| |
| |
| |
Arie Storm
De drie C's: contrast, conflict en confrontatie
Advocaat van de hanen van A.F.Th. van der Heijden: bestseller én meesterwerk
In het themanummer van BZZLLETIN over A.F.Th. van der Heijden (nr. 179, oktober 1990) is ook een bijdrage van de geportretteerde schrijver zé lf afgedrukt. Onder de kop ‘Fragmenten uit het Gastenboek’ licht Van der Heijden onder meer toe hoe hij bij het opzetten en schrijven van een roman te werk gaat, of hoe hij dat in elk geval bij de in het najaar van 1990 verschenen roman Advocaat van de hanen heeft aangepakt. Dat boek - van bijna zeshonderd bladzijden - is ontstaan doordat Van der Heijden enige afleiding zocht voor zijn werk aan een andere roman, De sandwich. Om zichzelf te vermaken zette hij de ingredië nten voor een ‘heuse bestseller’ op papier: ‘Aan welke criteria, compositie, stijl etc. zou een roman moeten voldoen, wilde hij tot een bestseller te maken zijn - uiteraard met behoud van literaire kwaliteit.’
| |
Cynische advocaat
Hoewel Van der Heijden zich niet uitlaat over wat volgens hem de ingredië nten voor een bestseller dan wel precies zijn, bevatten zijn opmerkingen voor de beginnende schrijver (al dan niet van bestsellers) veel instructiefs. Ik zal ze hier even samenvatten.
Het ‘materiaal’ voor zijn bestseller zocht Van der Heijden in eerste instantie niet ver van huis: ‘Ik had juist een zeer euforische en drankzuchtige periode achter de rug [...]. Ik besloot die verschijnselen - onverklaarbare geluksgevoelens, verliefdheid op het leven en op de wereld en op de liefde, gepaard gaande met alcoholische onverzadigbaarheid - uit te lenen aan de hoofdpersoon van mijn imaginaire bestseller, maar hem zouden ze regelmatiger overkomen.’
De tweede stap was de volgende: om te voorkomen dat er een wellicht wel interessante, maar verder tamelijk zinloze beschrijving zou ontstaan van een personage dat heen en weer werd geslingerd tussen climaxen van uitzinnigheid en dieptepunten in de vorm van katers moest er ook iets gebeuren, en wel: ‘iets spannends, bovenal iets ingrijpends dat onze held, na de delirische verschijnselen teruggekeerd in het normale leven, zou blijven achtervolgen of aankleven, als een zichtbaar schandeteken van zijn jaarlijkse zondeval.’ Voor dat ‘iets’ dat moest gebeuren, liet Van der Heijden zijn oog vallen op een historische gebeurtenis: ‘Iets wat de mensen zich uit de kranten zouden kunnen herinneren.’ Hij kwam op het idee (‘ik weet niet meer hoe’) de zaak-Hans Kok, de zaak van de in een politiecel overleden kraker dus, te gebruiken. Het intrigerende van de zaak-Hans Kok ‘was dat niemand precies wist (kon weten) wat zich in de beslotenheid van die politiecel had afgespeeld’.
Het personage dat er wé l achter zou komen, moest logischerwijze zelf óók door de politie zijn ingesloten en bij voorkeur ook al vóór zijn insluiting iets met ‘Hans Kok’ en zijn kornuiten te maken hebben gehad (anders zou hij ‘Hans Kok’ - in de roman omgedoopt tot Kiliaan Noppen - in de cel nooit hebben herkend). Dus: ‘Cynisch geworden advocaat, die zich ooit uit idealistische overwegingen met de kraakbeweging had beziggehouden, en nu, medio 1985, nog met één gevalletje uit die idealistische tijd was blijven zitten [...].’
Van der Heijden: ‘Toen ik ongeveer zover was met mijn hersenspinsel bleek het opeens geen spelletje meer. Ik had een heus romanidee bij de horens. Geen bestseller-geintjes meer. Voor mij gold alleen nog het dilemma van de advocaat, die zich steeds verder in moeilijkheden bracht naarmate hij zijn getuigenis langer verzweeg.’
| |
Dood tegenover leven
Het romanidee dat Van der Heijden uiteindelijk ‘bij
| |
| |
de horens’ heeft, blijkt geheel volgens logische stappen te zijn opgebouwd. Van der Heijden begint met het ombouwen van een (auto)biografisch gegeven, vervolgens bedenkt hij welke actie er in het boek kan worden gestopt en tot slot controleert hij (eigenlijk constateert hij het) of de roman wel een interessant geheim en één of meer conflicten in zich herbergt.
Het (hoofd)geheim van Advocaat van de hanen is: wat is er in die politiecel gebeurd? De conflictstof bestaat uit het dilemma waar de advocaat mee worstelt - moet hij spreken of zwijgen? - en verder uit de spanning die ontstaat doordat de belangen van de advocaat en de krakers (of hanen) nogal uiteenlopen. Verder worden in Advocaat van de hanen zaken als cynisme, ouderdom en dood tegenover idealisme, jeugd en leven geplaatst.
| |
Tegenstelling als motor
Het creë ren van conflicten tussen personages onderling, tussen een personage en zijn omgeving of bínnen een personage zelf is dé motor die elke roman op gang krijgt. In het zo scherp mogelijk aanzetten van de contrasten tussen de met elkaar in conflict rakende partijen kan een schrijver niet ver genoeg gaan. Denk aan de wereld van verschil die er bestaat tussen klassieke romanpersonages als Heathcliff en Catherine, Lolita en Humbert, Jekyll en Hyde en Dorbeck en Osewoudt.
De carriè re-advocaat Ernst Quispel staat mijlenver af van de hanen, al is hij in het verleden uit idealistische motieven uit zijn vaders commercië le maatschap gestapt. Hoewel, uit idealistische motieven? Ook aan die beslissing lag in feite een conflict ten grondslag, zoals blijkt uit de volgende passage uit Advocaat van de hanen:
Quispels keuze, op zijn achtentwintigste, voor de ‘idealistische’ advocatuur, die zich bezighield met kraakpanden, discriminatie, verkrachting binnen het huwelijk, te hoge onroerend-goedbelasting, geweld door politiemensen et cetera, kon gezien worden als een - wat geforceerde - extreme stellingname tegen zijn vader en diens commercië le maatschap.
Van der Heijden buit de tegenstelling tussen idealisme en cynisme volledig uit. Zo wordt over Quispels uiteindelijke compagnon, John Vlacq, in de roman gezegd dat hij de eerste zou zijn ‘die de gratuite prodeo-mentaliteit de rug toekeerde om zich op de carriè re-advocatuur te storten, vloekend dat hij zich er ooit toe had laten verleiden aan een proefschrift over de Brigate Rosse te beginnen.’
| |
Engelenvleugels
De tegenstelling blijkt het basisprincipe te zijn waarop Advocaat van de hanen is gebouwd. Dat komt al direct tot uiting in de structuur. De roman bestaat uit twee ‘boeken’ (voor alle duidelijkheid: die boeken zijn wel verzameld in één band): ‘De euforie’ en ‘Blasé’. Van der Heijden in ‘Fragmenten uit het Gastenboek’: ‘Het Eerste Boek bestaat, zoals de zaken nu liggen, uit 24 kleine hoofdstukken [uiteindelijk blijken dat er 22 te zijn geworden - AS]. De even hoofdstukken, die Quispels euforische drinkperiode behandelen, zijn in majeur geschreven; de oneven hoofdstukken, over de weken erná, in mineur. Gelukzaligheid en melancholie wisselen elkaar zo per hoofdstuk af.’
Parallel hieraan wisselen twee motievenketens elkaar per hoofdstuk af: in de even hoofdstukken wordt regelmatig verwezen naar zaken of ideeën als ‘opstijgen’, ‘vliegen’, ‘omhooggaan’, ‘gewichtloosheid’ en ‘engelenvleugels’ terwijl in de oneven hoofdstukken regelmatig wordt gerefereerd aan het tegengestelde, de neergang: ‘Het was zoals een oude filosoof het had voorgesteld: de wereld bestond uit niets anders dan atomen die, meer of minder samenklittend, tezamen als een soort regengordijn door het heelal vielen, zonder wrijving te ontmoeten.’
Goede schrijvers werken met contrasten, conflicten en confrontaties - en daarbij kunnen die contrasten, conflicten en confrontaties niet snel te gek zijn. Op allerlei niveaus wordt dat in Advocaat van de hanen gedemonstreerd. Zo komt Quispel te laat op de bijeenkomst waar de ouders van Kiliaan Noppen meer te horen zullen krijgen over de doodsoorzaak van hun achttienjarige zoon. Quispel excuseert zich als volgt: ‘Mr. van Houten, excuses voor mijn ongesoigneerde
| |
| |
verschijning, maar mijn vrouw kreeg in de vroege ochtend weeën en is zojuistbevallen van een dochter.’ Het ene ouderpaar heeft zojuist een kind verloren, het andere heeft er een gekregen. Bij het zien van de laatste foto van Kiliaan Noppen, ‘moest [Quispel] denken aan het eerste polaroidje dat, twintig minuten na haar geboorte, door een verpleegster van Cynthia gemaakt was.’ Wanneer de hanen Quispel werkelijk onder druk willen zetten, ontvoeren ze Cynthia, waardoor Quispel (tijdelijk) zich in een enigszins vergelijkbare positie bevindt als de ouders van Kiliaan Noppen.
| |
Openingszin
Hoe belangrijk is de openingszin van een roman? Van der Heijden citeert in ‘Fragmenten uit het Gastenboek’ in füll length de ‘voorlopige eerste zin’ van Advocaat van de hanen:
Hij had er beter aan gedaan van al zijn zinnen uitsluitend de reuk en de smaak te vertrouwen, en dan nog alleen in zoverre ze hem zijn eigen verrotting lieten ruiken en proeven: wat zijn oor ving was meestal onherkenbaar vervormd door de angst, onder zijn aanraking kregen de dingen onmiddellijk een andere huid, terwijl zijn ogen ook wijdopen niet veel anders meer zagen dan het schouwspel dat zijn vergiftigde brein voor zichzelf opvoerde.
Zoals Van der Heijden zelf constateert: ‘Voorwaar, een lange en dreunende eerste zin.’
De definitieve openingszin van Advocaat van de hanen blijkt overigens op twee plaatsen van de in de ‘Fragmenten uit het Gastenboek’ geciteerde zin af te wijken: 1) ‘in zoverre ze’ is gecorrigeerd in ‘voor zover ze’ (het laatste lijkt me inderdaad wat normaler Nederlands), en: 2) het woord ‘meestal’ (‘meestal onherkenbaar vervormd’) is verdwenen. Dat lijkt een kleine, maar is in werkelijkheid een belangrijke verbetering. De kracht van de openingszin van Advocaat van de hanen is dat de lezer wordt gedwongen direct in de huid van hoofdpersoon Ernst Quispel te kruipen: hij (of zij) ruikt, proeft, hoort, voelt en ziet van meet af aan wat Quispel ruikt, proeft, hoort, voelt en ziet (of liever gezegd: wat Quispel juist niet... enzovoort), en dat effect wordt verzwakt door zo'n vaag woord als ‘meestal’.
Dat Van der Heijden goed nadenkt over zijn stijl blijkt uit de kritiek waaraan hij zijn eigen openingszin in de ‘Fragmenten uit het Gastenboek’ onderwerpt. Zwak - of misplaatst ironisch - vindt hij bij nader inzien de aanloop: ‘Hij had er beter aan gedaan...’ Van der Heijden: ‘Dit is een soort hoofdschuddende constatering van een Alwetende Verteller. Een raadgeving achteraf, en tegen beter weten in, want juist vanwege het delirium zou de “hij” nooit geweten hebben waarin wel en waarin niet te vertrouwen: hij is eenvoudig aan zijn wanen overgeleverd.’ Interessant is dat deze ‘aanloop’ uiteindelijk toch het boek heeft gehaald. Een overweging kan daarbij zijn geweest dat de openingszin van een roman de plek bij uitstek is waar de Alwetende Verteller even zijn visitekaartje mag afgeven, om vervolgens niet meer in beeld te verschijnen. Hé t schoolvoorbeeld van een roman met zo'n snel opkomende en ook weer spoedig (en definitief) verdwijnende Alwetende Verteller vormt De Avonden van Gé rard Reve, met de - inmiddels overbekende, maar ik citeer hem toch maar even - openingszin: ‘Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweeë ntwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte.’
Maar er komt bij Van der Heijden nog iets bij. ‘Hij had er beter aan gedaan...’ vat met die zes woordjes de hele roman samen: Quispel doet iets, terwijl hij beter iets anders had kunnen doen. Hij verzwijgt zijn ge-tuige-nis om zijn gezin te beschermen maar brengt daar zijn gezin juist mee in gevaar (zoals hierboven al gezegd: de hanen ontvoeren bij wijze van waarschuwing tijdelijk zijn dochtertje). Het enige moment waarop de Alwetende Verteller aan het woord is, dringt hij kortom wel meteen tot de kern van de zaak door. Laten staan dus, moet Van der Heijden hebben gedacht.
In ‘Fragmenten uit het Gastenboek’ staat Van der Heijden ook even stil bij de vraag waarom hij ‘Hij’ gebruikt in de openingszin, en niet ‘Ernst Quispel’, die met dat ‘hij’ bedoeld is. Het antwoord van Van der Heijden: ‘De onthulling van de naam heb ik willens en wetens enige alinea's uitgesteld, om de gebiedende
| |
| |
wijs die erin te beluisteren valt - Ernst, kwispel! - als een zweepslag bij de lezer te introduceren.’ Natuurlijk, dat is óók een reden, maar door een personage met ‘hij’ aan te duiden en niet met zijn naam, verklein je de afstand tussen de lezer en het personage. Door te kiezen voor het gebruik van ‘Hij’ wordt de lezer in de openingsscè ne direct betrokken bij het wel en wee van Quispel, zonder dat hij zijn naam kent, alsof het misschien wel over de lezer zelf gaat. Wanneer die band tussen lezer en hoofdpersonage eenmaal door de auteur is gecreë erd, kan hij verder tamelijk onbekommerd het hoofdpersonage met zijn naam aanduiden.
Het principe is hopelijk duidelijk: een personage aanduiden met zijn naam (en helemaal als dat alleen de achternaam betreft) schept afstand, het aanduiden van een personage met alleen een persoonlijk voornaamwoord suggereert intimiteit.
| |
Geen enkele wet is absoluut
In De kunst van het schrijven, een praktische handleiding bij het schrijven van proza, staat John Gardner even stil bij de veel voorkomende fout die eruit bestaat dat ‘de schrijver niet rechtstreeks op het beeld afstormt; dat wil zeggen dat het beeld nodeloos via een of ander observerend bewustzijn tot ons komt. De amateur schrijft: “Toen ze zich omdraaide zag ze dat twee slangen tussen de rotsen aan het vechten waren.” Vergelijk dit met: “Ze draaide zich om. Tussen de rotsen waren twee slangen aan het vechten.” [...] Over het algemeen, al is in fictie geen enkele wet absoluut, is het in verband met de levendigheid noodzakelijk dat alle uitdrukkingen als “het viel haar op dat” en “zij zag dat” vrijwel altijd achterwege worden gelaten ten gunste van een directe weergave van wat wordt gezien.’ Dat is waar, maar in Advocaat van de hanen is een goed voorbeeld te vinden van het tegendeel (maar zoals Gardner al stelde: in fictie is geen enkele wet absoluut), namelijk in de passage waarin de oude man met het postpakketje wordt geïntroduceerd die later - oude man en pakketje - een cruciale rol in de plot blijken te vervullen. Op het moment dat een gezette dame tegen de oude man opbotst, ziet Quispel het pakje onder de jas van de oude man tevoorschijn schommelen. Toen ‘zag Quispel het pakje’, schrijft Van der Heijden; datzijn dejuiste woorden op de juiste plaats, want later, wanneer naar de doodsoorzaak van Kiliaan Noppen wordt gezocht, kijktvrij-wel iedereen - inclusief Quispel - over de oude man en zijn pakketje heen, terwijl we hier toch met de moordenaar en het moordwapen te maken hebben. Door te benadrukken dat Quispel het pakketje zíet, benadrukt Van der Heijden in feite dat Quispel het níet ziet. Een contrast in optima forma. Dát is goed schrijven.
|
|