Doesburg heeft zijn voorliefde voor het thema geweld en voor theatraal geweld als uiting daarvan ditmaal ‘subliem gedoseerd’.
Dosering wil ik, gedoseerde voorliefde.
Ondanks dat Shakespeares Titus Andronicus een staalkaart van geweld is, zonder handleiding, wat niet goed is, er moet een handleiding bij, die laat zien ‘het mechanisme dat dat geweld op gang brengt, en aan de gang houdt’, er is ergens een mechanisme en dat willen we zien, is deze productie ‘enerverend en aangrijpend’. Er is suspense in, en vaart waarmee het verhaal wordt verteld, er wordt goed geacteerd, ‘alles grijpt als vanzelfsprekend in elkaar. Het toneelbeeld van André Joosten is imposant’.
‘Het lichtplan van Reinier Tweebeeke is onheilspellend en suggestief. Veel aan deze voorstelling is showy, maar de show is nergens plat of gemakzuchtig.’
Het enerveert mij en grijpt mij aan, het is spannend en snel, goed acteren vind ik goed, vanzelfsprekendheid en in elkaar grijpendheid, imposantie. Het is een diepe en niet met te veel gemak gemaakte show.
‘Zwaar aangezet acteren wordt afgewisseld met ironie, maar nergens ontstaat een stijlbreuk.’
Ik hou niet van stijlbreuk.
Rik van Uffelen die Titus Andronicus speelt houdt ‘over het algemeen’, dus niet steeds, wat toch een minpuntje is, ‘zijn reusachtige lichaam en dito tekstbehandeling goed in toom’.
De acteur moet voortdurend zijn lichaam en tekstbehandeling goed in toom houden.
‘Schitterend is Anne-Wil Blankers als Tamora, de koningin van de wraak.’
Ik hou van haar.
De tegentoon van Zwarte Piet Han Kerckhoffs is hier ‘op zijn plaats’.
Het moet op zijn plaats vallen.
‘Op twee momenten laat Doesburg zijn fantasie in deze ongekend strakke regie de vrije loop, en beide keren is het raak.’
Mis mag het niet zijn.
Wat weten we nu van Hein Janssen. Da t hij vooral van beheersing houdt, dosering, echtheid, eenvoud, helderheid, eenheid of harmonie, diepte en Anne-Wil Blankers.
Dat is mij te weinig hoor. Hein laatje tegenkant eens zien. Of waarom je er zo van houdt dat alles op zijn plaats valt. Is dat ‘enerverend en aangrijpend’, nee toch.
Over de voorstelling zelf weten we niets. Dat wordt nog eens duidelijk als je leest hoe een ander ernaar kijkt.
Bij zo'n vergelijking van beoordelingen zie je dat de een ja zegt waar de ander nee. De een beweert dit is op z'n plaats en de ander dit is te mooi. Hebben ze het dan wel over hetzelfde? Hebben ze dan eigenlijk wel hetzelfde gezien, een object dat onafhankelijk van hun oordelen bestond?
De deur staat open en niemand gaat naar binnen.
Dat denk ik en het ergert me mateloos. De klakkeloosheid waarmee geschreven wordt ‘over de werkelijkheid’ terwijl ik vermoed dat ieder wel weet dat het object ontbreekt.
Natuurlijk is zo'n recensie subjectief, zegt men dan, dat is toch een koe of een open deur.
Maar niemand melkt de koe.
Ook Hanny Alkema niet, in Trouw van 14 april 1997.
‘Het is mooi om naar te kijken en het doet me niks.’
Het moet me wel iets doen.
Dat is de wens. Het oordeel (hier: het doet me niks) is een verkapte wens, en wensen is subjectief zoalswe allemaal weten. En de vervulling van de wens? evenzeer (je komt zelfklaar). En objectiviteit, die pretentie, schuilt in het al te simpele woordje is, waar we met z'n allen altijd weer zo lekker overheen lezen.
‘Het is een stijlvolle enscenering in een stijlvol decor (André Joosten), waarin personages afgaan op in en uit de zijwanden schuivende bordessen, en waarin alle barbaarse gruwel wordt weggezuiverd in sidderende klanken en verhullende lichtbanen van achteraf (waanzinnig knap ontworpen weer door Reinier Tweebeeke).’
De gruwel mag niet weggezuiverd worden.
‘Ik kan me de fascinatie voor redeloos geweld voorstellen, maar die proef ik niet uit de voorstelling.’
Ik wil de fascinatie proeven.
‘Het is misschien te mooi.’
Het moet echter zijn. Niet te mooi om waar te zijn.
‘En het slotbeeld, waar iedereen zieltogend over een met pauwen en stierenkoppen versierde feestdis