| |
| |
| |
J. Heymans
Een treurspel van hupsakee (eerste bedrijf)
Over Armando en Cherry Duyns
1. Wat aan Herenleed voorafging
Armando en Duyns, ‘25 jaar Herenleed’ (seizoen 1996-97)
(foto: John Schaffer/ID Theater BV)
Toen ‘de pulserende slagader van het geschreven woord’ nog was verbonden met de Amsterdamse Nieuwe Zijds Voorburgwal, kwamen Armando en Cherry Duyns elkaar op de burelen van de Haagse Postvoor de eerste keer tegen. Ergens in 1962. Armando werkte al sedert 1957 bij het weekblad van Sylvia Brandts Buys en haar in Argentinië geboren eega ‘mr G.B.J. Hiltermann’, aanvankelijk als verslaggever, later als chef van de kunstredactie. En Duyns had daar toen nog geen jaar een betrekking als ‘factotum’ bij de administratie. In het essay ‘In die dagen’, opgenomen in het gedenkboek de nieuwe stijl 1959-1966 (1989), haalt Duyns enkele herinneringen aan zijn toenmalige werkzaamheden op: ‘Ik kocht fijngesneden biefstukjes in voor de hondjes van de zittende hoofdredactrice, een enkele maal ook sigaren voor haar echtgenoot, pendelde heen en weer tussen de zetterij en de burelen en ik zorgde tweemaal daags voor de aan- | |
| |
en afvoer van een reusachtige koffer met poststukken’. De toevallige ontmoeting tussen Armando en Duyns waarin, achteraf gezien, de allereerste - zij het nog vage - opmaat voor het televisie- en theaterprogramma Herenleed doorklonk, vond plaats bij het bakje voor de uitgaande post van juffrouw Alma, de redactiesecretaresse. Zij was een van de vele zusters van de hoofdredactrice, onder wier bezielende leiding ‘het geniale gekkenhuis’ genaamd Haagse Post in betrekkelijk korte tijd de spreekbuis van een nieuwe vorm van journalistiek was geworden.
| |
Valse ogen
Als manusje-van-alles stond Duyns een beetje verlegen bij het postbakje te dralen toen Armando ‘fel en virtuoos fluitend’ met gigantische sprongen de trap afdaalde. Met een blauwe Bic-balpen adresseerde hij rap een paar wikkels voor het die week verschenen periodiek, hij keek de jongste bediende van de administratie eventjes aan en rende vervolgens weer in volle vaart naar boven. Verbluft vroeg Duyns aan de secretaresse wie dat was, die man met die valse ogen. Dat was Armando, antwoordde zij, ‘die doet de kunstredactie hier. Een hele fijne vent’. Niet veel later durfde hij Armando aan te spreken: ‘Meneer Arman do, ik wilde u iets vragen...’ Waarop deze riposteerde: ‘Ik heet niet meneer Armando, ik heet Armando’. Op voorspraak van juffrouw Alma en haar zuster die hem op haar beurt weer voordroeg aan haar permanent over de toestand van de wereld peinzende echtgenoot, vond Duyns na verloop van tijd ander emplooi. Hij mocht de administratie verruilen voor de buitenlandredactie. Daar diende hij aan de hand van artikelen uit Die Welt, Le Monde en The Guardian een eigen bericht samen te stellen. Ongehinderd door enige kennis van buitenlandse zaken vloeide de gehele wereld uit zijn ‘jongenspen’. Zijn leermeester op de buitenlandredactie was Rudolf-later: Rudolph - Bakker, die de ergste onzin uit zijn artikelen wegkraste. Hij bracht hem allerlei stilistische vaardigheden bij en leerde hem ook een verhaal te vertellen. Met Rph. die zijn jeugdherinneringen onlangs te boek heeft gesteld onder de titel Hoe komt het dat ik nog leef (1998), schreef Duyns destijds een van zijn eerste grotere stukken. Een omslagverhaal over de moord op Kennedy. Maar eigenlijk wilde hij verslaggever worden.
Op een dag belde Armando naar Duyns en vroeg of hij even boven wilde komen. Eindelijk, dacht ik, het is zover. Vaarwel, veredeld vertaalwerk. Ik stak
| |
| |
een balpen bij me, een vers blocnoot en rende naar boven. Met bonkend hart stond ik voor hem. Ik heb een belangrijke opdracht voor je, zei Armando.
Ik lachte bereidwillig. Hoe men zich toch in een paar valse ogen kan vergissen.
Maar ik weet niet of je zoiets al aan kan, voegde hij er aan toe.
Wat dan? vroeg ik. Wat is het dan?
Ik heb trek in nieuwe haring, haal er even twee. En neem er zelf ook een.
Hij gaf mij tien gulden.
Deze overbekende anekdote vertelt Duyns op een zonnige vrijdagochtend -juli 1998 -in het restaurant van het Stedelijk Museum te Amsterdam, ook al meet hij zich daarmee voor de zoveelste keer zijn vroegere pose van onnozele hals aan. Naast hem zit Armando, sinds jaar en dag zijn beste compaan. Samen zullen zij de ontstaansgeschiedenis van Herenleed proberen te ontrafelen. Van de eerste dag tot de laatste. Nadat Duyns de anekdote over de haringen heeft verteld, haast Armando zich te zeggen dat hij het ook was die hem naar de kunstredactie haalde en vervolgens andere opdrachten gaf. Interviews en reportages.
Armando: ‘We hebben niet veel stukken samen geschreven, maar ik heb met hem wel een aantal interviews gedaan. Al die stukken over het circus, de muziek, de Kilima Hawaians en zo, mensen van vroeger, Arno Breker, en waarschijnlijk nogwel meer. Dat deed ik niet alleen om hem het vak te leren, maar natuurlijk ook uit eigenbelang Ik verzon gewoon allerlei onderwerpen die mij interesseerden. Gelukkig vond hij ze ook de moeite waard. Maar eerlijkheidshalve moet ik er wel bij zeggen: hij heeft het vak vliegensvlug geleerd.’
Duyns: ‘Hetwasvoormij achteraf, nu ik erover nadenk, een tamelijk bizarre wereld die ik helemaal niet kende. Ik was op de redactie erg onzeker. Niet dat al die redacteuren onvriendelijk tegen mij waren, maar ja... ik was nog slechts een jongen die daar een beetje wereldvreemd rondliep. Dat moet Armando zijn opgevallen. Pas toen ik me min of meer in zijn schaduw kon bewegen, voelde ik me wat meer op mijn gemak.’
| |
Gemeenschappelijke interesse
Tussen Armando en Duyns ontstond langzamerhand een vriendschap, gestoeld op zulke gemeenschappelijke interesses als Duitsland en het artiestenvak. Zo groeide Duyns (Wuppertal-Elberfeld, 1944), geboren uit een Duitse moeder en een Hollandse variétéartiest, in twee zich van de oorlog herstellende vaderlanden op, waarin hij steeds een buitenlander was. Armando: ‘Tamelijk snel ontdekte ik dat Cherry een van de weinige mensen in mijn leven was die mijn belangstelling voor de meest uiteenlopende werelden kon begrijpen. De intelligentsia van de Haagse Post, Simon Vinkenoog en zo, wisten alles van literatuur, maar die andere werelden begrepen ze niet. Als ik een tot eenzaamheid geneigd mens zou zijn, dan zou ik me daar eenzaam hebben kunnen voelen. Er waren
| |
| |
maar weinig collega's die gevoel hadden voor al die verschillende facetten van de wereld waarmee ik me had beziggehouden: de oorlog, de humor, het circus, de kermis en de muziek, vooral ook de ordinaire muziek. Dat heeft Cherry vanaf het begin in zich gehad. Zei je dat je van het circus hield, dan werd je uitgelachen. Die collega's konden alleen waardering voor je opbrengen als ze dachten dat je een of andere ‘toer’ bouwde. Dat gebeurde toen we met de gedachte speelden een clownsnummer voor circus Sarassani te beginnen. Het was ook niet helemaal koosjer om naar Ajax te gaan. Sport. Bah. En dan vooral boksen. Hoe ordinair werd dat wel niet gevonden. Ik ging naar boksen en vond daar de jongens van mijn jeugd terug. Een snippertje van mijn hele bestaan.’
Gaandeweg trokken Armando en Cherry Duyns steeds meer met elkaar op, niet alleen in de lunchpauzes bij de Haagse Post, maar ook daarbuiten. De jongste van hen heeft die dagen, zoals eerder gememoreerd, in zijn bijdrage aan de nieuwe stijl 1959-1966 geboekstaafd:
Sinds de haring-opdracht doolden wij regelmatig tweestemmig fluitend door Amsterdam, aten dozen vulkoeken en rondo's. We gilden het uit bij het zien van een man met een stijve hoed, verlieten eensgezind in onze afkeer een broodjeszaak toen de overigens propere bediende een watje in zijn oor bleek te hebben. We spraken over het verleden dat hij had gekend en waarvan ik mij - door mijn deels Duitse afkomst - alsnog meester moest maken.
We bezochten knokfilms op de Nieuwendijk, bekeken films van Pasolini, Lang en Riefenstahl. We lazen beiden de Donald Duck (het enige echt vrolijke weekblad) maar hij wees mij ook op Durants Van Socrates tot Bergson en op Camus' De mens in opstand. Hij liet mij kennis maken met schilders als Francis Bacon, Otto Dix en Jan Schoonhoven, met componisten als Brahms en Bruckner. We gingen naar boksen, dronken chocomel en hij vertelde mij over de schoonheid van het veelluik van Jan van Eyck, ‘De aanbidding van het Lam Gods’. Over zijn eigen werk zei hij zelden iets, dat diende ik zelf maar te veroveren.
Zo bleef het vele jaren, wat wij deelden, was eenzelfde gevoel voor taal, voor muziek, voor het verhevene en het volkse, om over onze opvatting aangaande Laurel en Hardy maar te zwijgen.
| |
Volmaakt hysterisch
Dit fragment wordt in de nieuwe stijl 1959-1966 verlucht met het omslag van het programmaboekje van de theatervoorstelling Herenleed. Een programma van weemoed en verlangen (1986). En niet ten onrechte. Na hun eerste, terloopse ontmoeting ten burele van de Haagse Post ontstond een dermate hechte vriendschap tussen Armando en Duyns dat die wel moest leiden tot een samenwerkingsproject als Herenleed. Dat lag gewoon besloten in de wijze waarop zij sindsdien steeds met elkaar hebben verkeerd.
Armando: ‘In de jaren zestig gingen we dikwijls bij
| |
| |
antiquariaten op zoek naar boeken en grammofoonplaten. We hadden een wonderlijke uitwerking op al die antiquaren. Dat waren bijna allemaal keurige lui die we goed kenden. Ze werden stapelgek van ons. Als wij in hun zaak binnenkwamen, dan begonnen zij plotseling raar te doen. Gingen ze gek praten en lopen. En wij dus ook. Ja, wij hebben toen veel grammofoonplaten en boeken gekocht. En altijd afdingen.’ Duyns: ‘Ja, bij die bleke jongen. Die was dikwijls totaal verbijsterd.’
Armando: ‘Stel ik wilde voor 75 gulden antiquarische boeken kopen. Dan zei ik voor de aardigheid tegen die antiquaar, omdat een hele stapel in mijn handen had: 60 gulden. Dan kon, volgens hem, werkelijk niet. Waarop ik hem voor straf 85 gulden gaf. En dan het gezicht van die man.’
Duyns: ‘Ja, dat was pijnlijk... Ik ken op aarde niemand, met wie ik zo volmaakt hysterisch omga. Vergelijk het, bij wijze van spreken, met een los schietende veer. Als Armando en ik elkaar aan de telefoon spraken, dan konden onze beider vrouwen onmiddellijk aan onze stem horen wie we aan de lijn hadden. Iets in de toonhoogte.’
Armando: ‘En daar is Herenleed uit ontstaan.’
| |
Nevelige gedachtenwisselingen
Een jaar na hun inmiddels historische ontmoeting bij de Haagse Post stelde Armando aan mede-redacteur Hans Sleutelaar voor Cherry Duyns te benoemen tot redactie-assistent van Gard Sivik. Dat ‘tijdschrift voor nieuwe lezers’ werd deels in Rotterdam, deels in Antwerpen geredigeerd. Duyns voelde zich vereerd, al had hij het aanbod nooit geaccepteerd als Armando niet in de redactie had gezeten. Met Sleutelaar, Cor Vaandrager en Hans Verhagen -‘metalle respect’ -had hij minder affiniteit. Hij moest onder meer de vergaderingen notuleren, maar de denkkracht van de redactie was hem vaak te sterk. Terwijl Armando en Duyns voornamelijk cassis dronken, deden de anderen zich te goed aan drank en ‘stimulerende sigaretten’, hetgeen ertoe bijdroeg dat de gedachtenwisselingen alleen nog maar neveliger en wijdser werden. Duyns: ‘Ik kan me nog herinneren dat het gesprek zich een keer toespitste op een bijdrage van René Gysen over Histoire d'O. Ik begreep er helemaal niets van. Wat moest je nou in een modern, avantgarde-achtig literair tijdschrift als Gard Sivik met een bijdrage over de geschiedenis van het water. Ik was totaal in de war. Meestal raakte ik vrij kort nadat de beraadslagingen waren begonnen, de draad al volkomen kwijt. Dan staakte ik het notuleren maar en zocht troost in de bitterballen.’
Desalniettemin werd Duyns ook redactie-assistent van de nieuwe stijl, een periodiek in boekvorm met ‘werkvan de internationale avant-garde’. Van deze opvolger van Gard Sivik verschenen slecht twee delen, in het voorjaar van '65 en '66. Een paar roemruchte gesprekken met de redactie van de nieuwe stijl, respectievelijk onder leiding van Henk Hofland en het duo Betty van Garrel en Trino Flothuis, waren oorspronkelijk voor deel drie bestemd. De neerslag van beide
| |
| |
gesprekken zag uiteindelijk pas het licht in het begin van de jaren zeventig, respectievelijk in het ‘literair magazine’ Soma en het ‘tijdschrift voor teksten’ Barbarber. Overbodig te vermelden dat Duyns bij die gesprekken geen acte de présence gaf.
| |
Een konsekwent aanvaarden van de realiteit
Tijdens zijn Haagse Post-tijd maakte Armando nieuwe stijl-gedichten op basis van hetzelfde principe volgens hetwelk hij journalistieke stukken schreef: ‘Niet de Realiteit be-moraliseren of interpreteren (ver-kunsten), maar intensiveren. Uitgangspunt: een konsekwent aanvaarden van de Realiteit. Interesse voor een meer autonoom optreden van de Realiteit, al op te merken in de journalistiek, tv-reportages en film. Werkmethode: isoleren, annexeren. Dus: authenticiteit’. Geen grapperij, geen ironie en geen tragiek. Niets dan de werkelijkheid. Sommige van Armando' nieuwe stijl-gedichten hebben dan ook de vorm van een dialoog.
Ziehier een voorbeeld uit de ‘cyclus ‘september in de trein':
-wat slingert dit rijtuig, hè.
-nou.
-je kan merken dat het het laatste is.
-ja.
-ja, d'r zit niks meer achter, hè.
Een dialoog van de medemens, door Armando hoogstpersoonlijk verheven tot gedicht, maar na de verschijning van het tweede deel van de nieuwe stijl hield hij het nul-principe verder voor gezien. Dat had hem, in geestelijk opzicht, erg mager gemaakt. Een jaar eerder had hij ook al zijn werkzaamheden als beeldend kunstenaar voorlopig opgeschort. Hij nam nog wel deel aan de grote, internationale overzichtstentoonstelling nul negentienhonderdvijfenzestig, maar stond al niet meer afgebeeld op de groepsfoto in de catalogus. Vlak voordat die foto werd gemaakt, was hij weggelopen.
| |
Hoogglanzende ster
Naast zijn werk bij de Haagse Post stortte hij zich op iets geheel anders. Op verzoek van Bob Rooyens begon hij ideeën te ontwikkelen voor diens televisieprogramma's voor de WDR. Van het een kwam het ander. Weldra bleek Rooyens ook behoefte aan teksten te hebben. Die leverde Armando, in nauwe samenwerking met Duyns, omdat beiden toch al met elkaar optrokken. Daarnaast bedachten ze sketches voor anderen, zoals voor de Mounties, die overigens lang niet altijdingoede aarde vielen. Armando schreef ook nog sketches met Herman Pieter de Boer voor diens televisieprogramma Nationaal allerlei. Nadat de AVRO een programma-idee van Armando en Rooyens te hoog gegrepen achtte, kreeg eerstgenoemde, bij wijze van goedmakertje, het aanbod mee te werken aan een ontwikkeling van Poets, ‘de avonturen van een verbor- | |
| |
gen camera’. En Armando die inmiddels de redactie van de Haagse Post had verlaten, haalde er, op zijn beurt, Duyns weer onmiddellijk bij. Dat was een goede greep. Aanvankelijk bedachten Armando en zijn compaan, naast allerlei anderen, alleen maar ideeën, zoals de verbijsterende groeventest. Als mensen een grammofoonplaat hadden afgerekend, vertelde de verkoper hen dat de groeven nog even moest worden getest. Dan ging hij er een paar keer stevig met een spijker overheen. Vervolgens stopte hij de plaat weer in de hoes en daarmee stapten de mensen doodgemoedereerd de winkel uit. Al snel ontdekte de redactie van Poets dat Duyns over een ongekend improvisatietalent beschikte. Daarbij hielp Armando die hem vaak over zijn plankenkoorts en andere angsten heen. Steeds vaker verscheen hij pontificaal in beeld,- bijvoorbeeld als verklede agent, Chinees of slagersknecht: ‘Mevrouw, een Hollandse biefstuk. Is het voor een cadeautje? Moet ik het netjes inpakken?’ Bij Poets was Duyns de hoogglanzende ster van het team:
niet een droogkomiek die de argelozen van geest in de maling neemt, maar iemand die, al improviserend, een heuse act opvoerde waarvan de afloop tot op het laatst ongewis bleef. Toen hij een onnozele bakkersknecht speelde, reageerde een vrouw in alle ernst met de opmerking: ‘Nou, jij hebt het buskruit ook niet uitgevonden!’ Armando bleef altijd nadrukkelijk op de achtergrond, enkele uitzonderingen daargelaten. Zo verscheen hij als een van de twee soldaten met een houten geweer ter zijde van een door Duyns gespeelde kolonel die passanten op een landweg aanhield: ‘Is u misschien aangesloten bij het vijandelijke oefenleger? Dat heeft een paradepas ingestudeerd en die zou u dan niet weten. Zou u ons dat even kunnen laten zien?’
Armando: ‘Al spoedig kwamen er geen mensen meer langs. Daar stonden we dan in onze nep-uniformen. Toen zijn we maar in een buitenwijk van Amersfoort gaan aanbellen waar veel militairen woonden. Ik deed het woord, want ik ben de brutaalste....’
Duyns: ‘Nee, ik vroeg naar de speciale paradepas, want ik was tenslotte jouw superieur. Een van die mensen vroeg niet geheel ten onrechte: Mag ik uw papieren even zien? Ik voelde in mijn binnenzak en beval Armando vervolgens: Geef mijn papieren 's even. Toen heeft die man ons natuurlijk weggestuurd. Met de staart tussen de benen dropen we af.’
Armando: ‘Poets was ontzettend leuk om te doen, maar na een jaar of twee hadden we het wel gezien. Op de keper beschouwd, was het onze wereld niet, ondanks dat Nico Scheepmaker had gesuggereerd dat we voor ons sociologische veldwerk eigenlijk een subsidie van ZWO zouden moeten krijgen. Poets was lichtelijk omstreden, enigszins low-level ook. Bovendien zagen we aankomen dat de grappen steeds banaler zouden worden. Wat de AVRO allemaal aan ideeën voor dat programma kreeg... te grof en gruwelijk voor woorden!’
Duyns: ‘De directe aanleiding om - tot de niet geringe verbijstering van de AVRO-leiding - met Poets te stoppen, was een ongeluk. Vanuit onze auto zagen we een man die op straat lag. Allerlei volk eromheen. Ik stopte
| |
| |
en we liepen naar hem toe. Die man was duidelijk niet in orde, dus ik riep: ‘Bel even een ziekenwagen!’ Even later kwam er een gehelmde agent op een scooter aangereden. Hij trok dat ding langzaam op de standaard, deed z'n helm los en begon mij zo ongeveer midden in m'n gezicht uit te lachen. Ja, daar trapte hij niet in -hahaha -, maar ikwerd steeds wanhopiger. Ik besefte dat ik me niet meer op straat kon vertonen. Gelukkig verscheen er uiteindelijk een ziekenwagen ten tonele. Een van die broeders zei toen tegen ons: ‘O, dat is Herman. Die valt af en toe.’ Bleek een epilecticus te zijn. Dit voorval geeft op pijnlijke wijze aan wat je wordt verondersteld allemaal voor een verborgen camera te doen, zelfs een ongeluk ensceneren. Vreselijk.’
| |
Ontzaglijke doorzetters
Na Poets had Cherry Duyns de status van al enigszins bekende Nederlander bereikt. De AVRO koesterde dan ook grootse plannen met hem. Hij kreeg de presentatie van een groot amusementsprogramma aangeboden, maar dat weigerde hij beleefd. In plaats daarvan kreeg hij van Ger Lugtenburg gedaan dat hij met Armando een programma mocht voorbereiden. Dat hoofd van de televisiedienst begreep natuurlijk ook wel dat Armando en Duyns iets in hun mars hadden en niet helemaal van lotje waren getikt. Zij mochten hun ideeën voor een programma voorleggen aan Gerard Zuur, hoofd amusement van de AVRO. Daartoe hadden Armando en Duyns onderwijl een reeks sketches geschreven. De werktitel van datprogramma luidde ‘Virgo’, omdat beiden, in sterrenbeeldig opzicht, maagd zijn. De eerste werkopzet accepteerde de AVRO niet, maar de tweede mochten ze realiseren. Dat proefprogramma van ‘Virgo’ omvatte een reeks sketches, deels in de studio opgenomen, deels op locatie gefilmd. Het werd met acteurs gespeeld: Ton Lensink, Eric van Ingen, Ronnie Bierman, Allard van der Scheer en Dick Swidde.
Duyns: ‘We hadden een prachtige scène bedacht waarin een wat mollige prostituee achter het raam heeft plaatsgenomen. Er komt een mannetje langs en die prostituee tilt haar jarretellen los. Dan gaat hij naar binnen. De gordijnen gaan dicht. Even later komt dat mannetje weer naar buiten: op stelten. En hij zingt: “O solo mio”. Daar begrepen ze bij de AVRO niets van.’ Armando: ‘Deze scène is dus helaas niet uitgezonden. Evenals de rest van “Virgo”. Daarna zijn we met Herenleed begonnen. Goh, wat waren we eigenlijk een ontzaglijke doorzetters!’
Duyns: ‘Op onze activiteiten voor de televisie reageerde het wereldje rond dat weeklblad in Amsterdam natuurlijk schamper. Minachting is misschien een te sterk woord, alhoewel het ongetwijfeld aan de orde was.’
Armando: ‘In die kringen heeft nooit enige waardering voor Herenleed bestaan. En trouwens ook niet voor alles wat we voordien ondernamen. Als iemand anders een leuke sketch van ons had geaccepteerd, hetgeen af en toe wel gebeurde, vonden we dat fantastisch. We hebben het altijd een prachtig vak gevonden.’
Duyns: ‘Armando en ik hebben beiden een sterk gevoel voor theater. Iemand die dat van nature nietheeft, kan ik helaas verder niet uitleggen wat daar betoverend en ontroerend aan is.’
|
|