Bzzlletin. Jaargang 26
(1996-1997)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Frans Oosterholt
| |
[pagina 11]
| |
in verhandelingen over retorica - ze zouden allemaal verbrand moeten worden - of in bundels geselecteerde fragmenten ter lezing op scholen, lijken er willens en wetens te zijn uitgelicht door een schriftgeleerde of Massoreet die de oorlog heeft verklaard aan de geest van de onsterfelijke Don Quichot, hij die voortleeft na te zijn opgestaan uit het graf dat don Miguel de Cervantes Saavedra, prompt na de graflegging en de afkondiging van zijn dood, persoonlijk heeft verzegeld. In plaats van naar de poëzie in Don Quichot te reiken, naar het waarlijk eeuwige en universele, blijven we doorgaans steken in zijn literatuur, in zijn vergankelijke en specifieke aspecten. En wat dat betreft, niets kleingeestiger en armzaliger dan Don Quichot te beschouwen als een taaleigen Castiliaanse tekst. Hetgeen men trouwens niet vermag, daar vele Castiliaanse boeken in taalkundig opzicht authentieker en puristischer zijn; en wat de stijl aangaat, die van Don Quichot gaat ontegenzeggelijk gebukt onder een zekere gekunsteldheid en geaffecteerdheid. Ik moet het nog sterker zeggen: ik geloof namelijk dat Don Quichot absoluut geen goed toonbeeld is van woordkeus en literaire stijl in het Castiliaans, en dat het grote schade heeft toegebracht aan hen die het hebben willen imiteren [...]. Ik ken weinig ondernemingen die onfortuinlijker zijn dan de producten van de naäpers van de literaire vormgeving van Don Quichot, afgezien van de maaksels van hen die trachten in bijbelse stijl te schrijven met gebruikmaking van korte zinnen met veel punten aan het eind van de regel en veel ennen en eindeloze herhalingen. En zoals een waarlijk bijbelse bries en profetische inspiratie voelbaar kunnen zijn in een woordkeus en stijl die in niets lijken op die van de heilige boeken van de Joden, zo kunnen een quichoteske inspiratie en bries een stijl en woordkeus doorwasemen die haaks staan op die waarvan Cervantes zich in zijn onvergankelijke boek heeft bediend.[...] Ik heb er nooit aan willen geloven dat Don Quichot onvertaalbaar zou zijn; sterker nog: ik ben tot de overtuiging gekomen dat het boek er in een vertaling op vooruitgaat, en dat wanneer men het het buiten Spanje beter verstaat dan in het land van oorsprong, dat te danken is aan het feit dat zijn schoonheid niet wordt besmet met de fixatie op het taalgebruik. Of, beter gezegd, daar men alhier zijn innerlijke grootsheid niet vat, bijten zovelen zich vast in zijn stijl en uiterlijke vorm. Die, ik herhaal, bepaald niet aan te bevelen zijn. Er is alles aan gelegen om Cervantes te scheiden van Don Quichot en de plaag van cervantofielen en cervantisten te vervangen door het heilzame legioen van quichotisten. We hebben een even groot gebrek aan quichotisme als een teveel aan cervantisme. In de literatuurgeschiedenis komt het af en toe voor dat de mens groter is dan de auteur; en zo kan het gebeuren dat wij niet langer in staat zijn over deze of gene schrijver, die een enorme indruk heeft gemaakt op zijn tijdgenoten, een oordeel te vellen, en we verbaasd staan over het prestige dat hij genoot en de invloed die hij uitoefende, terwijl in andere gevallen de auteur superieur is aan de mens en de werken aan degene die ze schreef. Er zijn mannen die vele malen superieur zijn aan hun werken, en er zijn werken die vele malen superieur zijn aan de mannen die ze tot stand hebben gebracht. Sommigen sterven zonder hun genie te hebben uitgegoten in hun geschriften daar ze het hebben vermorst in conversaties, in hun optreden in het openbaar. We staan versteld als schrijvers uit vroeger tijden de meest uitbundige lofzangen aanheffen op een van hun tijdgenoten wier werken ons heden ten dage koud laten, en in zo'n geval moeten we aannemen dat de mens vele malen superieur was aan zijn werken. En in andere gevallen geschiedt het tegendeel. En ik twijfel er niet aan dat Cervantes een typisch geval is van een schrijver die schromelijk onderdoet voor zijn werk, voor zijn Don Quichot. Als Cervantes niet de schrijver was geweest van Don Quichot, waarvan het heldere schijnsel afstraalt op zijn overige werken, zou hij ternauwernood in onze literatuurgeschiedenis worden vermeld als een schrijver van de vijfde, zesde of dertiende rang. Niemand zou zijn zouteloze Novelas Ejemplares lezen, zoals niemand zijn ongenietbare Viaje al Parnaso leest, of zijn Theater. Zelfs de novellen en de uitweidingen die in Don Quichot voorkomen, zoals die onwaardige novelle van El Curioso Impertinente, zouden de aandacht van de mensen niet verdienen. Ook al is Don Quichot voortgesproten uit het vernuft van Cervantes, Don Quichot is oneindig superieur aan Cervantes. En ei- | |
[pagina 12]
| |
genlijk kan men niet stellen dat Don Quichot een kind van Cervantes is; want als deze zijn vader was, was het volk waartussen en waarvan Cervantes leefde de moeder, en Don Quichot heeft veel meer van zijn moeder dan van zijn vader. Ik zou nog een stapje verder willen gaan: ik vermoed namelijk dat Cervantes stierf zonder zich rekenschap te hebben gegeven van de reikwijdte van zijn Don Quichot, en wellicht zonder het goed te hebben begrepen. Ik denk dat als Cervantes zou herrijzen en zijn Don Quichot opnieuw zou lezen, hij het even slecht zou begrijpen als de cervantijnse schriftgeleerden en zich aan hun zijde zou scharen. We hoeven er geenszins aan te twijfelen dat als Cervantes zou terugkeren op aarde, hij een cervantist zou worden en geen quichotist. Men hoeft Don Quichot slechts met enige aandacht te lezen om te constateren dat iedere keer dat die goeie ouwe Cervantes in het relaas naar voren treedt en zich overgeeft aan beschouwingen van zijn kant, hij dat doet om een of andere onbetamelijkheid te berde te brengen of een boosaardig en verraderlijk oordeel over zijn held uit te spreken. Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat, wanneer hij verslag doet van de wonderschone heldendaad van Don Quichot, die erin bestaat om ten overstaan van enige geitenhoeders een redevoering af te steken over de Gouden Eeuw, dewelke ze niet in materiële zin dienen op te vatten -en hierin is de heldhaftigheid van zijn pleidooi gelegen -, Cervantes dit een zinloze uiteenzetting noemt.[...] Die arme Cervantes kon met zijn verstand niet bij het onwankelbare geloof van de edelman uit La Mancha, een geloof dat hem ertoe bewoog om zich in verheven bewoordingen tot de geitenhoeders te richten (Miguel de Unamuna: ‘Lectura e interpretación del Quijote’. In: Ensayos I. Madrid, Aguilar, 1942)
* * *
Geachte redactie Een paar regels om u mede te delen, in verband met uw verzoek aangaande mijn mening over Don Quichot die zou moeten worden gepubliceerd in het tijdschrift BZZLLETIN, dat, hoezeer ik het ook betreur - u heeft geen idee hoezeer -, ik Don Quichot niet heb gelezen. Wel andere klassieke werken die onontbeerlijk zijn voor een goed begrip van de wereldliteratuur. Maar niet, gelooft u mij, de roman van Cervantes. Ik weet dat het de - mijn - grote openstaande rekening is in dit leven. Ik weet ook dat ik hem ooit zal lezen, maar te zijner tijd. Wellicht zegt een zesde zintuig - van lijfsbehoud - me dat als ik vandaag Don Quichot tot in de uiterste consequenties zou lezen, ik waarschijnlijk binnen enige jaren volledig zal stoppen met schrijven. Met andere woorden, ik vrees dat de schrijver die in me huist al lezend een zoete dood zal sterven. Javier García Sánchez (foto: Jordi García)
De dingen zijn zoals ze zijn, evenals de omstandigheden waarin ze verkeren. Zo ziet u maar weer, ik ben een Spaanse romanschrijver, ik leg me met hart en ziel toe op de romankunst, maar ik heb Don Quichot nog | |
[pagina 13]
| |
steeds niet gelezen, zodat ik in alle oprechtheid moet bekennen dat ik dienaangaande verstoken ben van een mening. Daarentegen - en zonder over muzikale kennis in strikte of technische zin te beschikken - ken ik alle symfonieën van Schumann of Schubert uit mijn hoofd. Zou het in diepste wezen niet allemaal zo'n beetje van hetzelfde laken een pak zijn? Ik betreur het oprecht dat ik u niet van dienst kan zijn. Wellicht bij een andere gelegenheid. Niettemin dank ik u voor uw belangstelling.
Met vriendelijke groet,
Javier García SánchezGa naar eindnoot1
* * *
Ik las Don Quichot toen ik klein was - ik zal misschien tien of elf jaar oud zijn geweest - gedurende een week waarin ik het bed moest houden vanwege een verkoudheid. Ik vond het een amusanter boek dan vele andere die ik tot dan toe had gelezen. Desondanks bleef mijn voorkeur uitgaan naar Historia de la vida del buscón van Quevedo. Dat had me pas echt geboeid! Vooral het gebruik van overdrijving en ironie, iets nieuws en verrassends voor het kind dat ik toen was. Het zou nog drie of vier jaar duren voordat ik Kafka, Cortázar, Bioy Casares... zou ontdekken en de schellen me van de ogen zouden vallen. Voor iemand die in het Catalaans schrijft, zoals ik, is Cervantes vanzelfsprekend geen last waarvan hij zich moet ontdoen. Maar ik geloof ook niet dat hij dat tegenwoordig nog is voor hen die in het Spaans schrijven. De nationale literaire tradities hebben al lang plaats gemaakt voor een melting pot waarin niet alleen de literatuur van de halve planeet door elkaar wordt gehusseld, maar zelfs de narratieve media die zich niet van de drukpers bedienen: film, televisie... .Dat alles van iedereen is, is zo evident dat een schrijver die - in ruimte en tijd - zo ver van Cervantes af staat als de Amerikaan Robert Coover zich in Pricksongs & Descants probleemloos van Cervantes kan bedienen en hem ten voorbeeld kan stellen van wat te doen als een intrige ogenschijnlijk in een impasse is geraakt. Quim Monzó
Wat Cervantes' aura van onfeilbaarheid betreft, daar zijn we allang aan gewend geraakt. Hoe langer een schrijver dood is, hoe onfeilbaarder hij wordt. Als de schrijvers van de vorige eeuw al een joekel van een aura hebben, stelt u zich die van de zeventiende eeuw dan eens voor! Met films gebeurt precies hetzelfde. Hoe ouder en hoe zwart-witter de films, hoe meer sterretjes ze krijgen van de critici. Maar dit soort dweperij kan Cervantes en de regisseurs van deze films natuurlijk niet worden aangerekend. Zij leverden naar beste kunnen een produkt af, binnen de omstan- | |
[pagina 14]
| |
digheden en de stand van de techniek van hun tijd. Het zijn anderen die hen tot goden bombarderen: zij die er zeker van willen zijn dat ze zich nooit in alle eerlijkheid hoeven af te vragen wat ze van een kunstwerk vinden als iemand hen daarnaar vraagt. En passant sluiten ze daarmee de - uiterst onwaarschijnlijke - mogelijkheid uit dat hun overtuigingen aan het wankelen worden gebracht. Quim MonzóGa naar eindnoot2.
***
In een van zijn essays schrijft Borges dat elk individu ofwel met een platonische ofwel met een aristotelische inborst geboren wordt, en als we uitgaan van de premisse dat in Cervantes deze twee mogelijkheden uitzonderlijk vreedzaam coëxisteren, dan moeten we, in het licht van de ontwikkelingen vanaf het begin van de zeventiende eeuw tot op heden, concluderen dat de aristotelianen, althans vooralsnog, de wedstrijd in hun voordeel hebben beslecht met een heuse doelpuntenregen. In die zin mogen we stellen dat de hoge achting die Don Quichot heden ten dage geniet, een van de parameters is van het aristotelisme dat onze westerse beschaving conditioneert, en de andere schaal van de balans wordt met het volste recht ingenomen door Persiles, volgens een zekere alternatieve opvatting het andere meesterwerk van Cervantes, om niet te zeggen het eerste, het laatste boek van zijn hand en niet te vergeten het werk dat de warmste sympathie genoot van de vader van deze schepsels. En daarmee komen we aan de hamvraag: kunnen we stellen dat Cervantes zich vergist als hij de voortreffelijkheden van Persiles bezingt, een werk dat praktisch unaniem wordt bestempeld als een exponent van een procédé dat toentertijd reeds achterhaald was en sowieso als onmiskenbaar inferieur aan Don Quichot, of ligt het eerder zo dat de historische voorspoed van Don Quichot, het feit dat de literaire stroming die in dit werk haar oorsprong vond op de een of andere manier de overhand heeft gekregen, bewerkstelligt dat we de geschiedenis herinterpreteren ten gunste van ons gezichtspunt? Hoe dan ook, Don Quichot heeft een beslissend aandeel gehad in de keer die de zaken, ten goede of ten kwade, hebben genomen, en slechts een verregaande omwenteling in de maatschappij en de menselijke natuur kan zijn voorbeeldwerking tenietdoen, een omwenteling die zich tot op heden niet heeft voorgedaan, al gaan er stemmen op - met een ondertoon van apocalyptiek, cynisme of domweg walging - die haar aankondigen of zelfs afkondigen. Miguel de Palol (foto: LM. Palomares)
Miquel de PalolGa naar eindnoot3. | |
[pagina 15]
| |
[vertaald door Frans Oosterholt] Frons Oosterholt (1959) studeerde Algemene Literatuurwetenschap en Spaanse Taal- en Letterkunde. In 1993 vertrok hij met een onderzoeksbeurs naar Barcelona, waar hij sindsdien is gevestigd. Momenteel werkt hij als vertaler uit het Catalaans en schrijft een proefschrift over het Catalaanse modernisme. |
|