Hester Eymers
Huilende schrijfsters
Je moet wel een enorm uilskuiken zijn om een toebereide maaltijd te verwarren met het gevolgde recept. Lezen is iets heel anders dan koken en papier smaakt nu eenmaal lang zo lekker niet als een garnalencocktail. Maar zo eenvoudig als bij recepten en voorafjes ligt het niet altijd.
Wanneer je schrijft over kunst kan er gemakkelijk verwarring ontstaan, omdat schrijven zelf soms ook een kunst is. Een essay over een schilderij kan zelf weer tot de literatuur behoren, en ook essays over literatuur kunnen tot de literatuur behoren. Wie gewend is in hokjes te denken, wordt nu wellicht bevangen door een lichte duizeling. Het is echter juist een verdienste van kunst dat zij verwarring oproept, ja zelfs tot extase kan brengen, of tot tranen toe ontroeren. Wanneer een kunstwerk niet tot deze dingen in staat is, dan is het gewoon geen goed kunstwerk. Zoals Charlotte Mutsaers schrijft: ‘Als de belofte van vuur en vlam niet op de een of andere manier in iets besloten ligt, dan had het voor mijn part beter ongeboren, ongebeurd, ongedaan, ongemaakt, ongezegd, ongezongen, ongedanst, ongefilmd, ongeschreven en vooral onbeweend kunnen blijven.’
Charlotte Mutsaers heeft lang geschilderd, maar heeft op een goed moment besloten daar mee op te houden en te gaan schrijven. Zoals uit het eerste essay uit de bundel Paardejam duidelijk wordt, heeft dat besluit waarschijnlijk alles te maken gehad met ontroering. Want zij vertelt dat zij zich op een dag plotseling realiseerde dat zij nog nooit een traan had gelaten om welk schilderij dan ook, terwijl menig boek haar waterlanders rijkelijk had doen vloeien. Enig navragen onder vrienden en kennissen leerde dat het met de meeste mensen zo gesteld is. Om schilderijen huilt men niet.
Maar daarin kwam voor haar op een dag verandering. Op de schilderijen van Mutsaers is dikwijls een hond te vinden, en het wekt geen verbazing dat het eerste essay uit de bundel Paardejam dan ook gaat over een schilderij waarop een hond te zien is. Dat schilderij is van Pierre Bonnard en draagt de titel Marthe et son chien Black. Ze beschrijft: ‘Je ziet een vrouw, een hond en een brandende haard. Maar dat is op het eerste gezicht, het conventionele dat de wereld opdeelt in mensen, dieren en dingen (in die volgorde). Op het tweede gezicht zag ik een hond, een haard en een vrouw. En op het derde? Ik ben er nog steeds niet op uitgekeken.’ Het is een heel bijzonder schilderij, want het is het eerste schilderij dat Charlotte Mutsaers aan het huilen heeft weten te brengen. In het essay probeert ze te analyseren waar die ontroering precies vandaan komt. ‘Was dit nu het allerbeste, allermooiste, allerdiepzinnigste schilderij dat ik ooit had ontmoet? Ik weet het niet, je vraagt het je niet af. Bij brandhout vraag je je zulke dingen ook niet af. Je kijkt alleen: fikt het ja of nee.’
Charlotte Mutsaers is niet de enige die zó onder de indruk is geraakt van wat een bepaald schilderij bij haar teweeg kon brengen, dat zij er een essay aan heeft gewijd. Jeanette Winterson opent haar bundel Art objects eveneens met de beschrijving van de ontroering die een bepaald schilderij bij haar wist op te roepen. Ze vertelt: ‘Ik was eens rond Kerstmis in Amsterdam - er lag sneeuw en de grachten waren veranderd in langwerpige blokken ijs. Ik dwaalde rond, liep tevreden in mijn eentje wat te flaneren, toen ik in het voorbijgaan in een galerietje een schilderij zag hangen waarvoor ik wel moest blijven stilstaan, of ik wilde of niet.’ Het schilderij was van Massimo Rao en droeg de titel Ma io non voglio piegarmi a terra. Ze schrijft: ‘De verfijnde techniek en de penseelstreken in dunne olieverf waren van een renaissancistische schoonheid, maar het griezelige en fascinerende aan het schilderij was dat het zo modern aandeed. Er stond een figuur op afgebeeld zonder context, in haar eigen context, een spookachtige vrouw in een blauw gewaad die een enorm vollemaansgezicht door een onderaardse waterstroom trok.’ Winterson is overweldigd, en besluit haar verblijf te verlengen om zich met een obsessionele gedrevenheid te verdiepen in de schilderkunst. Overdag bezoekt zij musea en galeries, 's avonds leest zij studies en overzichtswerken over schilderkunst. In haar essay probeert zij net als Mutsaers te doorgronden wat het zou kunnen zijn dat