| |
| |
| |
De boekhouding
J. Heymans
Ontroeringsfactoren
Dient een geslaagd stuk proza - een verhaal, novelle of roman - eigenlijk altijd een onvergetelijk mooie zin te bevatten? Iemand die deze vraag ongetwijfeld bevestigend zou hebben beantwoord, was de Utrechtse schrijver CCS. Crone (1914-1951). Dikwijls wist hij in één zin meer tot uitdrukking te brengen dan een andere schrijver op een hele bladzijde. Daar was zijn bijzondere werkwijze mede debet aan. Tijdens zijn omzwervingen door de Utrechtse binnenstad verzamelde Crone soms gedurende meer dan een jaar allerlei ‘ontroeringsfactoren’ die hij op strookjes papier schreef. Deze observaties en invallen werden genummerd. Had hij er vele honderden verzameld, dan legde hij ze op de vloer en schoof ze geduldig in een volgorde totdat daaruit de contouren van een verhaal opdoemden. Vervolgens plakte hij het aldus verkregen concept-verhaal in een oud kasboek. De laatste loodjes bestonden uit het (correct) stileren van de ontroeringsfactoren en ‘het onmerkbaar aan elkaar lassen van de gemonteerde details’, zoals Crone in een interview met G.H. Wallagh in het Hollands Weekblad van 6 april 1940 onthulde. Met deze omslachtige werkwijze bereikte Crone een stilistische perfectie van de afzonderlijke zinnen. Een van de vele mooie voorbeelden daarvan is te vinden aan het slot van de - uit 1100 ontroeringsfactoren opgebouwde - novelle Het feestelijke leven (1939) als Crone het overlijden van Claartje, de vrouw van Henk Buysman, beschrijft:
Heel in de verte klonk muziek. Dat zouden de engelen wel zijn. Ze liep over een grote vlakte. ‘Henk’ riep ze, maar hij was er niet. De klokken begonnen al te luiden. Ze zag een scheepje varen; het wiegde zachtjes op de stroom.
Buysman zag, hoe haar tong nog even trilde. Zo gauw het ophield, voelde hij de leegte. Toen hij aan de tuinkant de gordijnen dichttrok, bleef hij kijken, hoe de wind de wingerdranken langs de schutting schuurde. De bladeren werden al rood. Er zaten dit jaar veel peren aan de boom. Claartje plukte ze altijd met de hark. Depottenbegonia'swarenin alle richtingen omgewaaid. Er lagen broodkorstjes op het stoepje en aan de waslijn wapperde een schortje. Hij herinnerde zich, hoe hij met haar de grote vlag uithing en later, achter het schuurtje, de kleertjes van Eefje, die nog feestelijker waren. In de huiskamer bogen de chrysanten diep over de rand van de vaas, alsof ze de kwaliteit van het tafelkleed onderzochten.
Op grond van dergelijke subtiele fragmenten werd het werk van Crone soms wel vergeleken met dat van Nescio of Simon Carmiggelt (die in de zomer van '79 in de Domstad een beeldje van een man met een schuiftrompet onthulde, ter nagedachtenis aan de Utrechtse schrijver). Regelmatig leidde Crones werkwijze evenwel tot een verbrokkelde verhaalstructuur - zoals bijvoorbeeld het geval is in de novelle Gymnasium en liefde (1936) - waardoor zijn novellen en verhalen toch iets minder toegankelijk zijn dan die van Nescio en Carmiggelt. Dit is ongetwijfeld de belangrijkste reden dat het werk van Crone met al die trefzekere zinnen relatief onbekend is gebleven. Bovendien bracht de omslachtigheid van Crones werkwijze met zich mee dat zijn literaire oeuvre niet erg omvangrijk is geworden, al heeft hierbij natuurlijk ook zijn betrekkelijk vroege overlijden een rol gespeeld.
Het ‘Verzameld proza van CCS. Crone’, dat onder de titel De schuiftrompet werd uitgebracht, omvat drie novellen en tien verhalen. Gerekend ‘naar de royale vormgeving van de eerste editie van De schuiftrompet uit 1947, beslaat het niet meer dan honderdnegentig bladzijden. In het najaar van 1996 verscheen de vijfde druk van dit ‘Verzameld proza van CCS. Crone’. De ondertitel van deze gebonden editie met een stemmige foto van Frans Lapoutre op het stofomslag is in zoverre misleidend dat het boek niet al het proza van
| |
| |
Crone bevat. Zo ontbreken bijvoorbeeld de door Crone in eigen beheer uitgegeven novelle Stephan en Li-zette. Fragmenten met keermotieven uit de roman Stephan (1933) en het persklaar gemaakte gedeelte van het eerste hoofdstuk van de - uit 1553 ingeplakte ontroeringsfactoren bestaande - ‘kasregister-novelle’ Dansen(d) met de bruid. Desondanks komt de kracht van Crones schrijverschap in De schuiftrompet genoegzaam aan het licht. De terugkerende motieven in de drie kleine novellen en de tien zeer korte verhalen zijn de alom aanwezige muziek van carillons en draaiorgels - dikwijls compleet met de gespeelde titels -, de bloemen, de feesten, de sprookjes, het ontslag in de crisistijd en de onvermijdelijke dood. Alleen al in de novelle Gymnasium en liefde geven bijna twintig hoofd- en bijfiguren de geest. De grijpgrage hand van Magere Hein en de verbrokkelde verhaalstructuur nemen overigens niet weg dat ook Gymnasium en liefde allerlei alinea's en zinnetjes vol verfijnde formuleerkunst bevat. Zoals: ‘Maandag was Tamme jarig. Onze klas heeft hem bloemen gegeven. In ruil daarvoor overhoorde hij de les niet en heeft weer de aardigheden verteld uitzijnleraarsloopbaan’. Of: ‘Bij zijn afscheid van de school hebben we hem bloemen en een zilveren vulpotlood gegeven. Op het ogenblik, dat hij ons daarvoor dank bracht, leek hij heel oud. Hij zei, dat ervoor zijn leervak altijd hard was gewerkt, dat er onder zijn lessen wel eens wrijving was geweest, maar dat we altijd hard gewerkt hadden, al was er wel eens wrijving geweest’.
Deze en andere voorbeelden in De schuiftrompet weerspiegelen dat CCS. Crone het prototype van een zinnetjeschrijver was,- een auteur die zich in eerste instantie door de afzonderlijke zinnen laat leiden en niet door het verhaal. Anders gezegd: een stuk proza van een zinnetjesschrijver is los van de verhaallijn te genieten. Dit onderscheid tussen de zinnetjes- en de verhalenschrijvers heb ik min of meer te danken aan AL. Snijders. Deze columnist bij een paar regionale dagbladen in het Oosten van het land bundelde zijn krantenstukken, vergezeld van de bijbehorende brieven aan de hoofdredacteur, in Ik leef aan de rand van de wereld (1992), Het kalme glijden van de boot naar de waterval (1992) en De taal is een hond (1993). A.L. Snijders is een zinnetjesschrijver pur sang. Laat één voorbeeld voldoende zijn: ‘De taal is een hond, j e kunt hem laten slapen, je kunt 'm rustig op het erf laten lopen, je kunt ermee naar het circus en je kunt er een agressieve vechtersbaas van maken. Maar het is helaas bijna niemand gegeven geen hond te nemen’.
| |
Mentaal vreemdgaan
Tot de bewonderaars van Crones literaire werk behoort onder meer Gerrit Krol. De montagetechniek die deze Gronings-Drentse schrijver in een groot deel van zijn romans hanteerde, doet een beetje denken aan de werkwijze van zijn Utrechtse voorganger. Ook de romans van Krol zijn voor het merendeel fragmentarisch opgebouwd, - verzamelplaatsen van superbe zinnen, veelvuldig doorstoken met witregels. In vergelijking met de schrijfstijl van Crone is die van Krol echter soms wat laconieker en zeker veel humoristischer.
Toch is de fragmentarische structuur van de romans van Krol na De man achter het raam (1982) een beetje op de achtergrond geraakt. Sedertdien lijkt hij een andere weg ingeslagen. Een mooi voorbeeld daarvan is zijn jongste roman, Middletons dood. Dit boek omvat enerzijds een herschrijving van de vroege, gefragmentariseerde roman De ziekte van Middleton (1969), anderzijds een vervolg daarop. Deze chronologie blijkt alleen al uit de titels: dood komt immers vaak na ziekte. De ziekte van Middleton handelt over mentaal vreemdgaan - je denkt aan een ander wanneer je met je geliefde vrijt. Van de ruim tweehonderd bladzijden die de roman in de eerste druk telde nam Krol uiteindelijk een bladzijde of vijftien over. De rest herschreef hij drastisch, zodat de hele roman tot een bladzijde of honderdtwintig werd teruggebracht. Dit proces is Krol niet vreemd. Eerder herschreef hij de roman De weg naarSacramento (1977) tot het ‘tweelingboek’ De weg naar Tuktoyaktuk (1987). Met de herschrijving van De ziekte van Middleton ging Krol nog een stap verder: hij schreef er gewoon nog ruim honderd bladzijden bij. Feitelijk maakte hij dus een vervolgroman. Met al z'n illustraties en grappen zoals strafregels en formules had De ziekte van Middleton een collage-achtig karakter. Krol toverde dit ‘winterboek’ om tot de schitterend doorgecomponeerde roman Middeltons
| |
| |
dood, handelend over zulke zaken als waarheid en leugen, doodstraf, pornografie, en, zoals dikwijls in de boeken van Krol, het schrijverschap. Waar de illustraties in de vervolgroman zijn verdwenen, heeft de vrouwelijke hoofdfiguur Regina O'Hara veel meer re-lief gekregen. Bovendien is Middletons dood een boek met een uitermate verrassend slot,- even droog als ongenadig. Ook daarin verschilt deze nieuwe roman sterk van zijn voorganger, want die eindigde met de drie klassieke puntjes. Waarmee Krol maar wilde zeggen: dit boek had nog wel honderden bladzijden door kunnen gaan.
Ook Middletons dood getuigt van Krols gevoel voor onvergetelijke zinnen. Een van de allermooiste is misschien wel deze: ‘Het duidelijkste besluit dat je als man en vrouw kunt nemen is: neuken, ook al dacht je even tevoren dat je elkaar niets te vertellen had.’ Uit een boek als Middletons dood kun je fonkelende zinnetjes blijven citeren: ‘Het hogedrukgebied van het geluk wordt nu met de lichte beweging van een dirigentenhand verlaten. We moeten verder. Interessant. Benieuwd naar een ongeluk zijn we altijd. Zelfs een beetje als het onszelf betreft.’ En dan heb ik het nog niet eens over de verrassende gedachtegangen waarin al die fonkelende zinnetjes uitlopen: ‘Ik wil nog koffie en grijp een stuk papier omdat me opeens iets te binnen schiet. Het betreft de verhouding tussen leven, kunst (schilderkunst), pin-up en porno, en weer terug naar het leven, in een cirkel. Waan en werkelijkheid. En de liefde. We moeten de liefde niet vergeten. Dus: leven, kunst, pin-up, porno, liefde en leven. Een vijfhoek. In het algemeen heb ik wel fiducie in de vijfhoek - die onder andere de gulden snede heeft opgeleverd en de getallen van Fibonacci... het doet er niet toe. Het zijn van die schema's die men na voltooiing en verworven inzicht in elkaar frommelt.’
| |
Een sleutel in een slot
Dankzij een aardige bijkomstigheid is de overstap van Middletons dood van Krol naar Het groen van Delvaux van Willem Brakman minder groot dan dat hij op het eerste gezicht lijkt. Claparèd, het vrouwelijke hoofdpersonage in de nieuwste roman van Brakman, heeft veel weg van de liggende vrouw op het schilderij Acropolis van Paul Delvaux. Zij verleidt een zekere Middleton (!) die zijn fortuin in slijpstenen heeft gemaakt, tot de stichting van een Middleton and Murray Foundation in Holland. Mogelijk was de pornoster Margeret Middleton hiervan een erfgenaam, al heb ik zulks niet kunnen ontdekken in Middletons dood. Deze stichting heeft dezelfde oogmerken als de gelijknamige foundation in Amerika: ‘overleg op het hoogste niveau en samenwerking op cultureel gebied tussen het bedrijfsleven en de kleine universiteiten’. Namens deze stichting belanden Quilp en Tuub Tibbes, de beide mannelijke hoofdpersonages in Het groen van Delvaux, uiteindelijk op De Wildenborch, een buitengewoon zonderling academisch instituut nabij Vorden. Daar verzorgen beide heren niet alleen lezingen, maar ze wonen ook diverse andere voordrachten bij. Deze uitweidingen heeft Brakman ingebed in allerlei spitse en vermakelijke dialogen tussen Quilp en Tuub Tibbes waarin het introverte en het collectieve tegen elkaar worden uitgespeeld. Tezamen met de overpeinzingen van de ik-figuur Quilp in een huis aan de Haagse Oranjestraat (dat nog een rol speelt in de Boeken der Kleine Zielen) werpt dit alles een interessant licht op Brakmans schrijverschap. Sterker nog, Het groen van Delvaux is eigenlijk een heel geschikte inleiding tot het o zo omvangrijke oeuvre van Brakman. Niet alleen laat hij in deze roman - zij het in de marge - een aantal personages opduiken die al bekend zijn uit vorige romans, hij geeft ook commentaar op het parabelachtige
karakter van de verhalen van Kafka, ‘een religieus genie zonder religie’, en het oeuvre van Simenon: ‘Hij is een veelschrijver, [...], in hogere zin, iemand die het van de grote stroom moet hebben als een noodzakelijke voorwaarde. Nu en dan dobbert er dan een meesterwerk tussen, maar ik vrees dat hij dat zelf niet eens merkt.’ Wat zou ik van Brakman graag een essay - of, liever nog, een novelle - lezen over de merkwaardige levenswandel van Simenon!
Maar Brakman heeft het in Het groen van Delvaux, ook al laat hij het personage Quilp het woord doen, bovenal over zijn eigen schrijverschap. In een college op De Wildenborch roert hij bijvoorbeeld het geheim van zinnen aan, ‘volgordes van woorden, combina- | |
| |
ties binnen de vluchtige blik, die ons door een gril van het toeval worden aangereikt of die toevallig door het oor worden opgevangen, maar waarin literatuur huist. Veelzeggende combinaties, de diepe klank van het orakel, vreemde boodschappen, waarbij het dubben erover vergeleken kan worden met het morrelen van een sleutel in een slot, dat opeens verrassend openspringt,’ Vervolgens geeft hij een paar zinnen waarin wordt weerspiegeld dat ‘wie niets heeft te verbergen ook niets heeft te zeggen’ en ‘dat schrijven een poging is om het onzegbare te zeggen’. Een van deze in een cahier opgetekende zinnen luidt: ‘'s Avonds pakte mijn grootmoeder mijn grootvader in de kraag en bracht hem naar bed.’ Maar er staan oneindig veel mooiere zinnetjes in Het groen van Delvaux. Ik geef een paar voorbeelden.
De oude vrouw dutte al half en meende dat iedereen van haar hield. Iemand aan de overkant gooide een emmer licht uit het raam. Ze knikte, de meisjes werden schoon dacht ze en de mannen zacht door dat licht, maar voordat iemand zijn mond open kon doen was het venster alweer gesloten.
En zoals gebruikelijk bij een Brakman-roman is de slotzin weergaloos: ‘Gelijk heeft ie, Van Gogh leerde mij al dat een stoel tragisch kon zijn.’ Brakman is een onnavolgbaar zinnetjesschrijver.
| |
De kunst van het verliezen
Brakman beschouwt in Het groen van Delvaux een door de werkelijkheid aangereikte zin als een slot dat door het morrelen van een sleutel plotseling openspringt. Nicolaas Matsier omschrijft in het stukje ‘Al-lemansslot’ in de bundel Dicht bij huis een oude sleutelbos als ‘een ingrediënt voor een vanitas-schilderij, een oefening in de kunst van het verliezen, en een voorbereiding op de kunst van het heengaan’. In zekere zin is de bundel Dicht bij huis te lezen als een vervolg op Matsiers veel genomineerde autobiografische roman Gesloten huis (1994), maar de domicilies in beide titels zijn heel verschillende. Waar het ene huis in Den Haag stond, staat het andere aan ‘de rafelrand van de stad, [...], de noordpunt van de Jordaan’. In en rondom deze woning stuit Matsiers op allerlei kleinigheden des levens die hem gedurig in beslag nemen. Wat dit betreft is de schrijver Matsier het Jordaanse neefje van de romancier en kunstbeschouwer K. Schippers. Hij heeft een akelig precies gevoel voor hoe hij iets moet verwoorden. Hoeminie-mer zijn onderwerp, des te grootser zijn zinnetjes. Een van de vele hoogtepunten in Dichter bij huis is, naar mijn smaak, het stukje ‘Vlinder en zoldernatuur’ waarin Matsier beschrijft hoe hij, al vertalende op de zolder, wordt afgeleid door een uit het niets opgedoken vlinder. Via het geritsel achter een ansicht dat de vertaler aanvankelijk niet eens was opgevallen, komt de vlinder langzaam maar zeker in zijn gedachten terecht. ‘Vlinder en zoldernatuur’ is één grote aaneenschakeling van fraaie zinnetjes. Zo vraagt de vertaler zich bijvoorbeeld af door welke achtergronden hij wordt omringd: ‘Het zachte gezoem van het ventila-tortje dat de computer voor oververhitting behoedt. [...] En - allicht - het geluid van de toetsen, zo onbenoembaar anders dan dat van de
allengs steeds vergetener schrijfmachine. Gedempter, sneller, maar vooral anders van hoedanigheid. Meer als kleine snelle passen die onder water gezet worden. Of op natte platte stenen?’
| |
Nutteloze kennis
Tot zover een paar van de beste zinnetjeschrijvers van de hedendaagse Nederlandse literatuur. Er zijn er natuurlijk nog wel een stel - van A. Alberts tot en met Koos van Zomeren, maar je kunt in zo'n kort bestek als dit nu eenmaal niet alles willen. Graag had ik deze verhandeling besloten met een paar enthousiasmerende alinea's over ‘Niets is mooier dan nutteloze kennis’, de vierde bundel met stukjes van AL. Snijders, maar dat boek is er helaas nog steeds niet. Ik kan dus niet anders dan teruggrijpen op de drie voorhanden zijnde bundels met ‘Berichten aan een hoofdredacteur’ van AL. Snijders. Daarom blader ik weer in De taal is een hond. En mijn oog valt op het volgende: ‘De zon doet haar best als we lavendel snij den op het Prats des Rots. Nee, dat is niet goed geformuleerd. Als je aan het strand ligt om bruin te worden, doet de zon -eventueel haar best, maar als je werkt, gebukt, met een
| |
| |
sikkel in de hand, niet een kwartiertje, maar uren en uren, dan is de zon een echte ploert.’
Dan valt me als vanzelf een typering van een zinnetjesschrijver in. Je kunt een boek van een zinnetjesschrijver openslaan en zomaar ergens beginnen te lezen. De context doet er eigenlijk nauwelijks toe. Moge dit alles een aansporing voor AL. Snijders zijn om de bundel ‘Niets is mooier dan nutteloze kennis’ af te ronden. Zo snel mogelijk.
| |
Literatuur
De schuiftrompet, Verzameld werk van CCS. Crone, is een uitgave van Querido. Middletons dood van Gerrit Krol en Het groen van Delvaux van Willem Brakman verschenen eveneens bij Querido. Dicht bij huis van Nicolaas Matsier werd uitgegeven door De Bezige Bij. De boeken van Al. Snijders verschenen bij Thomas Rap. |
|
|