pareert hij. ‘Ik heb mijn systeem een beetje aangepast en ik ben er zeker van dat er voor mij gouden tijden aanbreken.’
Hij werpt een schichtige blik zijwaarts naar de Française die de ober wenkt om de glazen op tafel bij te vullen. ‘De speler probeert het noodlot te tarten en te overwinnen. Dat is zijn klassieke heldenrol. En net als in de eeuwenoude verhalen zal deze tragische held het onderspit moeten delven. U bent waarschijnlijk de enige in dit gezelschap die daar volmondig mee instemt,’ zegt de Fransman, terwijl hij in mijn richting kijkt.
‘Een heldenrol ligt ons beiden blijkbaar niet,’ antwoord ik.
‘U zegt het alsof u het betreurt.’
‘Juist,’ zegt de generaal. ‘Marcellus benijdt de spelers diep in zijn hart. Hij is een toeschouwer van het leven, zonder dat hij eraan deelneemt.’
‘Ik denk dat u deels gelijk heeft,’ zeg ik. ‘Maar misschien brengt mijn beroep dat met zich mee.’
‘In Rusland hebben we grote schrijvers die spelen als gekken. Ik heb er een ontmoet in Baden-Baden.’
‘Dan zal het wel eerder een kwestie van temperament dan van beroep zijn,’ zeg ik.
Het hoofdgerecht wordt opgediend. Karaffen rode wijn worden door de ober op een bijzettafeltje geplaatst. Pousinsky richt zijn aandacht op de Française en ik raak met de Fransman in gesprek over de situatie van het toneel in zijn land. Uit mijn ooghoek zie ik dat de wijnkelner om de haverklap de glazen van de generaal en zijn buurvrouw moet vullen. Naarmate het diner vordert worden ze amicaler. De Française begint scabreuze grappen te maken en de generaal probeert er steeds nog een schepje bovenop te doen. De rest van het gezelschap heeft zich de drank ook laten welgevallen. Af en toe lijkt het alsof iedereen alleen maar zelf zo lang en luidruchtig mogelijk aan het woord wil zijn, zonder naar de anderen te luisteren. De generaal is dronken geworden en zit herhaaldelijk te frunniken aan de Française. Ze heeft een rood aangelopen hoofd en barst om de zoveel tijd in een schaterbui uit.
‘En nu wil ik eindelijk weleens zien wat u in uw zwarte medaillon verbergt,’ hoor ik de generaal paaien.
Ik draai me naar hem toe.
‘U gaat te ver,’ zeg ik.
‘Nee, nee,’ kraait de Française. ‘Geheimen zijn er om onthuld te worden.’
‘Mag ik het openen?’ vraagt Pousinsky met een brede grijns op zijn gezicht.
‘Eerst raden wat erin zit.’
De industriëel met de bakkebaarden bemoeit zich ermee: ‘Een Engelse lord met een engelengezicht.’
‘Een jonge officier,’ zegt de generaal.
‘Chou-chou,’ zegt de Française.
‘Pardon?’
Op het verschrompelde gezicht van de generaal verschijnt een kinderlijke gelukzaligheid.
‘Mijn chou-chou,’ zegt de Française. ‘Een foto van mijn chou-chou.’
Iedereen begint te lachen. Pousinsky verschiet van kleur. Men begint door elkaar heen te roepen.
‘Ik gok op een markies.’
‘De paus.’
‘Een balletdanser.’
‘Een harembezitter, een muzelman.’
De generaal is van zijn schaamte bekomen en tast brutaal naar het medaillon.
‘Ik ga het onthullen!’ roept hij.
Met trillende vingers peutert hij aan het sluitinkje en opent het sierplaatje. Hij buigt voorover en blijft secondenlang verbijsterd naar de minuscule foto staren.
‘Nou, wie is het?’ wordt geroepen.
‘Wel heb ik ooit,’ stamelt hij.
‘Mogen wij het nu eindelijk ook eens weten?’
‘Het is een...’
‘Het is vast een spiegeltje! Hij kijkt zo verliefd!’
‘Het is een hondje,’ zegt hij en laat de medaillon los.
‘The bloody limit!’ roept de Engelsman.
Ook hij heeft te veel gedronken en ik zie aan zijn grijnzende gezicht dat hij ternauwernood een schunnige opmerking kan inslikken.
De Française bekijkt ontroerd het fotootje en zucht: ‘Chou-chou.’ De ober vult voortdurend de glazen bij en de gesprekken nemen een steeds rumoeriger wending. Af en toe merk ik dat de generaal en de Française samenzweerderig zitten te smoezen. Ze geven te kennen dat ze willen vertrekken, voordat de koffie en de cognac geserveerd worden. De generaal zal de Française naar huis begeleiden. Ze bedanken me uitvoerig en verlaten het hotel.