literaire criteria, maar die zijn voortdurend in beweging en het zou me de grootste moeite kosten ze boven tafel te krijgen. Een ze zijn zeker niet de enige maatstaf waarmee ik een tekst beoordeel. Ze maken deel uit van wat ik gemakshalve maar mijn redacteursintuïtie zal noemen: het tamelijk ongrijpbare samenstel van smaak, ervaring, belezenheid, technische kennis, marktgevoel en fondsbeleid dat je als redacteur in de loop derjaren ontwikkelt en waarmee je vrij snel ziet of iets de moeite waard is of niet.
Goed, ik ga dus met ‘de stapel’ naast me zitten, neem er een enveloppe vanaf en bekijk die zorgvuldig met mijn redacteursintuïtie.
Op de meeste enveloppen is ons adres met de hand geschreven. Hoe onbetrouwbaar ook, soms geeft dat al een aanwijzing over wat me aan inhoud te wachten staat. Een kinderlijk of schools handschrift op de enveloppe wordt meestal niet gevolgd door een erg volwassen of sprankelend manuscript. Ook is het manuscript soms verpakt in een met afplakkingen gecamoufleerde enveloppe van een van onze collega-uitgevers. Dan weet ik dat wat ik ga lezen elders al geweigerd is. Floppy's zonder uitdraai stuur ik zonder pardon terug.
Vervolgens bekijk ik de begeleidende brief. Lelijke of pretentieuze briefhoofden, virtuoze computertypografie en zich als zakenbehartiger opwerpende tussenpersonen maken me wantrouwig. Zo ook een al te jofele aanhef (‘Hé daar, beste Bijtjes!’) of een fout soort powerproza (‘...deze spetterende bestseller zal jullie geen windeieren leggen...’). Maar een goed getoonzette brutaliteit kan juist een verademing zijn na de talloze cliché s waaruit de meeste begeleidende brieven bestaan (‘een door mij geschreven novelle van eigen hand...’, ‘U zult wel veel inzendingen binnenkrijgen...’, ‘Mijn vrienden vonden dat ik mijn verhalen naar een echte uitgever moest sturen’, ‘tijdens mijn ziekte ontdekte ik de vreugde van het werken met taal...’ enzovoort).
Grove spelfouten, kromme zinnen, omslachtig taalgebruik in de brief bevorderen mijn nieuwsgierigheid naar het begeleidende werkstuk niet. De mededeling dat ik op het punt sta een filosofisch-literaire science fiction-thriller te gaan lezen waarin het wereldraadsel opgelost wordt, maakt mij wel nieuwsgierig, zij het op een wat giechelige manier. Dat is ook het geval bij de bewering dat er van dit boek in eigen beheer duizenden exemplaren verkocht zijn. En bij de bekentenis dat de auteur eigenlijk geen schrijver is, maar dat het boek geschreven is ter verwerking van een stukgelopen huwelijk of na het verlies van een dierbare, bekruipt mij eerder een gevoel van deernis dan van uitgeversopwinding. Ten eerste moet je juist een schrijver bij uitstek zijn om over dit soort ingrijpende ervaringen met iets bijzonders te kunnen komen. En ten tweede ben ik juist op zoek naar schrijvers, niet naar mensen die zomaar eens een boekje willen publiceren.
Onaangename porno, godsdienstgekte, esoterie of welzijnspraat leg ik onmiddellijk ter zijde.
Na de brief begin ik het manuscript te lezen. Op zoveel mogelijk facetten van mijn redacteursintuïtie wil ik aangesproken worden, op zoveel mogelijk manieren moet de tekst zich voor mij winnen. Sterker nog, vanaf de eerste bladzijde moet het boek me ervan overtuigen dat het oorspronkelijk, belangrijk en verkoopbaar genoeg is om er een hectare bos voor te kappen, en er de hele uitgeef-, promotie- en distributiemachinerie voor in werking te zetten. En overtuigd word ik vooral als ik meegesleept en verrast word. Het eerste heeft te maken met stijl en schrijftechniek, het tweede met het onderwerp en de manier waarop dat aan de orde gesteld wordt. Originaliteit, invalshoek en persoonlijkheid, zeg maar. Daarnaast moet ik er een duidelijk lezerspubliek bij voor ogen krijgen.
Concreet gezegd: als ik me zomaar anderhalf uur in een manuscript verlies, en vervolgens de kamer van een van mijn collega's binnenstorm en eruit begin voor te lezen, dan loopt het vrijwel altijd uit op een kennismakingsgesprek met de auteur (m/v) en vaak ook op een contract.
Helaas komt dat maar zelden voor. We geven hooguit een à twee ongevraagde manuscripten per jaar uit. Doordat ik dag in dag uit veel onder ogen krijg, ben ik niet zo gemakkelijk meer te verrassen en te overtuigen. Meestal heb ik het na een paar bladzijden wel gezien. En soms al na een paar alinea's of een paar zinnen of zelfs al voordat ik ben gaan lezen, hoewel ik altijd wel een stukje lees. En soms raak ik na een matige inzet toch geïntrigeerd, en moet ik een heel