Bzzlletin. Jaargang 28(1998-1999)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Bart Plouvier Gedichten Dokter Slauerhoff houdt spreekuur in mijn werkkamer. In dit met vrachtschepen versierde vertrek vliegen meeuwen zich dood tegen de muur, kent krachteloze wind toch rust noch duur, word ik gewiegd op een schommelend dek. Hier loeit de zee met ingehouden adem, gooit mijn woorden op als wrakhout; hier smaken de herinneringen zout, en elke strekkende meter meet er een vadem. En achter mijn rug zit een schim, geneest een scheepsarts, astmatisch, zeemansverdriet; matrozen schuifelen bedeesd langs de man die een morsige aanblik biedt, en die slechts één remedie kent: telkens leest hij elk van hen een vers - meer kan hij niet. De veiligheid van een scheepshut. Was hij naar zichzelf op zoek, of was hij, bang om te vinden, gevlucht met de Vondel of de Tjimanoek, voor inzicht en vrijheid beducht, haar mogelijke ongebreideldheid ervarend als een vloek. Was zijn hut hem meer dan groot genoeg, vond hij daar geborgenheid, het broodnodige gevoel van veiligheid waar zijn zwerversziel om vroeg, over welks gebrek hij met elk verhaal, met elk gedicht, weer kloeg. Was het grenzeloosheid die hij niet verdroeg, en af wou bakenen met taal. [pagina 46] [p. 46] Het einde - een pastiche. Ach Slauerhoff, ook ik woon diep in 't land, aan mijn hart en lever vreten onstilbaar heimwee en jenever, mijn gier is met zijn laatste vreten bezig want, ik ben weer eens in het café beland. Daar vertel ik opnieuw mijn verhalen, zoals alleen een dronken zeeman dat kan, achtereen blijf ik ze, tot in den treure toe herhalen; óók over Da Cunha en Sint-Heleen, en hoe mét de zee voorgoed mijn vree verdween. En ook als ik allang genoeg op heb, blijft de drank nog trekken als een eb; vandaag of morgen spoel ik mee, raakt men van het spleen waarmee ik iedereen verveel, verlost in dit café. Zeeroep - een pastiche. Vergeet het maar, dat ik nu zou rusten; Een winter lang heb ik moeten klussen, haar huis bewonen, van de drank afblijven, de meubels en 't bestek opwrijven, behangen, verven, altijd binnen blijven, en 's nachts haar vleselijke lusten, met veel zweet en sperma moeten blussen, nooit eens tijd om een gedicht te schrijven. Zo dacht ik, zittend op de plee, éven onbegeerd, 't dakhout maakt als kreunend want misbaar: nóg iets dat dient gerepareerd. Ik woon te ver van zee, te dicht bij haar, mijn walverlof duurt lang, een half jaar, hoe kan ik zo wanhopig klaar beseffen, dat zij mij zolang niet van die taken zal ontheffen. Bart Plouvier (1951) is dichter, romancier en (reis)verhalenschrijver. Zijn laatste roman, Het Gemis verscheen in april 1998 bij Manteau. Vorige Volgende