niet zonder taal kan, is nakijken zoiets als navertellen. En dat is nu precies het draaipunt waarop ik plaats neem wanneer ik, zoals in de ‘beeldverhalen’ in mijn bundel Uit het oog, naar schilderijen, tekeningen, foto's en andere beelden kijk en al schrijvend het geziene herzie: van opzij.
Van opzij zie je schilderij én kijker, richt je je blik op het proces van het kijken zelf, heb je zicht op schilderij én maker, dus op het werkproces. Daarvan maakt ook het kijken van de schilder deel uit, naar de dingen én naar zijn eigen werkstuk. Recht tegenover zijn doek ziet omgekeerd ook de schilder de werkelijkheid van opzij. Binnen mijn metafoor kan ik als schrijver over zijn werk, werk in de zin van activiteit en resultaat, op de plaats gaan zitten van de werkelijkheid waarover hij het heeft; ik kan zelfs, bij wijze van spreken, het woord nemen namens de dingen en het over zijn geschilderde visie hebben - ook dat is een vorm van terugschrijven.
Kortom, wat mij bij het schrijven van mijn beeldverhalen vooral voor ogen stond, is: hoe het werkt - en dat is nu precies wat er in het schrijven over kunst van achteren of recht van voren zovaak bij inschiet. Mijn scheve positie is natuurlijk geen oplossing voor kunstkritiek, meer een zijsprong. En ik kan van positie wisselen dankzij de taal, met haar vrijheid van de invulbare voornaamwoorden: ik kan bijvoorbeeld ik zeggen namens een afgebeelde figuur, die ik ook rechtstreeks met jij kan aanspreken; de derde persoon kan ik dubbelzinnig voor de schilder én zijn beeld gebruiken.
Maar wat ik vooral uit wilde proberen, is of ik in het schrijven dezelfde beweging kon uitvoeren als naar mijn gevoel in het schilderij, de tekening of de foto tot uitdrukking kwam. Hoe het werkt, slaat dus op het werkproces - hoe werkt verbeelding - en heeft betrekking op de indruk die een beeld op de kijker maakt. Beide kanten van de beeldvorming wilde ik in een beeldverhaal verwerken. Een eerste vereiste is dat je kijkt, dat wil vooral zeggen: doorkijken, dus niet meteen wegkijken wanneer je meent het wel gezien - begrepen, in een begrip gevat - te hebben, maar nog eens en nog eens kijken; die periscopische bweging van naderen, afstand nemen, omcirkelen en omschrijven en aldoende met andere ogen kijken en herzien, is al een verhaal op zich.
Wanneer je een roman of dichtbundel uit hebt, is wat daarvan na een tijdje overblijft vaak niet meer dan een toon; maar misschien is dat wel het belangrijkste: de stem, de adem, het ritme, het fysieke aan wat je gelezen hebt. Wat daarmee vergeleken van een schilderij overblijft aan toon, is een indruk die het resultaat (of een echo) is van kleur, licht, lijnen en vormen. Daar begint het beeldverhaal, daar spreekt het beeld van de stem en van de indruk, waarin ik mij het schilderij of de roman heb eigen gemaakt of misschien zelfs heb ingelijfd. Indruk en toon, wat is dat anders dan het oog en het oor, die William Carlos Williams in het motto waarmee ik ben begonnen op één kussen wil laten liggen, in één bed. Literatuur als het oor, beeldende kunst als het oog - in oorsprong zijn ze allebei evenzeer met lichamelijke functies verbonden; het ongrijpbare dat overblijft, is misschien wel de quintessence. Alleen voor de gelovige van esthetische denominaties geldt: oog en oor op één kussen, daar slaapt de duivel tussen.
Natuurlijk, het zou naïef zijn te denken dat je zomaar argeloos, als voor de eerste keer naar een schilderij kunt kijken. Maar je kunt argeloosheid wel spelen, tot op zekere hoogte - en om dat verschil, die speelruimte, gaat het; dat onderscheidt het van onnozele naïviteit. Die speelruimte verschaft je de nodige reserve, wezenlijkvoor de positie van opzij, waarvragen thuishoren als de bovengenoemde: wat is beeld in onderscheid tot afbeelding, wat is verbeelding, wat spreekt er in een beeld, wat is er beeldend aan taal, wat onderscheidt het verhaal van de illustratie enzovoort. De inzet van de beeldverhalen is te ontdekken wat het beeld aan mogelijkheden heeft die tekst niet heeft, en omgekeerd. Dat is het ongeschreven verbond tussen beeldende kunstenaars en schrijvers die meer willen dan afbeelden en beschrijven. Het sprekende beeld laat iets zien dat hier gebeurt en wel zó - en dat wil een beeldverhaal vertellen. In tegenstelling tot een benadering van achteren of van voren, uitsluitend gericht op wat het kunstwerk betekent, wat het voorstelt, waaróver het gaat, interesseert mij in de positie vanuit de flank - een inkijkje nemend in het proces van de