‘En na Gent gaan we richting Lille,’ ging zijn vader verder.
‘Ergens tussen Gent en Lille ben ik wel aan koffie toe,’ zei Boris. ‘Dan kunnen we ook van stuur wisselen, als het te vermoeiend voor je wordt.’
‘Dat is verzekeringstechnisch een beetje lastig,’ loog Henry. ‘Het is een geleende auto.’
Boris had twintig jaar geleden zijn rijbewijs gehaald en daarna zelden meer gereden. Als freelance corrector voor uitgeverijen verdiende hij een bescheiden inkomen, dat rond het minimumloon zweefde. Een auto kon er niet af. Hij woonde goedkoop, had een fiets en kon het zich niet vaak veroorloven om op vakantie te gaan. ‘Boris heeft het brein,’ zei zijn vader altijd, in het midden latend wat Henry van hem geërfd zou hebben. Toch had de studie Nederlands Boris geen riant bestaan opgeleverd.
‘Dat is nou zo prettig van op tijd vertrekken,’ zei Henry. ‘Het moet nog acht uur worden en we zijn al bijna voorbij Antwerpen.’
‘Lille, Arras, Amiens, Rouen,’ somde zijn vader op.
‘Koffie, koffie, koffie, koffie,’ antwoordde Boris.
Ze zaten aan een houten tafel op een winderige parkeerplaats langs de snelweg. Henry's vader pakte zijn tas uit. Eén voor één verschenen er een thermoskan, bekers, een mes, een half gesneden brood, een vleeswarendoos en een Nivea-blik.
‘Brood met Nivea, lekker!’ zei Boris.
Zijn vader maakte het deksel open. Het blik was gevuld met margarine. De vleeswarendoos bevatte plakjes ham, die in tweeën waren verdeeld.
‘Ik hoef alleen maar koffie,’ zei Henry.
Boris hield een half plakje ham omhoog. ‘Jezus, de slager heeft ze per ongeluk doorgesneden,’ zei hij. ‘Ham moet je proeven. Ik neem er nog een paar.’ Hij belegde zijn witte boterham royaal.
Henry dronk zwijgend zijn koffie.
Om half twee reden ze het dorpsplein van Vimoutiers op. De zon scheen, het was warm geworden. Het huisje, de tweede woning van een zakenrelatie van Henry, lag een paar kilometer buiten het dorp, in een eenzaam dal dat bereikbaar was via een smalle zandweg.
Eerst boodschappen doen voor het avondeten, hadden ze afgesproken.
De Supermarché was op zondagmiddag open en had een uitgebreid assortiment, van etenswaren tot landbouwwerktuigen. Ze gingen naar binnen, Boris duwde de kar. De afdeling drank besloeg een groo t gedeelte van de winkel.
‘Deze wijn kost maar vijf franc,’ zei zijn vader verbaasd. Hij wilde de fles al in het wagentje leggen. ‘Alsjeblieft pa, niet zo'n schroefdopwijntje,’ zei Boris. ‘Zoek jij dan zelf wat uit.’
Zijn vader liep door naar de koelvitrine. Hij wees naar een witte plastic schaal met stukken rood vlees. ‘Dat zijn zeker de runderlappen,’ zei hij.
‘Nee pa, dat zijn entrecotes,’ corrigeerde Henry. ‘Dat is een soort biefstuk. Die hoefje alleen maar even heet te bakken.’
‘Dat kan dan mooi hierin,’ zei zijn vader. Hij had al een kuipje met goedkope bakmargarine gevonden.
‘Doe me een lol pa, we zijn in Normandië, het land van de boter,’ zei Boris.
‘Hebben jullie al ergens papieren zakdoeken gezien?’ vroeg Henry.
‘Je jaagt ons wel op kosten,’ zei Boris pesterig, ‘die toiletrol is toch nog lang niet op?’
Beladen met boodschappen reed de Volvo voorzichtig de zandweg af. Beneden koesterde het vakantiehuis zich met gesloten luiken in de augustuszon.
‘Dat is het,’ zei Henry.
‘Niet gek,’ zei Boris.
‘Je hebt hier wel een wagen nodig,’ zei zijn vader.
Henry nieste. Opeens besefte hij dat ze deze vakantie van hém afhankelijk waren. Het dorp - drie kilometer heuvel op, heuvel af - was voor zijn vader te ver om te lopen. Een vers stokbrood halen was al een hele expeditie. En hij vertrouwde Boris de auto niet toe.
Daar had hij niet aan gedacht, toen hij zijn plan smeedde. Een plan dat in hem opkwam door een toevallige opmerking van zijn vader. ‘Ikzou nog wel eens naar Frankrijk willen,’ had hij gezegd. Henry had dat onthouden, in stilte een huis geregeld en voor vervoer gezorgd. En omdat hij Boris had beloofd dat ze samen nog een week op pad zouden gaan, had hij die ook in het plan opgenomen. Twee vliegen in één klap.