Er is dus een grote mate van openheid vereist om haar te beleven. Zich ontwikkelende kunst is bijna synoniem aan openheid. Om daar dan toch over te schrijven moet een meer dan grote uitdaging zijn. Het vraagt een flexibele geest en een vaardige pen.
Evenals schrijvers hebben kunstenaars de neiging zich in hun werk te laten verrassen. Zij houden hun werk in een voortdurende staat van verlangen, werken aan iets wat ze niet kenden tot het er is. Ze geven vorm aan een nog niet gevormde wereld. Een wereld die de kans heeft gekregen zich door kunstenaars te laten uitdrukken. Volgens Umberto Eco zijn de voorboden van een open kunst al te vinden in de Barok, met de dynamiek, de contrasten, het spel van licht en donker, van volheid en leegte. Een eerste bewuste poëtica van de openheid ontstaat in de tweede helft van de negentiende eeuw met het Franse symbolisme en wat betreft de literatuur vindt het waarschijnlijk zijn hoogtepunt in Finnegans Wake van James Joyce. Vanaf het impressionisme is er wellicht in de beeldende kunst sprake geweest van openheid.
Wanneer ik terugga naar de vraag waarom er zo volgens de Ziekte van Saai geschreven wordt over beeldende kunst, dan lijkt het me niet onjuist te stellen dat een en ander te maken heeft met - zeg maar - het tempo waarmee de beeldende kunst zich deze eeuw heeft ontwikkeld. Hoe vinden wecriteria voor datwat zich onder je handen lijkt te veranderen? De taal en de wijze van schrijven moet hier wellicht nogworden gevonden. Het is niet mogelijk om alles in te bedden in een verantwoord verhaal omdat het dikwijls om volstrekt onbekende, dus nieuwe zaken gaat. Daar in taal iets over te zeggen zou tot de ‘taken’ van de schrijvers unnen behoren.
Taal is immers geduldig. Ik probeer haar steeds in beweging te krijgen. Soms vrij, soms in woordbreken-de buitelingen vervoerde ik op de mogelijkheden van de taal mijn gekozen woorden. Er is altijd iets aan de hand. De ene zin is nog niet hier ‘neergedaald’, terwijl de volgende, wie weet, hemelwaarts stijgt, om toch nog ergens later neer te dalen. Dat ik met de taal en ook met beelden de cultuur binnenzwem, dacht ik. Dat denken volgens Gyorgy Konrad een esthetische daad is, las ik. En omdat de cultuur beweeglijk en levendig is, heeft zij nog steeds niet die stevige, verankerde fundamenten van de oude religie. Zou zij dat willen, die fundamenten? We verkeren in zekere zin nog altijd in een crisis.
Arno Kramer (1945) is beeldend kunstenaar en docent aan de AKI Akademie voor Beeldende Kunst in Enschede. Hij schrijft over beeldende kunsten publiceerde enkele gedichtenbundels.