagne als ze bij een hek twee bloemen op lange stelen zien, één exemplaar af om het einde van hun symbiose te tonen. Het is een distel. Frida komt later tot het inzicht dat ze hem haar stekels toekeert. Een ander voorbeeld is de bloeiende
| |
| |
amandeltak uit Kanker die aan het slot van De naakte waarheid zakken vol amandels oplevert. Echt gebeurd? Welnee, die wandeling is zelfs niet gemaakt. Het komt in de kunst op ordening aan. ‘Ik voelde mijn leven als een kring die ik zuiver moest beschrijven.’
Die zuiverheid, deze claritas, betreft niet alleen de vorm, maar ook de inhoud. Wanneer pleeg je verraad aan jezelf, aan de ander, aan de gemeenschap, aan de natuur: dit zijn de kernvragen van De harde kern. Welke keuze maak je: voor individualisme of voor soli-dariteit, voor trouw aan jezelf of trouw aan de ander. Dit is geen nieuwe vraag. Stendhal schrijft, in de vertaling van Cees Nooteboom die dit citaat als motto van zijn roman Rituelen gebruikt: ‘In de grond van de zaak is niemand toleranter dan ik. Ik zie argumenten om alle mogelijke meningen te onderschrijven; niet omdat de mijne niet duidelijk omschreven zijn, maar omdat ik begrijp dat een man die geleefd heeft in omstandigheden, tegengesteld aan die welke ik heb meegemaakt, ook tegengestelde denkbeelden heeft.’
De harde kern stelt de vraag naar de persoonlijkheid en behandelt het probleem van het niet kunnen kiezen. Iemand kan begrijpen dat een aardige man op grond van wat hij heeft meegemaakt een communistenvreter is. Maar hij kan zich ook voorstellen dat een ander, ook aardig, een vriend zelfs, voor het communisme leeft. Voor wie moet hij kiezen, kan hij met beiden bevriend zijn? Met wie moet een fatsoenlijk mens zich solidair verklaren: met de joden, met de Palestijnen, met beide? Wanneer is iemand een persoonlijkheid? Als hij overtuigingen heeft, of als hij een probleem van duizend kanten bekijkt en zich verliest in relativisme? En wanneer is er sprake van verraad en kwade trouw?
De harde kern is een boek over solidariteit. Het onderzoekt wat dit begrip inhoudt, wat zijn grenzen zijn, welke ruimte solidariteit aan het individu laat en welke gevaren het collectivisme heeft. Scènes en gesprekken maken vanuit allerlei invalshoeken duidelijk wat saamhorigheid betekent. Op alle mogelijke niveaus onderzoekt deze roman deze vraag. In hoeverre kiest een dochter die aan de kant van haar verstoten moeder staat, voor haar vader? Hoe staat een frigide vrouw tegenover een liefhebbende man? Welke relatie onderhoudt een politiek gesproken links echtpaar met een rechts echtpaar?
| |
Kanker
De vraag is tot hoe ver de solidariteit gaat onder behoorlijke mensen. Iemand kan, als hij niet oppast, zijn identiteit verliezen. Dit gebeurt in Kanker met de Nederlandse Berta Mees, die getrouwd met Stefano De Vincenzo, neef van de autoritaire, emotionele, punctuele, driftige oom Mario, worstelt met de vraag hoe solidair ze met haar man moet zijn. Binnen de Italiaanse familie voelt zij zich buitengesloten en ze kiest de kant van mevrouw Leonetti, de vrouw met wie Mario, bij wie longkanker is geconstateerd, drieëndertig jaar ongehuwd heeft samengewoond. Zij staat buiten de clan die zich tijdens het ziekteproces om deze dominante spil van de familie schaart. Berta voelt zich even ontredderd als mevrouw Leonetti, maar wanneer duidelijk is dat deze de zaak flest en het niet kan opbrengen haar doodzieke geliefde te verzorgen, keert ze zich tegen deze vrouw en kiest ze voor oom Mario.
Kanker bestaat uit vijf hoofdstukken, die vijf reizen van het echtpaar naar de zieke oom Mario beschrijven. De lezer doet met Berta Mees intrede in een duizelingwekkend hoeveelheid ooms en tantes, die als een zwerm bijen om de doodzieke oom Mario draaien. Doordat oom Riccardo, Francesco, Sergio, Peppino, Luigo en tante Giustina, Michelina, Carmela, Teresina in de roman geen gezicht hebben, bestaat de familie uit een kluwen identieke Italianen, die bemoeiziek, hypocriet en zorgzaam elkaar dooddrukken. Nauwkeurig deelt de verteller mee wie in welke kamer zit, opstaat, loopt en de deur sluit (Berta zit meestal terzijde op de dekenkist).
Er staan prachtige portretten in Kanker. Mensen worden geschilderd door wat ze doen en zeggen. Een mooie typering betreft Stefano's vader:
Stefano's vader had zijn bord leeg. Hij schoof zijn stoel achteruit, zodat hij de toegang naar de keuken versperde. ‘Vrolijkheid is geen karaktereigenschap,’ zei hij zwaar, ‘het is een gemoedsgesteldheid die afhankelijk is van de omstandigheden. Als men in zijn leven bepaalde dingen heeft meegemaakt, heeft men geen lust meer in vrolijkheid.’ ‘O, maar ik wel,’ zei mevrouw Leonetti luchtig, ‘ik ben niet zo zwaar op de hand.’ ‘Wanneer men gezien heeft hoeveel onrecht er in de wereld is,’ zei
| |
| |
Stefano's vader luider, ‘wanneer men bijvoorbeeld twintig jaar onder fascistische dictatuur heeft geleefd, verleert men het lachen.’ ‘Daar kun je je overheen zetten,’ zei mevrouw Leonetti,’ ik heb een karakter dat zich niet door de omstandigheden laat terneerslaan.’ Stefano's vader ging rechter zitten. Zijn moeder legde haar hand op zijn mouw. Hij trok zijn arm weg. ‘Heeft u nu soms zin om te lachen?’ vroeg hij met een hoofdbeweging naar oom Mario's kamer. Mevrouw Leonetti's gezicht veranderde onmiddellijk van uitdrukking. ‘Nu niet natuurlijk,’ zei ze. Stefano's vader liet zich wat achterover zakken en zweeg.
Dit is een staaltje van Vogels' vakmanschap.
De roman heeft een scenische vertelwijze. De ene video na de andere wordt getoond. Berta is altijd in beeld. De alwetende verteller houdt haar in het vizier. De lezer maakt deel uit van deze levendige familie en maakt van nabij mee wie welke schoftenstreken uithaalt. Berta ervaart de gebeurtenissen als weerzinwekkend en wil na de dood van oom Mario niet graag naar die vreselijke mensen in het dorp Castellina terug. Zelfs het verzorgen van een zwerfkat blijkt later een excuus om niet met haar man mee te gaan.
Kanker is een psychologische roman met veel details, waarin de egoïstische mens scherp ontleed wordt, een werk dat vraagt om een intelligente lezer die zelf conclusies trekt uit de aangeboden feiten. Kanker bestaat niet afzonderlijk, maar is een onderdeel van het grote geheel. Hij krijgt in de loop van De naakte waarheid, dat in elf hoofdstukken beschrijft hoe het huwelijk van Berta en Stefano aan slijtage onderhevig is, steeds meer allure. De lezer, die aanvankelijk evenals Stefano Kanker gelezen heeft als een zedenschets, waarin te zien is hoe de familie drentelt om een opgeschreven patiënt, krijgt inzicht in de werkelijke bedoeling van de auteur Berta Mees. Hoe verder de lezer vordert in De naakte waarheid, hoe meer zijn visie op Kanker verandert. Alsof hij een berg beklimt en het panorama zich wijzigt. Berta Mees heeft Kanker geschreven voor haar echtgenoot Stefano en zich daarin bloot gegeven. Volgens Berta gaat het bij het schrijven altijd om het laten zien van je persoonlijkheid. Berta Mees was in het geding, terwijl Stefano zijn vrouw niet heeft gezien. Deze blindheid zit Berta dwars en het gevoel niet begrepen te zijn tast als een rotte appel de echtelijke fruitmand aan. In elf etappes zien we het huwelijk bergafwaarts gaan. De vraag of het huwelijk strandt, zorgt voor de spanning.
De dialogen, de correspondenties, de dromen, de beschrijvingen van de uitstapjes en de wandelingen beschrijven een belangrijke ontwikkeling in de relatie tussen Berta en Stefano: die van een gedwongen vriendschap tot een vrijblijvende liefde. Alle beschreven persoonlijke verhoudingen zijn betrokken op het centrale thema. Er is illusie van saamhorigheid én een waarachtige solidariteit met mens en dier, er is familiale verbondenheid én afstand, talent voor liefde én onvermogen daartoe. ‘Als ik iemand tot vriend kies’ zegt Berta aan het begin van De naakte waarheid, ‘ben ik solidair met hem tot in het onmogelijke. Dat wil zeggen, als hij zich gedraagt op een manier die de mijne niet is, dan val ik hem daarom niet af, maar dwing me het te aanvaarden en te rechtvaardigen tot in de uiterste consequenties, waar hij al lang niet meer aan denkt.’ In het ziekenhuis is ze vastbesloten van Stefano weg te gaan. Na de triomfantelijke wandeling aan het slot loopt ze over het strand naar hem toe.
| |
Bevrijding
Wie Met zijn drieën leest, ervaart hoe gestructureerd De harde kern is en krijgt antwoord op de vele opgeroepen vragen. Berta en Stefano scheiden niet. Stefano, die zijn klavecimbel heeft voltooid, bouwt aan zijn houten orgel, en zijn vrouw, nu Frida genoemd, schrijft een boek, voor haar een levensnoodzaak. Ze wil ‘een pijnlijke chaos van herinneringen zo ordenen en reconstrueren dat er een geheel ontstaat waarvan je zeggen kunt: zo ben ik.’ Wie wil ze voorhouden hoe ze is? Deel één schreef ze voor Stefano, deel drie voor Thijs, het geheel voor zichzelf. Zelfverheldering is geen slecht motief voor het schrijven van literatuur.
Frida houdt onmenselijk veel van Stefano. Anderen snappen niet wat dit huwelijk inhoudt: ze zijn drie maanden per jaar vrijwillig van elkaar gescheiden, hij heeft geen belangstelling voor haar boek en zij accepteert dat hij met vriendinnen samenleeft. Zij staat achter deze man met zijn levenslust die zij door haar geestelijke en lichamelijke aard gelukkig niet ‘gefnuikt’ heeft. Om hem trouw te blijven (solidair met hem te zijn) moet zij een nieuw een ander mens worden en zichzelf bevrijden van haar broer Thijs, en in hem van
| |
| |
haar vader, moeder en hun gemeenschappelijk verleden. De roman De harde kern beschrijft dit bevrijdingsproces.
Jacob, Wiesje en Frans helpen haar hierbij. De eerste is een vat vol tegenstrijdigheden. Vriendschap bestaat volgens hem niet, maar hij blijft de ware vriend. Deze Amsterdamse heilige beweert dat het gedrag bepaalt wie de mens is en dat hij zichzelf trouw moet blijven, zelfs als hij in de ogen van de ander immoreel wordt. Zelfs voor de seksuele geaardheid geldt dat die is wat een mens daarvan maakt. Alleen daardoor is Frida niet lesbisch en niet sadomasochistisch, ondanks de beschreven aanleg voor beide door de natuur aangereikte varianten.
De broer-zus-relatie is tot de vakantie in Bretagne een hechte relatie, maar blijft na de ramp van Bretagne een even innige band, die er echter in perioden van verwijdering anders uitziet dan in tijden van verzoening. De bevrijding komt niet uit de lucht vallen.
Het hoogtepunt van geluk heeft Frida beleefd in Siena. Dat wil ze met haar broer delen. Ze durft dit pas als deze openhartige, briefschrijvende bondgenoot getrouwd is. De tocht wordt een mislukking. Volgens Frida is de oorzaak hiervan, dat hij haar op een voetstuk ziet staan. Ze vertelt hem de waarheid: haar huwelijk stelt in seksueel opzicht niets voor. Zij schiet evenals haar moeder tekort en kan Stefano niets bieden. Evenals haar moeder vindt zij dit voor de man een goed argument om een andere vrouw te zoeken. Nu Frida van haar voetstuk stapt, stort Thijs' wereld in. Zij krijgt de wind van voren. ‘Dertig jaar van mijn leven heb je vergald!’ De beschrijving van dit conflict is een hoogtepunt van dialogische beschrijvingskunst en weer een bewijs van haar vakmanschap. Frida ziet in dat door de eisen van anderen haar identiteit op drift is en dat zij pas zichzelf kan zijn, als zij zich heeft losgemaakt van alle Frida's die zij in de ogen van anderen is en moet zijn. Bij Frida Vogels zien we hoe eenvoudig psychologische waarheden zijn.
| |
Poëzie
Veel critici hebben de taal van De harde kern kaal en droog, sober en saai genoemd. Een belangrijk kenmerk van literaire taal is het beschrijven van het onbeschrijfbare, de evocatie van wat niet onder woorden te brengen is. Frida Vogels duidt dit zelf aan met ‘poëzie’.
In het proza bevindt zich veel poëzie. De merkwaardige hoofdfiguur van De harde kern kan een gevoel van verbondenheid met drie theekopjes hebben, in het zinnetje ‘De lange lanen van Aerdenhout’ een formule horen, sommige woorden en dingen heilig vinden en teleurgesteld zijn wanneer iemand aan het woord kersen niet hoort dat deze vruchten heerlijk zijn. Is zij een aanstelster of een dichteres?
Wie het laatste deel van De harde kern heeft gelezen, kent het antwoord: een dichteres. Niet omdat dit vierde deel de titel Gedichten draagt, maar omdat er teksten in staan die het dichterschap nooit meer ongedaan kunnen maken. Een voorbeeld.
In één moment werd alles vastgesteld,
In één moment weer ongedaan gemaakt.
Maar niets is te herroepen, en het leven
blijft cirkelen om wat het onderkende,
de ene vondst, verraden en verbeurd.
Als eenden na een schot. Het meer, het riet,
waren zo lang vertrouwd: geloof de jager niet.
Strijk neer, strijk neer, het meer alleen is waar,
de dood die in het riet wacht kan niet storen.
De eenden vliegen over in een wit figuur.
Toch slaat de dood in deze bundel toe, maar nooit is de man met de zeis afschrikwekkend. Vergankelijkheid hoort erbij. Contact met gestorvenen is mogelijk. In eenvoudige doodsverzen heft de ikfiguur de grens tussen het hiernumaals en het hiernamaals op. Zij praat met haar overleden moeder in:
Het portretje van je met de grote hoed -
het lijkt wat op mijzelf toen ik zo klein was,
maar jij bent het, dat is onmiskenbaar.
Zo open, zo vrolijk, zo weerloos en tegelijk onkwetsbaar.
Laat niemand je durven beklagen:
moederloos, ziek, bedrogen, vroeg dood -
voor anderen, dat horend,
| |
| |
Emblematische gedichten verhelderen de psychische situatie waarin de hoofdfiguur zich bevindt. Ze laten aan duidelijkheid niets te wensen over, ze spreken voor zichzelf:
Mijn bootje lag onder het schip gemeerd;
Ik keek op tegen de steven.
Een schim van licht gleed erover,
de ankerkettingen trilden.
Ik zette mijn roeper aan de mond
en vroeg naar herkomst en bestemming,
De metafoor van de (levens)reis is in veel gedichten aanwezig, evenals die van het wonen (in het huis, de stad, het kasteel, de hut). Veel verzen drukken een stemming uit. De ikfiguur is vaak op reis en brengt het inzicht in haar situatie onder woorden. Eenmaal bevindt ze zich op een doodlopende weg en er blijft haar, omdat de terugweg geblokkeerd is, geen andere mogelijkheid over dan het planten van de vlag. Moedig en zelfbewust. Elders slaat ze de hut die geen geborgenheid bood, aan stukken. Een vechtersbaas is deze dichteres, geen doetje, geen huilebalk. Wie leven moet, doet dat met inzet van zijn hele persoonlijkheid.
Veel gedichten onderzoeken de kwaliteit van relaties. Humoristisch in de juiste zin van het woord is:
die voortgaan naast elkaar, de aarde splijt.
slechts één stap verder ligt het ongeschonden pad.
Een kwart van deze gedichten kan buiten het kader van De harde kern zelfstandig bestaan. De overige teksten ontlenen hun bestaansrecht en hun zeggingskracht aan het proza. De woorden ‘Mijn broer./Als ik dat zeg, word ik omroerd./En zie veel voor me, dat zich niet/laat ordenen.’ vormen een persoonlijke notitie, die de authenticiteit van het proza aantoont. Er zijn veel gedichten die particulier van aard zijn en niet te begrijpen en te ervaren zijn voor degenen die het proza niet gelezen hebben. Ik geef een voorbeeld:
Een verkeerde gedachtengang
tot het eind toe gevolgd.
Daar viel alles aan stukken,
bij dat hek, waar een kleine bloem
in de avond voor bloeide.
Zonder een woord liep je voor me
en sloot de deur achter je.
Daar zag ik uit, over niets.
Blokken op blokken gestapeld.
Wanhoop, juist, onontkoombaar.
De lezer die niets weet over de relatie tussen de ikfiguur en haar broer Thijs, vraagt zich af welke gedachtengang, welk hek en welke bloem bedoeld zijn. De kernpassage, op pagina 749 van Met zijn drieën, luidt:
We kwamen bij een hek waar twee bloemen op lange stelen voor stonden. Hij haalde zijn mes uit zijn zak, bij het licht van de volle maan, en maakte het schoon door het twee keer in de grond te steken; hij sneed een van de bloemen af en liep verder. Ik bleef staan bij dat hek; het landschap was blauwig verlicht; de zee lag onder een metalige huid bedwongen. Toen hij terugkwam en langs me liep, met die bloem voor zich uit, zag ik dat het een distel was. We kwamen weer bij het hotel; hij deed de deur open en liet die achter zich openstaan; boven ging hij zijn kamer in en ik de mijne. Ik bleef op de rand van mijn bed zitten, op de framboosrode sprei tussen de vaalblauwe muren, en mijn hele leven grijnsde me aan.
Dit citaat is voor het begrijpen van de relatie tussen Frida en Thijs van grote betekenis. Maar het vers op zich breekt niets open, het brengt bij de lezer niets tot stand, de emoties blijven binnen de mededeling gevangen.
Twee pagina's verder in Met zijn drieën staat: ‘dat doodstille, zonnige, zanderige valleitje en die braamstruik, “van ons beider lot getuige”. Poëzie, o ja.’
Wat wordt dat in versvorm?
Eindeloos verwarde kriskraspaden
leiden naar waar ik je niet kan vinden,
soms bespot door weer dezelfde
braamstruik, van ons beider lot getuige.
| |
| |
| |
Eenheid
Alleen wie de prozadelen gelezen heeft, kan wonen in deze poëtische privé-wereld. De poëzielezer moet zich via de aangebrachte verbindingslijnen tussen proza en poëzie laten leiden en wat hij zich herinnert van de levensgeschiedenis als context gebruiken. Ik geef drie voorbeelden.
Het eerste heeft betrekking op een gedicht dat in Met zijn drieën en in Gedichten voorkomt:
Er was hard gevochten: op het plateau
arriveerden de bevrijders.
Kleine jongens zwaaiden met vlaggetjes.
Moeder zocht de eerste sleutelbloemen.
Niemand dacht eraan mij weg te jagen:
Ik sloop stilletjes de heuvel af.
In het proza blijft geheim wat er zich op dat plateau heeft afgespeeld en waarom de ikfiguur van de heuvel weggestuurd had moeten worden en uit eigen beweging vertrok. Deze lege plek lijkt me van cruciaal belang, niet alleen voor de typering van de moeder, maar ook voor die van de dichteres. Hierover kan zij niet schrijven. Het onthouden van wezenlijke informatie is een literaire truc die vaker bij Vogels voorkomt.
Het tweede voorbeeld is het gedicht dat begint met de regel ‘Ik leef op angst’ en eindigt met ‘O te versmelten met de grijze muur,/verstrikt te zijn in klimop en liguster!’ Is dit slot ontleend aan ‘In gevaar’ van A Roland Holst? (‘Was ik maar een wingerd, had ik maar een muur’)? Nee. Op pagina 587 van Met zijn drieën schrijft ze dat ze het beeld heeft ontleend aan Apollinaire. We kunnen achterhalen dat dit gedicht geschreven is naar aanleiding van een droom. Ze is niet enthousiast over het resultaat. Ze schrijft:
Ik kreeg het ook nooit echt goed. Maar toch was dat
gedicht mijn revanche: het gaf stem aan mijzelf en
gaf me kracht; het weerkaatste, hoe vertroebeld
ook, een mogelijke staat van geluk.’
Wie publiceert er nu een gedicht dat niet goed is? Er is maar één conclusie mogelijk: het gaat niet om het vers, maar om de relatie tussen proza en poëzie, om de eenheid van De harde kern.
Duidelijk is dit te zien in het derde voorbeeld, het laatste vers van de achtste afdeling, een schitterend gedicht dat, evenals veel andere gedichten van Frida Vogels, perfect van ritme is:
Een tocht door de sneeuw in het donker, terwijl ver weg klokken luiden
in dorpen die men niet aandoet, hier beneden is het stil,
zwart water, traag bevriezend, staat stil tussen dood hout.
Althans dit achter zich laten, althans zijn weg voor zich uit zien.
Frida Vogels heeft de ontstaansgeschiedenis van dit gedicht beschreven op pagina 396 van De naakte waarheid. Hier is na te gaan wat het nadrukkelijk aangebrachte verband tussen proza en poëzie voor uitwerking op de lezer heeft.
Zondagochtend. [...] Ik probeerde een gedicht te schrijven. Het bestond uit vier regels en de eerste, tweede en vierde waren goed, maar de derde kon ik niet goed krijgen. Ik zag nauwkeurig voor me wat erin uitgedrukt moest worden. Het beeld was scherp, opgebouwd uit herinneringen, opgeladen met mijn angst en verwarring van nu.
De vertellende ikfiguur is op dit moment bang dat ze zwanger is. De derde regel krijgt ze pas ritmisch goed ná het afleidend bezoek van een jongen en een meisje met een zwerfkat. Maar let wel: ritmisch, de inhoud wordt bepaald door wat ze ziet en dat levert een prachtige assonerende regel op.
Als ik dat gewild had, had ik de leemten en betekenissen erin precies kunnen aanwijzen. Maar zolang ik er niet in slaagde het zuiver in woorden over te brengen, omgaf het me als een werkelijkheid op zichzelf, die eisen aan me stelde. Ik stond daar, op die donkere lage plek tussen warrig rottend struikgewas en dood water, de klokken horend van de dorpjes op de besneeuwde heuvels ver weg, van hier niet zichtbaar, waar ik niet zou komen. De bel ging.
En na het vertrek van de jongen en het meisje:
| |
| |
- Mijn gedicht - Ik was het vergeten. Maar nu was het geen obsessie meer. Ik hoorde het ritme van de ontbrekende regel. Nu moest ik echter hoognodig naar de wc. Ik liep half hollend de gang door. Op de wc zag ik bloed. ‘O!’ zei ik en zuchtte diep. ‘Zie je wel! zie je nu wel!’ zei ik tegen mezelf. Ik praatte en lachte opgewonden, hardop, om de opluchting te vieren. Maar ik wist zelf dat dat komedie was. De angst was allang van me afgevallen, ongemerkt, als was het toverij.
Hier zien we duidelijk dat proza en poëzie op elkaar aangewezen zijn als de twee middelpunten van een ellips. Deze constatering wijst niet op een tekortkoming, maar op de aanwezigheid van spiegeling. Het proza is voor de interpretatie van de poëzie noodzakelijk: het is het kader waarin de gedichten trachten onder woorden te brengen wat eerder onbenoembaar was. De auteur herneemt zich met poëzie, die naar de woorden van Vogels zelf ‘innerlijke materie’ is en die ze nu op papier uitstort, als een ‘sleutel op de werkelijkheid’.
We bevinden ons in de wereld van dingetjes en woordjes die heilig kunnen zijn. Wie niet kan afdalen tot het niveau waarin voorwerpen bezield zijn, ontgaat veel van deze poëzie. De namen van meubelstukken, kledingstukken, voorwerpen, tekeningen, landschappen en bijbelse figuren, ze verwijzen niet, ze zijn. Dit lijkt mij de eerste voorwaarde voor waarachtig dichterschap. Deze profetes, deze Italiaanse druïde, deze Nederlandse Emily Dickinson is, luisterend naar woordjes en genoodzaakt deze te rangschikken om haar leven te ordenen, als prozaschrijfster én dichteres onze letterkunde binnengewandeld. Ze verdwijnt nooit meer.
Wie Frida Vogels leest, ervaart haar innerlijke noodzaak te onderzoeken wie ze is en waar ze staat. Daardoor worden de afstand die er bestaat tussen het ‘persoonlijk ik’ en het ‘lyrisch ik’ in de gedichten, en de kloof tussen het ‘persoonlijk ik’ en het ‘episch ik’ in het proza, erg klein. Zelfs de wantrouwendste lezer overvalt de vrees dat door de psychische noodzaak van haar plaatsbepaling de mentale, literaire, papieren identiteit samenvalt met die van de auteur. Wie die vrees niet weerstaat, kan een uitstekende lezer van journalistieke stukken zijn, maar is een slechte lezer van De harde kern, de geordende wereld van Frida Vogels.
Henk van der Ent (1939) studeerde Nederlandse taal- en letter-kunde aan de VU te Amsterdam. In 1997 verscheen bij uitgeverij Van Oorschot zijn roman Waterlelies. Onder de naam Anton Ent publiceerde hij de poëziebundels Zwart zilver (1989), Domein van meidoorn (1992), Reducties (1993) en Kootwijker-zand (1999). Onder zijn pseudoniem Marieke Jonkman laat hij zijn vrouwelijke stem horen: Dochters van het donker (1991), Plejaden (1992), Dieptevrees (1993) en Amazonen (1996).
|
|