| |
| |
| |
Josje Kraamer en Arie Storm
‘Martin Ros wil een boek van mij uitgeven!’
Hoe Joost Zwagerman bij zijn uitgever kwam
Joost Zwagerman (1963) is geboren in Alkmaar. Na de middelbare school volgde hij van 1981 tot en met 1984 de Pedagogische Academie, het eerste jaar in Bergen, het tweede en derdejaar in Alkmaar. Hij studeerde van 1984 tot en met 1988 Nederlandse taalen letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Deze studie brak hij voortijdig af. Sinds 1984 woont hij in Amsterdam. Hij is fulltime schrijver. In 1986 debuteerde hij bij De Arbeiderspers met de roman De houdgreep. Hierna volgden bij diezelfde uitgeverij: Kroondomein (verhalen, 1987), Langs de doofpot (gedichten, 1987), De ziekte van jij (gedichten, 1988), Gimmick! (roman, 1989), Vals licht (roman, 1991), Collega's van God (essays, 1993), De buitenvrouw (roman, 1994) en In het wild (essays, 1996). Voor de Bijenkorf schreef hij ter gelegenheid van de Boekenweek 1996 de novelle Tomaatsj.
| |
De eerste publicatie
Wanneer heb je voor het eerst iets gepubliceerd gekregen? Dat was in 1984, in De Revisor. Daarna werd een verhaal van mij gepubliceerd in Optima en vlak dá á r weer na een verhaal in Tirade. Maar voor mijn gevoel heb ik mijn eerste verhaal in Tirade gepubliceerd. Waarschijnlijk omdat ik dat het beste verhaal vond dat ik to t dan toe had geschreven, en ook omdat ik kort daarop in contact kwam met Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens van uitgeverij Van Oorschot, waar Tirade wordt uitgegeven. Die eerste publicatie in De Revisor deed me op de een of andere manier iets minder. Ik was er wel trots op dat men mijn verhaal publiceerde, maar ik heb het later niet opgenomen in Kroondomein, nou, dat zegt wel genoeg.
Je hebt toch ook nog eerder in de Avenue gepubliceerd?
Ja inderdaad. Maar dat verhaal tel ik inmiddels niet meer echt mee. Dat heb ik om redenen van onzekerheid gepubliceerd onder het veelzeggende pseudoniem Wagnermaz. Ik heb gewoon de letters van mijn achternaam door elkaar gegooid en toen kwam er dat curieuze anagram uit. Ik had ook geen adres opgeschreven, ik heb het zonder afzender naar de redactie gestuurd, en het is toch gepubliceerd. Redacteur Jan Donkers vermoedde dat het een anagram was. Donkers vroeg zich af wat de werkelijke naam kon zijn, hij is gaan puzzelen en kwam uit op Zwagerman. Aan het poststempel kon hij zien dat mijn zending uit Alkmaar kwam, waar ik toen nog woonde, en vervolgens heeft hij waarschijnlijk de drie Zwagermannen in het telefoonboek van Alkmaar opgezocht, mijn adres weten te achterhalen en keurig een Avenue opgestuurd met een briefje. Terwijl ik mij toch echt verscholen had achter dat pseudoniem. Maar ook dat verhaal heb ik nadien niet in boekvorm gepubliceerd. Ik heb het zelfs nooit meer ingekeken. Het verscheen in 1983. Ik was toen nog heel jong.
Is dat het allereerste geweest dat je ooit ergens gepubliceerd hebt gekregen?
Nee, echt het allereerste was in Plug, een maandblad voor CJP-houders. Dat was geloof ik in 1981. Er zat in dat blad een maandelijkse rubriek: ‘Plug Literair’, onder redactie van Jos Knipscheer. Ik had het verhaal naar Plug toegestuurd, omdat ik die literaire rubriek interessant vond. Bij ieder gepubliceerd verhaal of gedicht stond een korte biografie, en het waren allemaal mensen van mijn leeftijd, dus achttien- tot twintigjarigen, die iets instuurden. Ik dácht: dat is een podium voor jonge schrijvers.
Je beschouwde jezelf al als een jonge schrijver?
Nee, nee, ik beschouwde mezelf als iemand die heel graag wilde schrijven. Ik had net kennisgemaakt met het fenomeen literaire tijdschriften. Van de tijdschriften waar ik iets naar toezond, had ik eerst heel wat
| |
| |
jaargangen doorgenomen in de bibliotheek van Alkmaar. Ik had een vage notie van de aloude tegenstelling tussen De Revisor en Tirade, maar ik publiceerde eerder in die beide bladen dan dat ik voor mezelf heel helder de tegenstelling tussen die beide bladen zag.
Waarom heb je eerst iets opgestuurd naar De Revisor?
Tirade en De Revisor vond ik beide heel erg gedegen tijdschriften, nog niet wetend dat De Revisor op een heel andere traditie stoelt dan Tirade, dat toch veel anekdotischer is, veel meer teruggaat op Forum. Die academische manier van schrijven die je in De Revisor zag, was me toen nog onbekend. Ik had wel een vaag vermoeden, op grond van het doorlezen van die oude jaargangen, maar nee, ik was nog niet zo geïnfiltreerd in het literaire om dat te kunnen weten.
Zijn de verhalen die je opstuurde altijd geaccepteerd?
Nee. De eerste twee verhalen die ik opstuurde naar Tirade niet, het derde verhaal wilden ze wel hebben. Dat was het verhaal ‘'s Avonds’, dat later ook in Kroondomein is opgenomen. Ook het eerste verhaal dat ik naar De Revisor stuurde, werd geweigerd. Daar wilden ze wel het tweede verhaal hebben. En vraag me nu niet wat dat eerste verhaal was, want dat heb ik meteen in de onderste bureaula gedeponeerd. Ik herinner me wel de euforie toen ik per post een briefje van de redactie ontving met de mededeling dat een verhaal werd geplaatst, maar ik herinner me niet dat ik depressief ter aarde neerzeeg wanneer men iets weigerde. Het ontmoedigde me niet. Bij een weigering kreeg ik zo'n voorgeprogrammeerde brief met als enig authentiek element de handtekening. Ik vond dat heel begrijpelijk, want ik vermoedde wel dat al die redacties heel veel post zouden krijgen en dat men mij niet een uitgebreid antwoord kon sturen met daarin de motivatie waarom ze het verhaal afkeurden. Ik was bovendien nog buitengewoon jong, en ik had wel zoveel sjoege van de literatuur dat ik begreep dat de gemiddelde leeftijd van een debutant ver boven de mijne lag. Nu is het zo dat een debutant niet jong genoeg kan zijn, maar dat was tien jaar geleden nog niet het geval. Een debuut van iemand van onder de vijfentwintig was ondenkbaar, kwam nooit voor.
| |
Het eerste boek
Wanneer heeft iemand tegen je gezegd dat hij meer wilde dan een verhaal van je publiceren in een tijdschrift?
Ik kwam via Rogi Wieg, die ik toen had leren kennen en die bij mij in de buurt bleek te wonen - en die ook gepubliceerd had bij Van Oorschot -, in contact met Wouter van Oorschot en Gemma Nefkens, toen nog redactiesecretaris van Tirade. Zij maakten me duidelijk dat er in de toekomst een boekpublicatie voor me in zat. Dat vond ik prachtig, schitterend, fenomenaal. Maar ze zijn erg streng daar bij Van Oorscho t, dus ging het over de verre, verre toekomst. Datwerd verder niet gespecificeerd.
Hoe ben je uiteindelijk bij De Arbeiderspers terechtgekomen?
Ik kwam ten burele van Van Oorschot en het werd me niet heel duidelijk gezegd, maar uit alles bleek dat ze dachten aan een verhalenbundel van mij. Ze hadden plannen met me. Maar daar moest ik heel veel geduld voor hebben... En toen kreeg ik een briefje zonder afzender dat naar Van Oorschot was gestuurd: Joost Zwagerman, p/a uitgeverij Van Oorschot, Herengracht zoveel, Amsterdam. Wouter van Oorschot kwam ermee aanzetten en zei heel ironisch tegen me: ‘Kijk nou, pas één verhaal gepubliceerd in ons blad en je krijgt meteen fanmail, alsjeblieft.’ Ik maakte het open, onwetend van wie het kon zijn, en zag een briefje ondertekend door Martin Ros, waarop ik onmiddellijk een juichkreet slaakte: ‘Martin Ros wil een boek van mij uitgeven!’ De mond van Gemma Nefkens viel open. Wouter van Oorschot was buitengewoon pissed off, want ik zei ook meteen in al mijn onschuld en enthousiasme: ‘Dat is nou de uitgever waar ik altijd al van droomde.’ En echt, dat was ook zo. Er waren twee uitgeverijen waaraan ik in het geheim dacht: De Bezige Bij en De Arbeiderspers. Dat waren de uitgeverijen waar ik de meeste affiniteit mee had -én heb. En één van beide had gereageerd, dus dat vond ik prachtig. Ik liet dat ook blijken, maar in mijn onschuld hoor. Wouter van Oorschot vond het onsportief en disloyaal en had het over ‘onder andermans duiven schieten’. Hij is toen meteen een pennenstrijd begonnen met Theo Sontrop, destijds direc- | |
| |
teur van De Arbeiderspers. Dat heeft nog Boekblad [tijdschrift van uitgevers en boekenbranche] gehaald: uitgevers pakken elkaars debutanten af. Want Wouter van Oorschot vond: als je als debutant in Tirade publiceert, dan heeft uitgeverij Van Oorschot het eerste recht op een eventuele boekuitgave van de debutant. Als je tegenwoordig bijvoorbeeld in De Revisor staat, dan zijn er tenminste drie andere uitgevers die contact met je zoeken. Maar toen
was dat nog niet zo. Daarom was het waarschijnlijk ook een blanco envelop die Martin Ros me had toegezonden, in plaats van dat hij gebruik maakte van een envelop met het logo van De Arbeiderspers.
Joost Zwagerman
(foto: Bob Bronshoff)
Maar het verhaal wordt nog leuker. In dezelfde week dat ik dat briefje ontving van Martin Ros had ik het lef gehad om voor het eerst wat verhalen op te sturen naar De Arbeiderspers, ter attentie van Martin Ros, met een briefje erbij. Die post heeft elkaar gekruist. Martin had mijn verhalen in Tirade en Optima gezien, en op grond van die twee verhalen besloot hij mij een briefje te sturen. Het kon dus niet mooier. Ik dacht: wij zijn voor elkaar geschapen.
Maar je bent gedebuteerd met een roman, De houdgreep?
Tijdens een gesprek met Martin Ros over een mogelijke verhalenbundel, ik had nog te weinig verhalen om tot bundeling over te gaan, vertelde ik over een ooit te schrijven roman. Ik had het al helemaal in mijn hoofd, een meisje in Londen... de vervlechting van verbeelding en werkelijkheid door middel van het verhaal van een videoclipregisseur... Martin Ros zei: ‘Dat moet je niet als plan in je hoofd houden, begin nu aan die roman! Desnoods in de avonduren. Waarom zou je het voor je uitschuiven, het idee kolkt en gist nu in je hoofd.’ En dat op de Martin Ros-toon, in de hoogste versnelling. Hij zei: ‘Dat wordt het meest veelbelovende debuut van de late jaren tachtig...’ Het was enorme peptalk. Eenmaal buiten dacht ik: ja, inderdaad... Martin had mij over de schroom heen geholpen om een roman te gaan schrijven, want eigenlijk vond ik het een beetje potsierlijk om dat al zo jong te gaan doen.
Zater ook iets marketingtechnischachter, datMartin Ros liever een roman wilde dan verhalen?
Dat heeft hij mij nooit laten blijken. Hij begon pas over een roman toen ik vertelde dat ik het plan al helemaal in mijn hoofd had en dat ik het pas zou gaan uitwerken als ik mijn studie had voltooid. Toen zei hij: ‘Dat duurt misschien nog wel vijf jaar en dat is zonde. Want dan is het misschien al uit je systeem gelekt.’ Hij zei niet: je moet een roman schrijven, of: het is beter om met een roman te debuteren. Hij hoorde dat het plan er was en zei zelfs halverwege mijn verhaal: ‘Stop! Je moet dat nu verder niet vertellen, want als je het nu
| |
| |
zo gedetailleerd gaat vertellen aan mij of aan anderen, dan verschiet je al je kruit en dan komt het nooit meer op papier. En wat ik er nu van gehoord heb, is interessant genoeg om op te schrijven.’ Dat boek is er dankzij zijn voortvarendheid gekomen.
Hoe werkte je toen, met een typemachine?
Ik schreef met de hand en halverwege het schrijven ging ik over op de typemachine. Dat was een honds karwei, want ik ben nogal precies en perfectionistisch, op het maniakale af. Soms was ik niet tevreden over één zin op een velletje kopijpapier, maar tegelijkertijd was ik ook te lui om het helemaal over te typen, dus ging ik maar knippen en plakken. Over de zin die beter kon, plakte ik een nieuwe zin. Toen ik het boek op een gegeven moment had voltooid, had ik het idee dat het enorm lijvig was geworden. Dat kwam door die lijm. De vellen papier gingen wuiven en golven door al die lagen die erop zaten, want sommige zinnen moesten wel tien keer over. Martin was verbijsterd toen hij het zag. Nadat het was gekopieerd bij De Arbeiderspers zag het er plotseling een stuk dunner uit.
Wist je waar je je instortte, hoe een uitgeverij werkte en wat een redacteur was?
Nee, de praktische ins en outs van een literaire uitgeverij waren mij totaal onbekend.
Hing je voorkeur voor De Arbeiderspers samen met bepaalde auteurs die er zaten?
Ja, ik had een voorkeur voor De Bezige Bij en De Arbeiderspers vanwege hun fondsen. De Avonden van Reve was voor mij een sleutelboek en dat was uitgegeven door De Bezige Bij. Ook Wolkers was voor mij een soort sleutelauteur, en Mulisch. Die werden ook door De Bezige Bij uitgegeven. En bij De Arbeiderspers zaten de door mij bewonderde Cees Noote-boom en Jeroen Brouwers.
Ik heb het nu over auteurs die toen al ruimschoots gecanoniseerd waren. De jongere auteurs zaten verspreid over allerlei uitgeverijen en spraken bovendien niet tot mijn verbeelding. Ik had minder literaire affiniteit met de Revisor-auteurs, die toen golden als de jongste generatie, zoals Doeschka Meijsing, Dirk Ayelt Kooiman, Nicolaas Matsier, dan met de groep die daarvoor zat. Ik hield van, laat ik zeggen, ‘riskante schrijvers’. Wolkers: dat was een man die risico's nam, Reve idem dito, Mulisch ook, op zijn manier. De Revisor-auteurs maakten, vond ik, heel voorzichtige, afgepaste, keurige en risicoloze literatuur. Prachtig, maar er was wat voor te zeggen wat Maarten 't Hart zei, namelijk dat ze kroonluchters maakten die niet brandden.
Voor mijn gevoel moet je beide dingen verenigen: streven naar de kroonluchter, naar een zo mooi mogelijk sierwerkje, maar wel een die kan branden, waar devonken vanaf spatten. Dat trofikaan bij dieauteurs die ik net noemde, hoe uiteenlopend ze ook zijn. Daarom zag ik dat het of De Arbeiderspers of De Bezige Bij moest worden. Querido viel voor mij om die reden bij voorbaat al af, daar was en is het voorzichtigheid troef. Gerrit Komrij noemde Querido eens de meest gezichtsloze uitgeverij van Nederland, en daar sluit ik me van harte bij aan.
Ben je niet meteen door Querido benaderd toen je verhaal in De Revisor werd geplaatst?
Nee. Ik kreeg wél spoedig meer uitnodigingen van andere uitgeverijen. Ik was op een gegeven moment in de luxe positie dat ik uit drie, vier uitgeverijen kon kiezen: In de Knipscheer, De Arbeiderspers en Van Oorschot en dan was er nog een vierde. Dat was zoveel later in dit verhaal dat ik het niet meer serieus overwoog, ik geloof dat dat Bert Bakker was, daar wil ik vanaf wezen.
Liet je je bij je keuze leiden door de grote voorschotten die je werden aangeboden?
Nee, helemaal niet. Ik geloof dat ik voor De houdgreep, mijn debuut, vijftienhonderd gulden voorschot heb gekregen, maar daar was het mij niet om te doen. Ik studeerde en het enige wat ik dacht over die vijftienhonderd gulden was dat ik dat geld moest spreiden, omdat ik anders mijn studiebeurs zou verliezen. Ik ben ook mijn beurs kwijtgeraakt na afloop. Toen Gimmick! uitkwam, ging ik meer verdienen en inmiddels was ik ook recensies gaan schrijven voor Vrij Nederland, en dat is de Dienst Studiefinanciering op een heel rare manier gaan terugrekenen. Achterafheb ik
| |
| |
in die jaren kennelijk te veel verdiend om in aanmerking te komen voor een beurs. Nu mag je als student veel meer bijverdienen dan vroeger, dat zie ik bij mijn broer die studeert en schrijft.
Had je enig idee over de oplage van je debuut?
Daar heb ik niet naar gevraagd. Ik heb nergens naar gevraagd. Ik was allang blij dat mijn boek verscheen! Ik vroeg alleen naar welke kranten een recensie-exemplaar werd gestuurd, en dat bleek naar alle kranten te zijn. Zelfs dá t wist ik niet. Ik dacht dat recensenten het boek moesten aanvragen. Ja, dit klinkt misschien onvoorstelbaar, maar datwas wel zo. Hetis wel grappig, want in latere jaren ben ik voor veel mensen het toonbeeld geworden van een soort tussengedaan-te van een koopman en een schrijver. Maar ik wist in die jaren niets van marketing en aanverwante zaken. Dat vond ik ook helemaal niet belangrijk. Ik vind dat eigenlijk nog steeds niet belangrijk. Ik vind: als je ervan overtuigd bent dat jouw boek behalve literaire ook commerciële kwaliteiten heeft, dan hoefje dat in interviews niet te verbergen. Je hebt een stoel getimmerd die niet alleen lekker zit, maar die ook mooi is. En misschien zelfs wel zo mooi dat ook andere mensen hem in hun huis willen hebben. Waarom zou je als schrijver niet op eenzelfde manier mogen praten over wat je hebt gemaakt?
Wasje zenuwachtig voor de eerste recensies?
Bijzonder zenuwachtig. Recensies waren voor mij een totaal nieuw fenomeen, natuurlijk. Ik weet nog heel goed dat het voor mij als een donderslag kwam dat er een zin over het verhaal van mij dat in De Revisor stond in de tijdschriftenrubriek van de Volkskrant kwam. ‘Een aardig verhaal van die en die en ook wel eenverdienstelijkverhaal van Zwagerman.’ Ja, het feit alleen al dat mijn naam werd genoemd in die recensie over De Revisor vond ik iets overrompelends.
| |
De studie Nederlands
Waarom ben je eigenlijk Nederlands gaan studeren?
Omdat ik schrijver wilde worden. Ik dacht: ik ga dicht bij het vuur van de neerlandistiek zitten. Een groot misverstand. Ik weet dat ook Thomas Rosenboom Nederlands is gaan studeren met dat idee. En ook hij heeft later gezegd dat je allerlei studies moest gaan volgen, maar juist niet Nederlands, omdat je een boekhoudkundige blik op de literatuur krijgt. Dat is heel goed als je ook echt een soort boekhouder van de Nederlandse literatuur wilt worden, maar niet als j e schrijver wilt worden. Ik heb overigens nog wel wat gehad aan die boekhoudkundige blik, maar dan als schrijver van recensies voor Vrij Nederland. Achteraf had ik met het oog op het schrijven liever geschiedenis gestudeerd of filosofie, of desnoods algemene literatuurwetenschap. Mijn studie moest ten dienste staan van het schrijven en ik weet nu achteraf dat ik aan geschiedenis of filosofie veel meer had gehad.
Heeft die studie Nederlands je schrijven misschien toch niet op de een of andere wijze beïnvloed?
De houdgreep en Kroondomein heb ik nog geschreven vanuit een grote behoefte om te vertellen. Toen ik Nederlands ging studeren, schrok ik me rot, want ik leerde allerlei technieken om een boek te bekijken met als gevolg dat mijn eigen bronnen opdroogden. Ik moest weer boekhouder-áf worden. Daarom schreef ik Gimmick!, een boek dat zo'n beetje alle wetten van de neerlandistiek tart.
Er waren overigens wel meer redenen om Gimmick! te schrijven. Een ervan was dat ik vond dat zo'n soort boek in de Nederlandse literatuur van dat moment nog niet bestond. Een boek dat op de huid van de tijd is geschreven, een schelmenroman, in de traditie van Titaantjes van Nescio, De Avonden van Gerard Reve, Ik]an Cremer. Datwas er toen niet. De jongeren van toen moesten het doen met Frans Kellendonk, Dirk Ayelt Kooiman en Doeschka Meijsing. Maar die maakten geen boeken die tot de verbeelding spraken van de jongere lezer. Ik wilde een boek schrijven dat ik zelf graag had willen lezen toen ik nog op de middelbare school zat. Een boek als Gimmick! dus. Dat was een derde reden. Een vierde reden was dat ik gehoor wilde geven aan mijn neiging om niet gladjes en ingepast de Nederlandse literatuur binnen te komen.
Is Gimmick! je doorbraakgeweestnaar hetgrotepubliek?
Ja. Paradoxaal genoeg is het ook mijn eerste boek geweest dat zeer gemengd is ontvangen. Ik heb geloof
| |
| |
ik maar één negatieve kritiek gehad op De houdgreep. Met Gimmick! was dat wel anders.
Toen de verkoopcijfers gingen stijgen, nam ook de kritiek toe.
Exact. Het was het eerste boek van mij dat de aandacht trok van een breder publiek. Kroondomein had lovende kritieken gehad, wat ergens wel vreemd was. Ik associeerde de literaire kritiek met het pluche van de literatuur, het boboïsme... en ik vond mezelf strijdbaar en rebels. Ik leerde ook strijdbare jongens kennen. We wilden, in de romantische zin van het woord, de wereld veroveren. De Maximalen en de jonge schilders die ik leerde kennen... we waren angryyoung men. Ik was wel blij met die kritieken, maar voelde me er ook een beetje ongemakkelijk onder. Toen Gimmick! uitkwam was ik louter goede kritieken gewend, en toen kwamen er opeens ook buitengewoon felle negatieve reacties. Dat overviel me. Toch hadden Ros en Sontrop van De Arbeiderspers me meteen gewaarschuwd dat dit een boek was dat de kritiek in tweeën zou splitsen. Ik hoor het Sontrop nog zeggen: ‘Joost, met dit boek zul je in de storm komen te staan.’ En het gebeurde precies zoals zij het hadden voorspeld. Gimmick! kreeg hartstochtelijke voorvechters en rabiate tegenstanders.
| |
Werkmethode
Gebruik je nog steeds je oude typemachine?
Nee, ik heb inmiddels een computer. Maar ik begin nog altijd met de pen. Het enige dat ik direct op de computer zet, zijn recensies en artikelen. Het begin van een roman moet echt geschreven zijn, en dan ga ik verder op de computer. Dat lijkt eigenlijk erg op dat plakken dat ik in het begin deed, alleen nu knal ik een mindere zin er meteen uit en typ een nieuwe in.
Heb je al een titel in je hoofd voordat je een boek gaat schrijven?
Ja, en die en allerlei andere titels sneuvelen vervolgens. De buitenvrouw bijvoorbeeld heeft eerst drie of vier andere titels gehad. Eén van de eerdere titels die ik voor Vals licht had was: De ramen van de Ruysdael-kade. Hoe ik daar aan kwam weet ik niet meer, maar het allitereerde, het was poëtisch. En ik vond Een gondel in de Herengracht van Patrizio Canaponi zo'n prachtige titel... maar dat lag natuurlijk aan die gondel die detoneerde. De ramen van de Ruysdaeïkade klonk aangenaam mysterieus, vond ik, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo. Gelukkig heb ik dat plan laten varen.
Hoe kom je aan de namen van je personages?
Die kunnen overal vandaan komen: uit het telefoonboek, uit het dagelijks leven of puur verzonnen. Theo Altena uit De buitenvrouw bijvoorbeeld, die achternaam betekent natuurlijk ‘kom mij niet nader, kom mij niet al te na’. Dat had ik nodig voor die man, want dat zegt eigenlijk alles over hem. Maar je moet geen Bordewijk worden, dus die naam moest ook weer niet al te curieus gaan klinken. Ik kon hem moeilijk Brokstuk Altena gaan noemen of iets dergelijks, dus hij moest wel een gewone mensenvoornaam krijgen. En dat werd dus Theo.
Wanneer besluitje dat een boek echt af is?
Ja, dat is een groot probleem, ik kan moeilijk iets wegleggen. Het is niet zo dat men het manuscript onder mijn handen vandaan moet trekken, omdat ik er anders tot Sint Juttemus aan doorwerk, maar het is een gemengd genoegen wanneer een boek is voltooid. Ik maak overigens zelden of nooit een afspraak met mijn uitgever over inleverdata. Dat wil ik niet, ik wil zelfs nog niet eens vertellen hoe ver ik met iets ben. Ik zeg ook nooit dat een boek al bijna voltooid is, want dan heb ik het idee dat ze me ergens in gaan plannen, en dat ze de verschijningsdatum al vast gaan leggen. Dan raak ik in een kramp, want dan moet ik binnen die tijdsspanne blijven en dan kan ik het niet meer. Op een gegeven moment is het voltooid en dan lever ik het in. Dat heeft wel als nadeel dat het vaak een tijdje duurt voordat een boek van mij uitkomt. Want nadat ik het heb ingeleverd, moet het alsnog het hele uit-geeftraject door.
| |
Tips voor de beginnende schrijver
Wat is jouw tip voor de beginnende schrijver?
Wat ik nodig heb als schrijver is niet de inspiratie,
| |
| |
maar de concentratie, het doorzettingsvermogen en de discipline. Dat zijn de drie dingen waar het om gaat. Mensen die het beste met mij voor hebben maar die een romantisch beeld hebben van het schrijverschap, slaan me wel eens op de rug en zeggen dan: ‘Veel inspiratie toegewenst, Joost!' Maar dat heb ik niet nodig. Het is niet zo dat de goddelijke vonk plotseling toeslaat en dat ik dan in een soort roes alles op papier zet. Nee, dat heb ik helemaal niet. Ik werk als een soort ambachtsman: afgepast en erg overdacht en duizend keer alles bekijken. Dat iswatik nodig heb: hetgeduld om door te gaan aan dat werk. Het doorzettingsvermogen en de discipline om elke dag weer aan het werk te gaan en de concentratie om telkens weer aan dat kleine brokje taal te sleutelen. Inspiratie, wat voor mij een ander woord is voor ideeën opdoen en je fantasie gebruiken, die heb ik wel. Ik heb wel ideeën voor tien romans, maar waar haal ik de discipline en de concentratie vandaan om die tien ook werkelijk te schrijven? Nou tien, nu schep ik op, maar in concreto heb ik nu ideeën voor drie en een halve roman, waarvan ik er twee uitgewerkt en al globaal in mijn hoofd heb. Nu moet ik de zelfdiscipline en de concentratie opbrengen om daar hard aan te werken.
Praatje vaak met collega's over het schrijven?
Nooit. Ik praat met collega's over van alles en nog wat maar nooit over het schrijven. Ik heb er ook geen behoefte aan, want ik zit er zelf altijd al mee te zwoegen en te prutsen en om dan ook nog eens een keer... Ik stel me zo voor dat chirurgen onder het genot van een borrel ook niet over de open wond van een patiënt gaan praten. Ik had ook verwacht dat schrijvers als persoon minstens zo'n grote indruk op me zouden maken als hun boeken, en negenennegentig van de honderd keer is dat niet zo. En dat is maar goed ook, want beter zo dan omgekeerd, nietwaar?
Zijn schrijvers die als persoon een grote indruk maken ook de wat mindere schrijvers?
Ook onder schrijvers bestaan natuurlijk de zogenaamde ‘kleurrijke persoonlijkheden’. Die stoppen al hun energie in dat kleurrijk-zijn en houden zodoende weinig tijd en aandacht over voor het schrijfwerk. Je moet de gulden middenweg zien te bewandelen. Iemand als Gerard Reve is zowel het een als het ander. Schrijvers zijn wel vaak markant. Hij of zij heeft vaak een of andere eigenaardige eigenschap.
Wat is jouw eigenaardigheid?
Ik ben manisch, altijd gejaagd. In zekere zin verkeer ik altijd in een staat van heftig onderdrukte paniek. Ik heb altijd het gevoel iets te verliezen, namelijk tijd. Het is zaak dat je van je handicap je kracht kunt maken. Dat is misschien een tip voor beginnende schrijvers: nooit met je handicaps te koop lopen, want dan wordt je werk een veredeld exhibitionisme. Ik hou niet van schrijvers die hyper-autobiografisch schrijven over hun angsten en neuroses. Nee, je moet je zwakheden en angsten zien om te vormen tot gereedschap om ze zo ten dienste te stellen van je schrijverschap.
|
|