Bzzlletin. Jaargang 26
(1996-1997)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||
Pieter Tijmes
| |||||
De theorie van de romanLaat mij aan de hand van één voorbeeld duidelijk maken wat mimese is. Hoe leerden wij onze moedertaal? Niet anders dan door de klanken die wij hoorden na te bootsen. Zo kwamen wij ertoe ‘mamma’ of ‘pappa’ te zeggen. Wij wisten weliswaar niet wat het betekende, maar het was onze trots het uit te spreken. De beloning was ook groot: een brede glimlach als aanmoediging om het nog een keer te proberen. Zo ging een hele reeks van woorden behoren tot ons talig repertoire en pas later leerden wij daarenboven hun betekenis. Wij vertonen met andere woorden reeds op zeer jonge leeftijd imitatiegedrag. En dat is nooit anders geworden, ook niet bij het klimmen der jaren. De hypothese van de nabootsing heeft iets vanzelfsprekends. Het leren van onze moedertaal wordt toch niet het inzichtelijkst verklaard met de volkswijsheid: wiens brood men eet, diens woord men spreekt? In Mensonge Romantique et Vérité Romanesque (in het Nederlands verschenen onder de titel De romantische leugen en de romaneske waarheid in 1986) komt, zoals gezegd, de mimese aan de orde zoals Girard die heeft leren kennen in de Europese literatuur. Daar formuleert hij wat de mimetische hypothese behelst. Bij Robert Hamerton-Kelly las ik dat Girard de mimetische hypothese geen theoretisch inzicht noemt, maar eenvoudig ‘common sense’.Ga naar eindnoot1. Het uitdragen van common sense kan dus blijkbaar bijdragen tot een zekere vermaardheid. In Mensonge romantique et Vérité Romanesque verwoordt Girard namelijk deze “common sense van de begeerte volgens de ander”, als hij romans uit de Westerse cultuur bespreekt. Zijn selectie van romans, die begint bij Cervantes en eindigt bij Dosto- | |||||
[pagina 67]
| |||||
jewski, noemt hij romanesk, omdat deze romans de aanwezigheid van het model of de middelaar bij het begeren onthullen. Romantisch noemt hij daarentegen die literatuur die de aanwezigheid van het model of de middelaar wel weerspiegelt zonder deze evenwel te onthullen.Ga naar eindnoot2. Girard bespreekt zijn romaneske auteurs zó dat zij in zekere zin een geschiedenis van de zogenaamde “driehoeksbegeerte” laten zien. Don Quichot is een parodie op de ridderromans uit Cervantes’ tijd. De lektuur van deze ridderromans had de fantasie van de reeds vijftigjarige Quijano zo op hol gejaagd, dat hij gelooft dat ook hij geroepen is tot een dolend ridderschap. Hem wachten onrustige tijden, opdat hij vrede, gerechtigheid en liefde vernieuwt; hij verwacht in ruil eer en roem te ontvangen. Hij wapent zich met een paar roestige stukken wapenrusting uit het familiebezit en vervaardigt van bordpapier een helm; naar het voorbeeld van de ridderroman meet hij zich een nieuwe naam aan en kiest zich een boerenmeid tot hoog vereerde dame van zijn hart. Daarna breekt hij op om armen, wezen en weduwen te beschermen tegen het onrecht in de wereld. Terwijl hij zijn Rossinant de vrije teugel geeft, ziet hij zijn toekomstige heldendaden al in een boek verheerlijkt. Zijn zelfgekozen zending heeft natuurlijk legalisering nodig, 's Avonds wordt hij in een armoedige herberg - die hij in zijn fantasie tot trotse burcht heeft omgevormd -door de waard duchtig in de maling genomen en zo tot ridder geslagen. Maar Don Quichot maakt zijn ridderschap niet waar. Zijn ondernemen loopt uit op een échec, maar hij zet door. Hij neemt Sancho Panza tot schildknaap en belooft hem een stadhouderschap over een eiland. En daar gaan zij verder: de ridder op een mager ros, de schildknaap op een ezel. Steeds weer brengen zijn hoge idealen hem in smartelijke of groteske conflicten met de werkelijkheid. Aan het eind van zijn leven zweert hij Amadis van Gallië, de figuur uit de ridderromans die hij navolgde, af. Hij erkent zijn dwaasheid en het gevaar waarin het lezen van de profane histories over het dolende ridderschap hem bracht. Hij wil biechten en een testament maken. Een ommekeer van krankzinnigheid naar verstand! Girard beschouwt Cervantes' werk onder het gezichtspunt van het mimetische patroon van het begeren: de romanheld bepaalt niet autonoom wat hij wil en kiest niet zelf de objecten van zijn begeerten. Het is Amadis van Gallië die voor hem kiest - zijn ridderbestaan is slechts een imitatie. Amadis is zijn model en daardoor bemiddelaar van zijn begeerten. Amadis inspireert hem tot gevechten, uitdagingen, galante avonturen en liefdesverklaringen. Maar Amadis is een figuur die Don Quichot heeft leren kennen uit de boeken. Als legendarisch figuur troont hij hoog boven de ridderlijke avonturen van zijn imitator. Maar Don Quichot kent meer driehoeksverhoudingen -verhoudingen van een subject, een model en een object -: Sancho (subject) laat zich door Don Quichot (model) souffleren wat (object) hij moet begeren. Een gouverneurschap over een of ander eiland, of wellicht een koninkrijk. De schildknaap begeert slechts wat zijn meester hem laat. Sancho Panza plaatst zich evenwel niet op hetzelfde niveau als Don Quichot. Zoals Amadis hoog verheven is boven Don Quichot, zo is Don Quichot hoog verheven boven Sancho Panza. Ook deze komt zijn meester niet in het vaarwater. Deze vorm van bemiddeling noemt Girard ‘extern’. Van externe bemiddeling is sprake als de afstand tussen het subject en het model zo groot is dat hun respectievelijke invloedssferen elkaar niet overlappen; van interne bemiddeling als deze invloedssferen elkaar doordringen. Het maakt groot verschil voor de mimetische patronen of de middelaar of het model een romanfiguur is die niet rechtstreeks intervenieert en dwarsboomt (extern), of een persoon waarmee je in dagelijks contact staat en die reageert op wat je doet (intern). Het criterium om de afstand te bepalen is niet alleen ruimtelijk, maar kan ook psychisch of emotioneel van aard zijn. Voor Girard figureert ook Stendhal als een ‘kroongetuige’ van de désir triangulaire. In verschillende romans blijkt ook Stendhal een scherp oog te hebben voor het imiteren en kopiëren van begeerten van anderen. Vele van de personages uit zijn boeken hebben gevoelens en begeerten die zij niet spontaan ondergaan, maar hebben geïmiteerd. Al deze vormen van imitatie noemt Stendhal ijdel. Het is de ijdele die zijn begeerten ontleent aan de ander. In Rood en Zwart komen bijvoorbeeld allerlei vormen van zowel externe als interne imitatie voor. Julien laat zich inspireren | |||||
[pagina 68]
| |||||
door de Confessions van Rousseau en ook Napoleon verschijnt als zijn idool. Daarnaast laten de verhaalpersonages zich inspireren door hun naasten. Rood en Zwart bevat een schier eindeloze variatie van vormen van interne bemiddeling. Opmerkelijk is dat bijvoorbeeld de burgemeester van Verrières, de Rênal, niet eens weet wat zijn veronderstelde rivaal Valenod in zijn schild voert, maar de gedachte dat deze ook wel een gouverneur voor zijn kinderen zal willen hebben, inspireert hem tot vasthoudendheid om Julien als huisonderwijzer te contracteren - uiteraard ten koste van Valenod. Als de hoofdfiguur, Julien Sorel, in Parijs er niet in slaagt Mathilde de la Mole te veroveren, wendt hij liefde voor ten opzichte van een ander, de Maréchale de Fervacques. Hij presenteert haar met andere woorden als model voor Mathilde. Mathilde de la Mole gaat dan in mimese met de Maréchale en zo wordt het bed voor Julien gespreid. Het hoogste stadium van de interne bemiddeling wordt bereikt bij Dostojewski, wiens oeuvre in zekere zin het sluitstuk van de geschiedenis van de driehoeksbegeerte is. In de romans van Dostojewski woedt de interne mimese in al zijn verschrikkingen. Van boeken als De eeuwige echtgenoot of Aantekeningen uit het ondergrondse kan men nagelbijter worden. In het nihilistisch universum, waar het handelen niet meer geordend is vanuit een idee of een waarde en geen samenhang meer vertoont, zijn de mensen aan elkaar overgeleverd als rivalen en obstakels in een eindeloze machtsstrijd. Ik heb gezegd: mensen wreken zich omdat zij dat rechtvaardigvinden. Zo iemand heeft dus een grondslag voor zijn handelen gevonden, in casu, rechtvaardigheid. Derhalve is hij aan alle kanten gerustgesteld en dús zal hij kalm en met succes wraak nemen, overtuigd als hij is dat hij iets respectabels en rechtmatigs doet. Ik daarentegen kan in zoiets geen rechtmatigheid zien en evenmin enige deugd, dus als ik wraak ga nemen, doe ik dat hoogst uit kwaadaardigheid. (Aantekeningen uit het ondergrondse, deel 4). Zijn verhoudingen met mensen bestaan uit wederzijdse dictaturen. Tegen het eind van het boek komt de hoofdpersoon tot deze luciditeit: Eens heb ik toch bijna een vriend gehad. Maar in mijn hart was ik toch al een despoot; ik wilde onbeperkt over zijn ziel heersen, ik wilde hem forceren tot minachting voor zijn omgeving; ik verlangde dat hij hooghartig en definitief met dat milieu zou breken. Ik maakte hem bang met mijn hartstochtelijke genegenheid; ik bracht hem tot krampaanvallen; hij was een naieve, toegewijde ziel, maar toen hij zich geheel aan mij had gegeven, begon ik hem meteen te haten en stiet hem van mij af alsof ik hem alleen nodig heb gehad om de baas over hem te worden en hem aan mijn macht te onderwerpen. Maar allen kon ik niet overwinnen; mijn vriend was ook anders dan de anderen, een witte raaf. Dostojewski geldt bij Girard als het hoogtepunt van de interne bemiddeling, omdat de mimetische begeerte geen grenzen, getrokken door de cultuur, erkent, zodat alles betrokken wordt in dit spel. Bij Dostojewski respecteert het begeren zelfs niet meer de gezinsverhoudingen: de afstand tussen de generaties is weggewist. Ouders bekleden niet meer de vanouds gerespecteerde positie ten opzichte van hun kinderen, maar zijn voor hen rivalen geworden. Vader en zoon Karamozov begeren dezelfde vrouw Groesjenka. Met andere woorden: als er geen afstand meer is tussen de mensen, als er geen culturele waarden meer zijn die onderscheidingen tussen hen waarborgen, dan is iedereen aan iedereen overgeleverd. Girard ziet dat dit bij Dostojewski is gebeurd. Het behoeft geen betoog dat dit proces van erosie van de culturele instituties met rasse schreden is voortgeschreden met als gevolg dat de vruchten van de driehoeksverhoudingen steeds bitterder zijn geworden. De verschuiving van externe bemiddeling naar interne bemiddeling correspondeert met veranderingen in de samenleving. Girard verwijst in dit verband ook naar de sociologische observaties van De Tocqueville. Zelf vestigt hij de aandacht op de vernietiging van het ‘droit divin’ door de revolutie: in Versailles moesten de kleinste begeerten worden goedgekeurd en gewettigd door een gril van de monarch. Het bestaan daar was immers een voortdurende imitatie van Lodewijk XIV. De zonnekoning was de middelaar van | |||||
[pagina 69]
| |||||
allen die hem omringden. De vernietiging van het droit divin daarentegen maakte de koning, aanvankelijk gescheiden van zijn getrouwen door een enorme afstand (externe bemiddeling), tot een rivaal van zijn onderdanen (interne bemiddeling). | |||||
De theorie van het gedragDe romaneske romans van Girards grote vijf - Cervantes, Flaubert, Stendhal, Proust en Dostojewski - omvatten in zekere zin de geschiedenis van de ontwikkelingen van mimetische patronen, van double bind tot sadomasochisme. Girard onderscheidt een aantal karakteristieke mimetische figuren. Omdat ze zo verhelderend zijn voor wat er gebeurt tussen mensen loop ik ze langs. Om te beginnen de ‘dubbele bemiddeling van model en rivaal’. De ander kan voor mij model en rivaal zijn, maar ik kan eveneens model en rivaal zijn voor die ander. Een voorbeeld: Elisabeth speelt midden in de kamer met haar blokken. De inhoud van de doos ligt verspreid door de kamer. Als haar broertje de kamer binnenkomt, wil hij één blokje hebben ofschoon de blokken allemaal gelijk zijn: uitgerekend dat blokje dat zijn zusje in haar hand houdt. In de woorden van de mimetische theorie: hij kopieert de begeerte van zijn zusje, omdat hij juist dat blokje wil hebben dat zijn zusje als begerenswaardig aanwijst door ermee te spelen. Ofschoon zijn zusje ouder is, denkt zij niet bij zichzelf: laat hem dat ene blokje maar hebben, want de andere blokjes zijn nagenoeg identiek. In de mimese wordt niet gedacht. Zij kopieert de begeerte van haar broertje naar het blokje dat zij in haar hand heeft. Aanvankelijk was het blokje voor haar slechts één onder de vele, maar omdat haar broertje het begeert, is het een bijzonder blokje geworden. In technische termen uitgedrukt is hier sprake van een désir triangulaire: de hoeken van de driehoek worden gevormd door het subject, het model en het object; bovendien houdt dit in dat de verbinding van het subject met het object via het model loopt (het broertje is het subject dat het blokje begeert via zijn zusje als model). Omgekeerd begeert het zusje haar eigen blokje naar de mate waarin haar broertje voor haar als model het begeert. Zij kopieert dus zíj begeren. Deze eenvoudige situatie is dus al zeer gecompliceerd, omdat beide kinderen als subjecten voor elkaar tevens model zijn. Het zal niet lang duren of beide kinderen zullen elkaar in de haren vliegen. De modellen worden rivalen voor elkaar. De mimetische theorie van het begeren komt dus hierop neer, dat wij elkaars begeerten imiteren en daardoor in conflict met elkaar komen, omdat deze begeerten elkaar vinden in een ondeelbaar object als een vrouw, een huis, een positie enzovoort. Het model zendt altijd een een dubbele boodschap uit: volg mij na en volg mij niet na. Men spreekt dan van een dubbele binding, deze verwijst dus naar de situatie waarin het model tegelijkertijd ja en nee zegt. Het model is vereerd als het navolging krijgt in het begeren (het ja), maar het zegt tegelijkertijd nee door het object te verdedigen tegen het begerend subject. Dubbele binding moet overigens niet verward worden met de dubbele bemiddeling. Hierin gaat het erom dat mensen voor elkaar tegelijkertijd subject en model zijn. De dubbele binding van de interne bemiddeling floreert niet alleen in de kinderkamer, maar even zeer in het academische milieu, waar de maatstaven van kwaliteit smaakoordelen zijn waarover het moeilijk is te twisten. Elk meent immers zijn uil een valk te zijn. En de heersende onvrijheid kan tot uiting komen in de neerbuigendheid waarmee men zich uitlaat over andermans valk. Het zijn niet de objecten - van betekenis of niet -, maar veeleer de modellen die fascineren. In de tweede plaats is de mimetische figuur opmerkelijk waarin de wederzijdse fascinatie van de dubbelgangers zo groot is, dat het object als inzet in de rivaliteit uit het zicht verdwijnt. Girard spreekt dan over de onbenulligheiden van de conflicten. Gaat het geschil aanvankelijk nog ergens over, de drempel naar het irreële wordt alras overschreden. Hoe kleiner overigens het verschil tussen de strijdende partijen, des te groter en verbetener de inzet om verschillen te scheppen. Girard spreekt wel van negatief mimetisme, wanneer de partijen in hun rivaliteit zo zeer op elkaar lijken, omdat zij hun uiterste best doen van elkaar te verschillen. Maar juist in deze poging zijn ze elkaar weer volkomen gelijk. Dat men tegenwoordig veel ophef maakt over het strovuur van de zogenaamde revolutionaire inzichten waarin een accentverschuiving opgeblazen wordt tot een paradigmawisseling, | |||||
[pagina 70]
| |||||
is karakteristiek voor onze tijd. De wetenschap dat deze inzichten morgen afgedaan zullen hebben, stemt de propagandist ervan niet tot enige ootmoed in ons postmoderne tijdvak.Ga naar eindnoot3. Voorts attendeert Girard op het narcisme - een gedragspatroon dat onder de handen van Girard zeer elegant mimetisch wordt geïnterpreteerd. Ook Freud heeft dat patroon beschreven en daarbij een beroep gedaan op het gehele psychoanalytisch arsenaal. De prijs voor de beschrijving van het narcisme gaat duidelijk naar Girard, als men het criterium van de zuinigheid der hypothesen hanteert. Ik wil het narcisme illustreren aan het voorbeeld van de kokette vrouw. Volgens Girard is de narcistische, of liever kokette vrouw goed doordrongen van het feit, dat begeerte begeerte aantrekt. Om zich te laten begeren moet zij anderen overtuigen dat zij zichzelf begeert en dus begerenswaardig is. Zo kan men begrijpen dat de zogenaamde zelfgenoegzaamheid van de kokette vrouw een strategie van het begeren is. Begeren voltrekt zich immers altijd in een driehoek: het subject begeert het object op instigatie van het model. Welnu, de narcistische vrouw is het model dat zichzelf, haar lichaam, als object aanwijst aan de man als subject. De strategie van het begeren is in feite nog complexer: de kokette vrouw probeert zich te laten begeren, omdat zij behoefte heeft aan de begeerten van mannen die op haar gericht zijn, om haar eigen koketterie te voeden. Zo kan zij zich gedragen als kokette. In wezen is zij niet zelfgenoegzamer dan de mannen die haar begeren. Juist het succes van haar strategie stelt haar in staat een gedrag ten toon te spreiden dat aan haar ook begeerten biedt die zij kan kopiëren. Zij kan eigenlijk niet buiten het begeren door mannen, omdat deze haar voedsel verschaffen voor haar zogenaamde zelfgenoegzaamheid. Die gaat in rook op als zij beroofd wordt van haar bewonderaars. De kokette en de bewonderaar zijn dus op elkaar aangewezen en hebben elkaar nodig. De kritiek die Girard uitoefent op de kokette vrouw heeft niet zo veel te maken met het gedrag van vrouwen, zoals weleens is gesuggereerd door feministen, maar heeft een duidelijke maatschappelijke strekking. De kokette is slechts een voorbeeld. Kritiek op het narcisme is bij Girard kritiek op de vermeende menselijke zelfgenoegzaamheid. Hij beoogt de illusie door te prikken dat er mensen zouden zijn aan wie het aan niets ontbreekt, wier overvloed verzekerd is en voor wie er geen obstakels bestaan. Girard gelooft niet in het ongeschonden narcisme van souvereine onverschilligheid of exclusieve zelfliefde. In een universum dat beroofd is van objectieve criteria zijn de begeerten geheel overgeleverd aan het mechanisme van de mimese. In zo'n wereld meent men dat het voorwenden van narcisme loont, in die zin dat ieder de ander overtuigt om zijn begeren van zichzelf na te volgen. Girard beperkt met andere woorden narcisme of koketterie niet tot de sfeer van de sexualiteit, maar tot die van alledag. De sexuele toespitsing is slechts een bijzonder geval daarvan. Tot slot zal ik ingaan op de religieuze wortels van de kritiek op dezelfgenoegzaamheid. Het woord van Augustinus ‘ons hart is onrustig, totdat het rust vindt in U’ had de bron van Girards achterdocht kunnen zijn. In Mensonge Romantique et Vérité Romanesque besteedt Girard ook veel aandacht aan de masochistische strategie. Opvallend is ook hier dat masochisme niet in de eerste plaats een aanduiding is voor sexueel gedrag, maar een existentiële problematiek verwoordt. Men heeft geleerd dat objecten geen waarde hebben, als zij eenmaal verworven zijn, overeenkomstig het spreekwoord: het bezit van de zaak is het einde van het vermaak. Zo komt men ertoe zich uitsluitend te interesseren voor objecten die een onverzoenlijke middelaar hen verbiedt te bezitten. Men zoekt dus naar het onverzoenlijke obstakel. Het hoeft niet raar te lopen of deze wens kan in een mensenleven gemakkelijk worden vervuld. Girard gebruikt om deze existentiële situatie aan te duiden vaak het volgende beeld. Iemand wil een schat ontdekken die verborgen ligt onder een steen. De ene steen na de andere wordt omgedraaid, maar er wordt niets gevonden. Hij wordt moe van deze bezigheden die tot niets leiden. Dan gaat hij op zoek naar de steen die te zwaar is om opgetild te worden. Op die steen vestigt hij zijn hoop. Daaraan zal hij zijn krachten verspillen. Welnu, de masochist is iemand die door het voortdurende succes - met andere woorden: door zijn voortdurende teleurstelling - ertoe gebracht wordt zijn eigen nederlaag te wensen. Alleen deze nederlaag doet hem zijn onkwetsbare middelaar kennen. Je zou kunnen zeg- | |||||
[pagina 71]
| |||||
gen dat normaliter uit de imitatie het obstakel voortkomt, maar bij het masochisme is het anders: de imitatie komt voort uit het obstakel. De vijandschap van het obstakel lijkt gewettigd, omdat men zich per definitie de mindere acht van degeen die men kopieert. Obstakels en minachting verdubbelen de begeerte. De sexuele masochist poogt in zijn erotisch leven de condities van de meest intense begeerte te reproduceren. Hij wil een partner die een beul is. Het subject begeert natuurlijk niet het lijden, maar de nabijheid van de onverbiddelijke middelaar. Een lijden dat niet herinnert aan zo'n middelaar, heeft voor de masochist geen enkele waarde. Het sadisme is de omkering van het masochisme. Moe van de rol van de martelaar kiest het begerend subject ervoor beul te worden. De sadist speelt dan de rol van de middelaar. Hij geeft zich de illusie dat zijn doel reeds is bereikt. Hij doet zijn best de plaats van de middelaar in te nemen en de wereld door zijn ogen te zien. In Des choses cachées (1978) kan men lezen hoe Girard in gesprek met Guy Lefort en Jean-Michel Oughourlian de intuïties die hij opdeed in de literatuur van de romaneske romans heeft laten uitmonden in een ‘interdividuele psychologie’. Dat werd een psychologie die het ik niet als een onveranderlijk individu opvat, maar veeleer als functie van alle relaties waarin het ik betrokken is. Met anderewoorden: het ik constitueert zich in de leerprocessen waarin het betrokken is en verwerft zijn identiteit in een voortgaand proces van wisselwerking. Deze visie gaf aanleiding tot zeer interessante polemieken met Freud, in een bepaald opzicht Girards sparring partner.Ga naar eindnoot4. | |||||
Literatuur
Pieter Tijmes is docent sociale en politieke filosofie aan de Universiteit Twente. Hij doet onderzoek op het gebied van techniekfilosofie. Tezamen met Roel Kaptien schreef hij een inleiding op het werk van René Girard: De ander als model en obstakel (1986). |
|