ning bestaat uit het schrijven over kunst, in plaats van uit het schrijven over je eigen leven. Maar goed, erger nog dan dat je altijd een probleem hebt bij het beschrijven van wat dan ook en er niet onder bovengenoemde subjectiviteit valt uit te komen, is de eis van velen ook nog eens dat kunstenaars weten wat ze aan het doen zijn en daar in twee zinnen wat over kunnen zeggen.
Laatst las ik een bespreking van een tentoonstelling van Marijke van Warmerdam in het Van Abbemuseum in Eindhoven. Niet alleen had de recensente aanmerkingen als de hierboven genoemde, waardoor ze in elk geval een deel van de tentoonstelling mislukt vond, juist omdat het haar, de recensente, blijkbaar niet gelukt was het werk van de muur naar haar hoofd, hart, lijf en leden te transporteren, ook werd de kunstenaar bekritiseerd doordat ze geen blijk gaf van enige contemplatie over haar eigen werk: ‘Naar concepten of plannen moet je haar [MvW] niet vragen. Dan debiteert ze wat gemeenplaatsen of ze zegt, zoals onlangs in Het Parool: “Ik wil helemaal niks begrijpen. Ik weet niks en wil van niks weten.”’ Ineke Schwartz van de Volkskrant citeert hier Marijke van Warmerdam om duidelijk te maken dat de laatste weliswaar regelmatig kwalitatief hoogstaande kunst maakt, maar op de onlangs geopende tentoonstelling in ieder geval bij één werk de plank volledig misgeslagen heeft. Bovenstaand gebrek aan beschouwing over haar eigen werk is daar volgens Schwartz de reden van.
In het Van Abbemuseum hangen (onder meer) drie zalen vol met uitsluitend dezelfde affiches. Het enige waarin ze verschillen, is de kleur. Op elk affiche staat bovenaan de tekst ‘Good days’ en onderaan ‘Bad days’. Schwartz vindt het een voorbeeld van mislukte kunst, en vraagt zich af wat Van Warmerdam ermee wil zeggen. Ze komt tot de conclusie dat het enige wat er in te vinden was eventueel de gemeenplaats ‘elke dag heeft zijn eigen nuance en al die kleuren vormen een bont palet’ is. En dat is dus fout, vindt ze, want voor de hand liggend en oppervlakkig. Wat ze wil, is dat Van Warmerdam ophoudt met het ten toon stellen van flauwe grappen; in plaats daarvan moet ze, zoals ze in andere werken wél gedaan heeft, aan het kunstwerk een meerwaarde toevoegen waar we allemaal wat van kunnen opsteken, zodat we gelouterd weer naar huis kunnen gaan. Dat Van Warmerdam zelf hier niet geïnteresseerd in is en er een andere opvatting van kunst op na houdt dan Schwartz, interesseert laatstgenoemde weinig. Sterker nog: Schwartz minacht openlijk Van Warmerdams naïeve opvattingen; de kop van haar stukje luidt dan ook: ‘Onbevangenheid levert soms clichés op’. Wel noemt ze in datzelfde stukje nog een ander werk van Van Warmerdam dat wél gelukt is en waarin de kunstenaar blijkbaar wat minder naïef is geweest.
Empty House, een videowerk dat ook in het Van Abbemuseum te zien is (Schwartz noemt het Beer), bestaat uit twee filmloops: links is, frontaal, een beer te zien die op zijn poten balanceert; rechts dezelfde beer en profil die zich, met zijn voorpoten gestrekt, staande houdt tegen een deur. In beide filmpjes staat de beer in de deurpost. Schwartz: ‘Het lijkt alsof hij het kader, dat hem omsluit, onderzoekt en zich afvraagt wat hij ermee zal doen. Eruit stappen, teruggaan, of erop rammen? Beer is een pracht van een metafoor voor mensen die een belangrijke beslissing overwegen. Of, voor wie wil, voor de stand van zaken in de hedendaagse kunst. De beer is dan het kunstwerk, de deurpost de lijst, en het kunstwerk vraagt zich af of het daaruit wil stappen.’ Je vraagt je af waar ze het vandaan haalt, al is de meerwaarde die ze hier vindt ogenschijnlijk duidelijk: het werk moet je niet zien als een plaatje van een beer in een deuropening; de beer is immers de uitdrukking van iets anders, van de mens die ergens uit wil breken, of van de komplete moderne kunst die bevrijd wil worden van zijn vaste kader. Het moge duidelijk zijn dat dit soort interpretaties niets met het werk zelf te maken heeft, maar enkel en alleen gezien moet worden als projectie van de toevallige kijker naar het werk, een kijker die in dit geval dan ook nog voor de krant schrijft en als professioneel aangemerkt mag worden.
Afgezien van de vraag of het Empty House, of Van Warmerdam, ook maar iets kan schelen dat Schwartz in dit werk de personificatie ziet van de ‘stand van zaken in de hedendaagse kunst’ (en ook afgezien van de vraag of dat zo is, dat die kunst van zijn kader af wil of op het punt staat eruit te breken) is het natuurlijk de vraag of je, hoewel altijd gehandicapt door de taal,