Wanneer is poëzie vak? Je zou kunnen zeggen: als de woorden of beelden die de dichter gebruikt te groot, te zwaar zijn voor het onderwerp waar hij over schrij ft. Je krijgt dan, wat ik maar noem, een Tollenseffect. Die schreef in de trant van: ‘Hef aan! Hef aan de luit! Laat dreunen nu de wanden!’ Voorwaar een aardige toonzettingvoor de beschrijving van een aardbeving, maar het gedicht blijkt uiteindelijk te gaan over het eerste tandje van zijn kind.
Wanneer Enquist ‘de allerergste wanhoop’ wil verbeelden, schrijft ze bijvoorbeeld (in het gedicht ‘Als water ben ik uitgestort’): ‘Ik brul met doorgesneden keel, / zonder geluid, van woede en verlies.’ Wéér worden emoties als woede en verlies genoemd en van het beeld dat er vóór staat kunnen we toch minstens zeggen dat de dichteres zich hier overschreeuwt, waardoor zo'n passage zijn doel geheel voorbijschiet. In hetzelfde gedicht, dat, voor zover ik dat kan zien, niets met de oorlog of met het joodse gedachtegoed te maken heeft, geeft ze het abstractum tijd een hoofdletter en het predikaat ‘kamparts’ mee. Mare Reuge-brink heeft, mijns inziens terecht, in een bespreking van Enquists poëzie dit ‘een wel zeer onkies, fout en beledigend beeld’ genoemd en verbindt daar de strenge conclusie aan dat het haar ontbreekt aan het ‘gevoel voor de waarde van woorden’.
Je kunt als dichter aan dit alles natuurlijk glad maling hebben. In Jachtscènes schrijft Enquist ergens, in een overigens ander verband: ‘Klets maar raak, dacht ik’, maar het is onmiskenbaar dat zij in de loop van de tijd zo nu en dan probeert een enigszins ingetogener toon aan te slaan. Enigszins en zo nu en dan - dat wil dus niet zeggen dat het dan altijd ‘goed’ gaat, want waarom ze aan een eenvoudig gedicht, dat de dichteres zelfs als ‘het mooiste’ beschouwt, die laatste zin toevoegt, is me een raadsel. Ziet ze nu echt niet dat ze mij, de lezer, het heldere heel-de-wereld-gevoel dat in het gedicht opgeroepen werdjuist door die uitleguithan-den slaat?
Winterdag
Mijn zoon was zeven jaar; zijn schaatsen
waren veel te groot. Wij zagen vissen en
een kikker onder het ijs, suisden langs riet,
langs elf verzonnen steden, aten bevroren
chocola en zaten op de wal. Wij vonden
in het veen een potscherf. Heel de wereld
lag helder en droog aan onze voeten.
Schrap één keer ‘langs’, vervang de laatste zin door ‘en suisden langs het riet’ - een bijna-herhaling die de terugtocht verbeeldt - en er is een zuiver en puur (ver)beeldend gedicht.
‘Met bloedende vuisten / op het plaveisel hiertegen zijn.’ -wat is er dan aan de hand, oorlog, dood, ziekte? Nee, ‘de dochter’ gaat op kamers wonen. Heel erg, maar als je voor dit soort emoties al zulke woorden gebruikt, wat dan als het er écht toe doet?
In haar vierde bundel, Klaarlichte dag, eindigt het gedicht ‘Ontsnappen’ met het advies: ‘Sta op, grijp de tralies, / haal de diepste adem en / scheur je hart uiteen.’ Maar... eh... als iemand in ‘de kooi van dag en nacht’ (en ik lees daar maar even in: de kooi van het dagelijkse leven, terwijl er in het gedicht sprake is van nog minstens vijf andere kooien) gevangen zit, dan zou je toch verwachten dat hij... eh... de tralies uiteenscheurt en niet zijn hart, want dan ga j e namelij k dood. En het gedicht ook. Maar dat blijkt niet waar; er mag in de poëzie van Enquist, van wie je tenminste kunt zeggen dat ze zichzelf trouw gebleven is, enigszins iets een heel klein beetje veranderd zijn, inmiddels heeft er in de kritiek een kleine ommezwaai plaatsgevonden. Het is wel duidelijk dat Enquist ‘geen dichteres van ingetogen weemoed of ironie’ is en ook dat het ‘vooral het heftige temperament is’ ‘waardoor haar poëzie er binnen Nederlandse verhoudingen uitspringt, de ongetemperde emotionaliteit’. Zij bezit gelukkig ‘een naturel soort dichterlijk raffinement dat het pathos in goede banen leidt’; desondanks (dezelfde criticus in dezelfde bespreking) scheert haar ‘poëzie nogal eens langs de rand van kitsch’ en ‘soms tuimelen ze [sic] er overheen’, maar met die duikeling weet een andere recensent wel weg: ‘Enquist is namelijk op haar sterkst als ze de macht over het stuur verliest, als ze met meedogenloze metaforen uit de bocht vliegt, als de zo lang in toom gehouden emoties losbreken.’
Maar, ten eerste, een emotie is iets anders dan een metafoor en, ten tweede, zo'n ‘meedogenloze’ meta-