| |
| |
| |
Barber van de Pol
Onder de geur van de eucalyptus
Gaucho's, payadores en Borges
Stel je woont op een ver continent, je weet niet alles van de rest van de wereld maar je hebt graag een mening, en dan word je ineens geconfronteerd met een keerzijde van zo'n mening die wel eens de waarheid zou kunnen zijn. Je verzet je, want op die waarheid zat je niet te wachten, maar het is tevergeefs. Krijgt ze eenmaal voet aan de grond, dan gaat ze kiemen, een waarheid, en er komen barsten in het daarvoor zo solide vooroordeel, tot het uiteenvalt en tot niets verwordt. Dit betrekkelijke drama overkomt iedereen vaak genoeg. Het overkwam de Cubaanse Mirta, wier vader op hetbenzine-arme eiland met mij was meegelift, wat haar, trots als ze was, in verlegenheid bracht. Misschien was zij de gelovigste aanhanger van het Castro-bewind die ik tijdens mijn reis daar in 1992 ben tegengekomen. Er werden in de beslotenheid van onze auto vooral afvalligheden gedebiteerd door de vele lifters die we meenamen. De perspectieven op Cuba leken verstopt en er was gebrek aan alles. Mirta had het over een ‘noodzakelijke fase van schaarste’, waarmee ze de slogan van haar dictatoriale leidsman nazei.
Terug in Nederland stuurde dochter Laura twee aansichten: één met koningin Beatrix en één met de paus. Mirta was geschokt, vooral over dat eerste, en ze betuigde per kerende post haar deelname met het feit dat wij moesten zuchten onder de archaïsche instelling van een monarchie, waarvan ze niet wist dat die überhaupt nog voorkwam. Voor haar waren koninginnen, en misschien ook pausen, figuren uit sprookjes waarin oude vormen van kwaad floreerden. Inmiddels heeft ze althans de paus tijdens zijn bezoek aan haar eiland in levenden lijve kunnen zien.
Maar het verhaal is net zo goed andersom denkbaar. Er bestaan bij ons legio voorbeelden van vooroordelen jegens Latijns Amerika die op al dan niet bewuste onwetendheid berusten. Ik herinner me hoe ooit verstandige lieden uit de literaire wereld weigerden García Márquez te lezen of krediet te geven, omdat ze zijn magisch-realisme bestaansrecht ontzeiden. Met zoiets lieten zij zich niet in. Ik begreep dat - alles valt te begrijpen als het moet - maar ik wist dat Márquez’ wereld bestond en ook dat Marquez deze meesterlijk heeft weergegeven.
Ook ik betrap me voortdurend op vooroordelen ten aanzien van dat voor ons verre continent, vooroordelen die een ontkenning van de bestaande situatie inhouden. Zorgwekkend is dat niet. Het hoofd wil ordening en daar hoort verdichting of vergroving bij. De meeste vooroordelen zijn dom maar ongevaarlijk en
| |
| |
zolang ze niet door de feiten worden achterhaald, kunnen ze als onnozele plechtankers blijven bestaan. Eén ervan wat mijzelf betreft herinner ik mij levendig, en dat was mijn jarenlange overtuiging dat gaucho's niet bestonden.
| |
Argentijnse heroïek
De gaucho is de Argentijnse tegenhanger van de cowboy. In de rest van Zuid Amerika komt hij niet voor, want alleen in Argentinië heb je zulke uitgestrekte, min of meer vruchtbare stukken grond waarop hetvee kan grazen, en een cowboy is immers letterlijk vertaald een ‘koeienjongen’.
Wat een cowboy is, weet iedereen, maar met de gaucho is dat anders. Ik maak me sterk dat menigeen dat woord nooit heeft gehoord, laat staan dat hij weet waar het voor staat. Ik kwam de gaucho voor het eerst tegen tijdens mijn studie Spaanse letteren en in hetverlengde daarvan in de Nederlandse literatuur: in 1941 zag van J. Slauerhoff, de grootste zwerver onder onze gecanoniseerde schrijvers, en R. Schreuder een vertaling het licht van Don Segundo Sombra (1926), een beroemde roman met de gaucho als hoofdpersoon. In zijn inleiding vergeleek hij het boek met Melvilles Moby Dick, vanwege de overeenkomstige eenzaamheid en horizonloosheid op pampa en oceaan, en ook vanwege de verwante heroïek:
De jacht op een walvisch, en een ‘rodeo’: de beschrijving van het ongelooflijk feit dat een twintigtal ruiters zesduizend stuks wild vee uit alle hemelstreken bijeendrijven en vormen tot een kudde, een willooze massa, die gehoorzaamt aan hun wil en gedwee de richting ingaat, die hun paarden aangeven, hetzij de slachtplaats, hetzij de weide of 't moeras, staan mijns inziens gelijk.
Don Segundo Sombra hoort tot de Zuid-Amerikaanse boeken van destijds waarin wordt gezocht naar een eigen landsidentiteit. Behalve romantisch van sfeer zijn die boeken door en door naturalistisch, vanwege de automatische koppeling van de gesteldheid van een omgeving aan die van haar bewoners. De auteur streeft naar tekening van een onverwisselbare eigenheid. Voor Argentinië speelt daarbij de gaucho een tot de verbeelding sprekende hoofdrol.
De schrijver van Don Segundo Sombra, Ricardo Güiraldes, plaatst tussen de regels door de inheemse ‘barbarij’ tegenover de uit Europa overgenomen ‘beschaving’. Deze tweedeling geldt tot op heden als een topic in de Argentijnse literatuur, en niet alleen in de literatuur. Een heel staatsbudget kan gebaseerd zijn op de keuze voor het een of het ander. Moet er bijvoorbeeld in iedere provinciehoofdstad een bescheiden bibliotheek komen of moet Buenos Aires de geavanceerdste bibliotheek ter wereld krijgen, zodat we internationaal meetellen? Geldgebrek belet beide te doen.
Güiraldes kweekt begrip voor het tijdloze leven op het land en inventariseert de bijzonderheden van het veehoudersbedrijf. Wie daar een indruk van wil hebben, kan de estancia bezoeken waar hij zelf heeft gewoond, niet ver van Buenos Aires. Het is een museum dat met zijn vele authentieke objecten niet alleen hetwelgedane leven op de estancia oproept, maar ook dat van de ruiters op het vrije veld, ‘ongerept als het paradijs, ja, als het paradijs vóór Eva's komst’ (Slauerhoff).
Don Segundo is het prototype van de edelmoedige vrijbuiter die met tussenpozen verblijft op de estancia, bestaande uit een kluster hiërarchisch geordende gebouwen. In feite verkiest hij de barbarij van het dakloze leven. Ricardo, een verstoten bastaard-zoon van de estanciero (herenboer, landheer), is zijn pupil. Don Segundo wijdt hem in in zijn ideeën en gebruiken, tot ook de jongen een soort gaucho is geworden. Het einde is voor een boek voor volwassenen al te zoet en herinnert aan Malots Alleen op de wereld. De estanciero erkent zijn zoon en maakt hem tot zijn erfgenaam. Ricardo, nu gaucho-af, denkt met weemoed terug aan het avontuurlijke leven van weleer.
Voor Slauerhoff was dat einde een reden om er een algehele verdwijning van het heldendom in gesymboliseerd te zien. Argentinië was in die tijd een rijk land, rijker dan nu, en de grondverkaveling en vleeshandel namen zulke proporties aan, dat hij in de nabije toekomst een geheel gedomesticeerde pampa voorzag: ‘Le temps héroique des Gauchos est passé.’ Maar hardnekkig wanbeleid van de achtereenvolgende regeringen heeft Slauerhoffs boze voorspellingen vooralsnog gelogenstraft.
| |
| |
De karakters van de twee hoofdpersonen, de man en het kind, zijn goed getekend. Afwisselend vormen pampa en boerderij de achtergrond voor het verhaal. Misschien ontstijgt de uitputtende zedenschildering niet het niveau van de Nederlandse regionalistische literatuur, zoals die van AM. de Jong (Merijntje Gijzen) of Anton Coolen (Dorp aan de rivier). Toch is het een belangrijk boek voor Argentinië, uit de fase voordat de echte, grootse literatuur met namen als Roberto Arlt en Jorge Luis Borges begon.
| |
Van veedief tot soldaat
Ruim vijftig jaar eerder was er al een ander boek met gaucho's verschenen, een boek dat zo geliefd was dat het al snel het nationale epos werd. Het is van José Hernandez en het omvat twee delen, El gaucho Martín Fierro (1872) en La vuelta de Martín Fierro (1879). Het is een tweeslachtig epos waarin de schrijver met name jegens de indianen, als oorspronkelijke bewoners, zijn standpunt niet lijkt te kunnen bepalen. In deel één verschilt dat in ieder geval drastisch van dat in deel twee, waarin de indianen als geboefte worden afgeschilderd. De omstandigheden waren voor Hernán-dez anders dan voor Guiraldes, wat de zwenking zou kunnen verklaren. Cru gezegd: de indianen bestonden nog.
De figuur van de gaucho dateert van eeuwen her. In 1816 verklaarde het eerste stuk van het huidige Argentinië, Tucumán, zich onafhankelijk, nadat veertigjaar eerder het onderkoninkrijk La Plata pas was uitgeroepen, bestaande uit wat nu Argentinië, Uruguay, Paraguay en Bolivia is. Voorheen werd heel Spaans Amerika vanuit Lima bestuurd. De gaucho's, afstamme-lingen van Spanjaarden en indianen, waren veedieven, maar gingen dankzij hun behendigheid te paard en hun durf allengs de kern vormen van de plaatselijk gevormde onafhankelijkheidslegers.
Gedurende het eerste bewind van de legendarische dictator Rosas begonnen in wat nu Argentinië heet de inlandse oorlogen die zouden duren tot begin twintigste eeuw. Na afloop waren de indianen, tot dan toe nog de helft van de pampabewoners, uitgeroeid. Rosas was de bestuurder die in de jaren twintig en daarna nog eens kort, vlak voor de officiële staatsvorming in 1853, de provincie Buenos Aires en de pampa eromheen tiranniseerde.
Voordat de grond duidelijk was opgedeeld tussen de landheren, leidde de gaucho zijn zwervende bestaan op de pampa, het dunbevolkte grasachtige land dat direct buiten Buenos Aires begint en zich uitstrekt tot midden Argentinië. Later ging hij steeds vaker als losse kracht op de veeboerderijen werken. Eigenlijkwerd hij toen dus pas een cowboy in de strikte betekenis van het woord.
Martín Fierro, de figuur uit de titel van het ongeveer zevenduizend versregels tellende epos, is een gaucho en zanger. Hij is bijna als enige aan het woord. Hij vertelt zijn leven en biedt terloops zicht op algemenere gebeurtenissen die de geschiedenis van dat tijdperk uitmaken. Hij is ooit uit zijn zwerversbestaan geplukt om als soldaat in het grensgebied tussen de indianen en de expansieve blanke boeren te vechten. In het begin is de toon er een van verzet en verlies - bij terugkeer in zijn hut is zijn gezin verdwenen - maar deel twee eindigt met een pleidooi voor aanpassing. De controverse trouw-verraad wordt breed uitgemeten. Het epos biedt de ontvankelijke lezer kansen te over om heroïek in te drinken.
| |
Payadores
Dit alles en veel meer wist Borges. In zijn gedichten en verhalen memoreert hij de figuur van Martín Fierro, het geharrewar bij de grenzen die decennia lang niet vastlagen, de rol die een voorvader van hem daar-bij speelde, de vechters die niet precies wisten waar-voor ze streden en de glans van die ‘moed om de moed’. Maarjuisthij, Borges, voor mij iemand metveel gezag, had beweerd dat gaucho's níet bestonden.
Hij had in mijn ogen zo vaak gelijk, dat ik daaraan ook deze keer niet twijfelde. Dat hij mogelijk een boutade hield of zich polemisch wenste te uiten, kwam niet in mij op. Een Nederlander kan moeilijk een Argentijns understatement doorgronden als hij er niet op is bedacht. Mij maakte je niets wijs, na het lezen van Borges; leve de gaucho voor mijn part, maar bestaan deed hij niet en had hij nooit.
Wat hebben we gelachen, de fotografe die mij vergezelde en ik, toen we op onze eerste reis door Argenti- | |
| |
nië stuitten op iets dat zowaar op Argentijnse folklore leek. Dat betrekkelijk jonge land, dat nog traditie moest kweken, bezat volgens ons niet iets in die richting. We hadden ook niet verwacht dat ze daar aan zulke dingen deden; toeristen zie je er nog steeds niet veel. Hoe dan ook, terwijl wij door bevriende porteños -inwoners van Buenos Aires -werden getrakteerd op een publieke barbecue een half uurtje rijden de pampa op, begonnen twee boerse types met een sjaal om hun hals in dichtvorm tegen elkaar op te bieden. Ze stonden tegenover elkaar en vertelden beurtelings met de nodige grappen hun geschiedenis, gelardeerd met algemener nieuws. Hun gitaar ondersteunde het relaas.
Dat waren dus payadores, gaucho's die met zang en gitaarspel een wedstrijd (payada) hielden in geestigheid en improvisatievermogen. Daar had ik over gelezen in de literatuur die op de pampa gesitueerd was. Misschien dat ze vroeger hadden bestaan, net als de troubadours bij ons. Ze trokken, zo stelde ik me voor, van estancia naar estancia, en speelden een plaatsver-vangende rol als krant, waar ze in natura voor werden betaald. ‘Estancia?’ vroeg mijn gezellin. Ja, een veeboerderij, waar de zogenaamde gaucho's als losse krachten werkten, een donker slag cowboys, veedrijvers, paardentemmers, maar die bestonden niet, dat kon ik haar verzekeren.
Onze vrienden-porteños verstonden ons Nederlands niet. Ze zullen geamuseerd zijn geweest vanwege die payadores, zoals wij dat zijn als boeren op klompen blokjes kaas uitdelen aan toeristen, terwijl meisjes met een kanten muts op hun hoofd langsgaan met de centenbak. Nu ja, Edammer boeren bestaan nog steeds, in moderner vorm. Sommige dingen weet je omdat je er met je neus bovenop zit.
Nog een gigantisch vooroordeel: de pampa is saai. Lieve God, wat vond ik de pampa saai, tijdens dat eerste verblijf in Argentinië. Gras, gras en nog eens gras, waar ik niet van gras houd en evenmin bovenmate van het groen van gras. Niemand die mij vertelde dat de pampa niet alleen stond voor een onafzienbare grasvlakte met levenloze stadjes. Niemand die zei dat ik er niks van kon weten, na drie uren toeven ter plekke. Niemand die voorspelde wat ik later, op een tweede reis, zou ontdekken. Achter de grasvlakte, westwaarts, begint het te golven en daar is de pampa ruiger. Het is nog altijd tamelijk eentonig, met weinig variatie in de begroeiing, maar vooral waar de estancias zijn, lijkt zich een paradijs te ontvouwen dat aantrekkelijker is dan wat ik me bij de hemel voorstel.
| |
Weggaloperende cowboy
Laura verblijft een half jaar in Argentinië en woont midden in het land, in Río Cuarto. Het blijkt een beetje een groot formaat Wild-West-stadje, met provisorische trekken en belaagd door stof vanwege de niet perfect geplaveide wegen waarover ieder momentvee-drijvers lijken te kunnen binnentrekken.
De vrouw bij wie Laura woont, is de geestdriftige directeur van het regionale museum. Ze is een vanzelf-sprekende gastvrouw, niet bovenmate nieuwsgierig, easy going. Haar minnaar, een viriele vijftiger die op zijn beurt, zoals veel van zijn landgenoten, alle door ons verfoeide vooroordelen over joden, homo's en de vrije liefde in Europa in zich heeft verzameld, is eige-naar van een estancia, drie kwartier per auto verderop. We zijn verschillende malen zijn betoverde gasten. Het is februari, dus hoogzomer aan die kant van de aarde. We rijden paard, horen hoe onze estanciero overweegt zijn kalveren voortaan eerder van de moeder weg te halen, kortom, we zijn in het pioniersland waar Gombrowicz van hield, het onrijpe land dat nog niet in een vorm is geschoten en zijn beschaving nog moet uitvinden, een nog altijd in hoge mate improviserend land, met alle nadelen en voordelen van dien. Ook dat zal wel een romantische voorstelling van zaken zijn, maar dat gevoel beving ons en het werd almaar gestaafd.
We zitten aan bij barbecues die goddelijk zijn, al is het vlees misschien te vers voor mooi. We maken foto's. We zitten loom met de wijnfles bij de hand te nietsen in de schaduw bij het primitieve stenen hoofdgebouw. In de wijde omtrek staat een zoom van bomen om het bewoonde terrein, met name hoge eucalyptussen die dit kerntje van beschaving scheiden van de woestenij. Maar de knecht Julio gaat weer aan het werk. Straks wordt het donker, dan zal er geen elektriciteit zijn, want op de zwakke generator is niet te bouwen. De afgedwaalde beesten moeten worden gevangen.
| |
| |
Hij springt op zijn paard, aan zijn laarzen zitten sporen, hij heeft een lasso in zijn hand. Hij heeft onmiskenbaar indio-bloed, want de indios mogen zijn verdwenen in Argentinië, ze waren er niet eens zo lang geleden nog, en een verleden laat zich niet zomaar met wortel en tak uitroeien. Onze museumdirectrice verzamelt resten van hun bestaan en heeft grootse, deels al verwezenlijkte plannen om die in nieuwe musea, hoe elementair ook, aan het publiek te tonen. Ze wil rondreizen om de ontwetende wereld te informeren over die oude beschaving van de Araucaniërs.
Ik kijk de donkere weggaloperende cowboy na en besef het met een schok: daar gaat een gaucho.
| |
Oase
Estancia bij Róo Cuarto (1995) (foto: Laura Weeda)
Ook in Córdoba, een paar honderd kilometer noor-delijker, heeft Laura een gastadres. De canal (gracht) waaraan het huis ligt, lijkt met zijn bochten en fraaie bomenrand een Argentijnse replica van onze Amsterdamse grachten, maar de huizen eraan zijn jonger, gewoner ook. Córdoba heeft koloniale monumenten en het is een universiteitsstad, dus er is meer te beleven dan in Róo Cuarto. Toch willen we op een gegeven moment de hort op, kijken wat er op het land te zien is, behalve wat we vanuit de bus al zagen. Er zouden kloven, bergen, kleine lustoorden te vinden zijn, maar de huurauto waarin we op onderzoek gaan, berijdt alleen gebaande wegen. Daar is weinig aan. Dus besluiten we lukraak een landweg op te rijden. Een pijl verwijst naar een of andere boerderij.
Achteraf kan ik nauwelijks geloven dat we wat we daar aantroffen werkelijk hebben gezien. Er was water en de flora was zo uitbundig dat ze kon wedijveren met die op onze Alpen. Waren we stenenverzamelaars geweest, dan hadden we daar een schat bijeen kunnen rapen. En er zijn vogels. We stappen steeds uit, voelen, ruiken, kijken, horen, maar doen dit alles alsof
| |
| |
ons iets onwezenlijks overkomt, en daar horen geen tastbare beelden bij. Niettemin maakt Laura een paar foto's die bewijzen dat het wonder waar gebeurd is.
De weg splitst zich af en toe. We weten op een gegeven moment niet of hij nog wel ergens heenvoert, maar zolang er een weg is, is er een terugweg, denk ik. Wel wordt het aantal kuilen en ribbels groter en groter en in mij groeit de bezorgde vraag of er op beloopbare afstand een telefoon te vinden zal zijn waar we kunnen bellen in geval van panne. Laura vindt dat terecht een ontluisterende gedachte, en ik zwijg er verder over. We zien een eenzame, donkere ruiter. ‘Ciao,’ roepen we door onze open ramen, en hij grijnst.
Laura's ogen glimmen en om haar mond ligt de tevreden glimlach die hoort bij een veilig avontuur. De smalle weg voert ineens omhoog en ligt nu tussen een berg en een groeiende afgrond ingeklemd, zodat keren voorlopig uitgesloten is Er liggen losse stenen die evenzovele gevaren vormen. Dit is een weg voor paarden of misschien voor een landrover; niet voor een lullige luxe-wagen.
Een groep van drie gaucho's die staan te delibereren op een tussenplateautje maakt veel goed, maar vlak erna, na een onoverzichtelijke bocht, begint een afdaling waar mijn hart van stilstaat. Dit is duidelijk de woestenij, waar geen auto's passen. Moet ik nu almaar of juist zo weinig mogelijk remmen? Kunnen we niet beter uitstappen en afwachten wat er gebeurt, wie ons redt? We rijden stapvoets verder. Zodra slipgevaar dreigt, kunnen we altijd nog snel uitstappen. Een dode auto is mijn laatste zorg.
Achter een volgende bocht wacht het wonder. Niet zo heel ver in de diepte, hooguitvijftig meter, aan het eind van een minder gevaarlijke, maar wel rijkelijk met stenen bezaaide helling, ligt de estancia van onze dromen. Hij is groter dan die van onze vriend in de buurt van Río Cuarto, en er is meer bedrijvigheid, want daar wonen op z'n minst alle gaucho's die we onderweg zijn tegengekomen. We kunnen ons hun verhalen voorstellen, als ze 's avonds bij het brandende hout zitten, de brandewijn bij de hand. Er zijn vast geen vrouwen. Hoe vaak gaan ze naar hun liefjes, een dorp of stad verderop?
De vallei lijkt een oase, na het stoffige, stenige slotpar-cours van net. Hoge eucalyptussen en ander geboomte beloven herbergzaamheid. Ik zie telefoondraden. We zijn gered. We juichen. Hier geven beschaving en barbarij elkaar de hand. Hier heerst de kalmte uit WH. Hudsons Long Ago and Far Away, de gelukzalige oproepingvan het Argentinië van weleer, een boek dat Borges intrigeerde om de uitspraak dat altijd als de schrijver zich aan de metafysica wilde wijden, het geluk tussenbeide kwam.
Goed en wel beneden in de vallei bevestigt een bruin-verbrande gaucho met ogen als diamanten dat ik daar kan bellen in geval van nood. Laura wil uitstappen, foto's maken, water drinken, zich verlustigen aan het wonder. Ik vraag de gaucho of we aan de andere kant van de estancia terug kunnen naar een echte weg, maar dat kan niet. Die is onlangs ingestort, die is onbegaanbaar, zegt de man. Hij is ongetwijfeld verbaasd over onze komst, maar hij vraagt niets. Hij laat ons zogezegd aan ons lot over.
Tot verontwaardiging van Laura brengen mijn opgekropte zenuwen me ertoe zonder enig oponthoud rechtsomkeert te maken. Ik groet de man en leg in snel tempo - omhoog weet ik wel of het hard of langzaam moet gaan - de weg die we gekomen zijn opnieuw af: omhoog, rechtdoor, omlaag, tot we ons opnieuw bevinden in het groene, planten- en stenenrijke paradijs van daarvoor, waar Laura voorlopig niet meer enthousiast over kan zijn, teleurgesteld als ze is over de onbenutte kans op verblijf op een van de fascinerendste plekken die we ooit hebben gezien. Het was een creoolse oase, het droomtoneel voor een Zuidelijke western. Zij mort, terwijl ik inwendig jubel omdatze veilig en wel in de beschaafde wereld terug is.
Later hoor ik dat er meer van dergelijke oases zijn en de ondernemende vriendin uit Río Cuarto onthult haar plannen om die in te schakelen voor een nieuw soort toerisme: te paard over het vlakke en golvende land, barbecuën in de estancias en slapen bij het geluid van wuivende eucalyptusbomen, terwijl een gaucho de wacht houdt. Als het doorgaat, zijn wij van de partij.
Barber van de Pol is publiciste en vertaalster. Vorig jaar verscheen haar vertaling De vernuftige edelman Don Quichot de la Mancha en een bundel verhalen en essays onder de titel Alles in de wind.
|
|