| |
| |
| |
August Hans den Boef
Een dubbeltalent uit Glasgow
Nationalisme en socialisme in het werk van Alasdair Gray
For several years I have been perplexed by the adjective post-modern, especially when applied to my own writing, but have now decided it is an academic Substitute for contemporary or fashionable. Its prefix honestly announces it as a specimen of intellectual afterbirth.
Alasdair Gray, 1996
‘Alasdair Gray, een oudere Glasgowse voetganger, werkt sinds 1986 aan De bloemlezing van voorwoorden, een boek met introducties bij Engelstalige meesterwerken door hun auteurs, chronologisch gearrangeerd, voorzien van historische en biografische noten. Hij is van plan die voor de eenentwintigste eeuw voltooid te hebben en houdt zich intussen in leven met de prettige bezigheid van het schrijven en illustreren van populaire literatuur.’
Zo pleegt de Schotse auteur Alasdair Gray zichzelf op de flappen van zijn boeken te introduceren. Die anthologie is geen verzinsel: het omslag is al klaar (er staan twee-en-twintig eerbiedwaardige portretten op, zag ik toen ik Gray in de zomer van 1994 sprak). Behalve zichzelf - soms laat hij aan ‘voetganger’ het bijvoeglijk naamwoord ‘astmatische’ voorafgaan of spreekt hij de hoop uit dat hij niet sterft voor de voltooiing - ironiseert hij dus ook zijn werk: ‘populaire literatuur’. Onder de titel van zijn verhalenbundel Ten Tales Tall & True (1993) heeft hij de termen ‘Social Realisme’, ‘Sexual Comedy’, Science Fiction' en ‘Satire’ laten drukken en een ander boek draagt hij op aan zijn zuster met de mededeling dat het eindelijk een boek van haar broer is waarom ze niet hoeft te blozen. Daarnaast ironiseert Gray besprekingen van zijn werk of laat hij quotes afdrukken in een kolom ‘pro’ en een ‘contra’. En de lezer die het stofomslag van Mavis Belfrage, A Romantic Novel with five shorter tales (1996) verwijdert, vindt op de band de opmerking dat Gray het titelverhaal alleen maar een roman heeft genoemd omdat lezers nu eenmaal meer van langere verhalen houden en dat het boek eigenlijk Teachers: 6 stories heet. De bundel Mavis Belfrage bevat ook een verhaal dat in lengte tienmaal wordt overtroffen door het bijbehorende notenapparaat, een andere manier om lezers op het verkeerde been te zetten. De lezers van wie hij aan het slot van elk boek afscheid neemt met een donderend ‘GOODBYE’.
Kan het postmoderner? Toch zet Alasdair Gray zich af tegen de term: ‘Synoniem voor hedendaags, dan wel modieus, en een voorbeeld van intellectuele nageboorte’. Betekent dat ook dat Grays werk niet tot het postmodernisme gerekend moet worden? Dat hij een eenling is, niet in een stroming onder te brengen zoals alle grote kunstenaars? Dat laatste zegt tenminste één van zijn personages, de jonge schilder Duncan Thaw, de hoofdfiguur uit Grays debuut, het lijvige Lanark. A Life in Four Books (1981). Deze roman vertoont echter een keur aan formele en inhoudelijke kenmerken die over het algemeen aan het postmodernisme worden toegeschreven en dit magnum opus geldt sinds de verschijning dan ook onder literatuurwetenschappers (zie Aleid Fokkema's dissertatie Postmodern Characters, 1991) als één van de klassieke voorbeelden.
Desondanks vertoont Grays werk een aantal fundamentele trekken die meestal als niet-postmodern gelden. Zoals zijn gewoonte om op een serieuze manier politieke ideeën aan de orde te stellen. Die ideeën kunnen zowel van nationalistische als socialistische aard zijn. Ik denk dat Gray op grond van zijn serieuze aanpak zelf vindt dat zijn werk niet tot het postmodernisme behoort; een in zijn ogen oppervlakkige en apolitieke manier van schrijven. Het valt echter gemakkelijk te verdedigen dat Alasdair Gray gewoon een heel bijzondere eend in de postmoderne bijt is, juist door het combineren van zijn politieke opinies met de unieke manier waarop hij jongleert met het postmoderne formele repertoire.
| |
Feminisme
Een ander postmodern element in Grays werk is de
| |
| |
vermenging van genres. Science Fiction, oosterse fabels, realistische verhalen, beschouwingen en autobiografische opmerkingen wisselen elkaar in zijn werk af. Zijn meest komische verhaal is geen verzinsel, maar een letterlijk verslag van een stageverblijf in Spanje. Als studentwas hij dat aan het bestuur van de kunstacademie verplicht. Gray beschrijft de ene ramp na de ander tot de lezer de tranen van het lachen over de wangen lopen. Een beetje gê nant is dat wel, want al die ellende is de auteur werkelijk overkomen.
In een expliciet autobiografische tekst uit 1988 laat Gray voor enige bladzijden zijn vader aan het woord (er blijkt een duidelijke stilistische verwantschap tussen twee generaties Gray te bestaan). De volgende zet in zijn spel met de autobiografie is Grays mededeling dat hij een ander fragment van zijn vader voor een roman heeft gebruikt [Lanark; AHdB]. Dit fragment laat hij tenslotte volgen.
Boek 1 en 2 van Lanark noemt Gray sterk autobiografisch. Ze beschrijven de jeugd en jonge jaren van de Glasgowse schilder Duncan Thaw, die inderdaad frappante overeenkomsten vertoont met die van de auteur. De roman begint overigens met Boek 3 dat een SF-setting heeft - in de roman Something Leather (1990) biedt hij de lezer aan het slot de stukken die hij heeft geschrapt.
In een verhaal uit de bundel Ten Tales Tall & True (1993) onhult hij dat hij zijn oude leraar Engels mr Meikle in een roman heeft verwerkt en vertelt hij vervolgens hoe de man daarop heeft gereageerd.
Het is overigens frappant welk een grote rol onderwijs in het werk van Gray speelt. Veel protagonisten zijn leraar; Thaw heeft behalve aan zijn vader veel te danken aan zijn onderwijzers, ook al haat hij Latijn en wiskunde (en stopt Gray dus opzettelijk veel Latijn in zijn illustraties bij Lanark). Een groot deel van Grays werk bevat pleidooien voor goed en betaalbaar onderwijs; af en toe kan hij fel uithalen naar het niet al te lang geleden afgeschafte systeem van lijfstraffen. Paradoxaal misschien voor een auteur die zich een hele roman lang - Something Leather - centreert op het - postmoderne - thema van sadomasochisme, dat in ander werk een nevenfunctie heeft.
Vrouwen spelen een bijzondere rol in Grays teksten, zo bijzonder dat je zelfs zou kunnen stellen dat hij een eigen variant van het feminisme heeft ontwikkeld. Meestal zijn de vrouwelijke personages zelfstandig, beleven ze plezier aan seks en spreken ze openhartig en laconiek over zichzelf. Vrijwel altijd moet de antiheld - die bij Gray meestal de hoofdpersoon uitmaakt - hen met andere heren delen. Dat geldt niet alleen voor fysiek onaanzienlijke figuren als de allegorische figuur Lanark, Archie McCandles uit de roman Poor Things (1992) of Mavis Belfrages minnaar Colin Kerr. Ook de vervaarlijke zwaardvechter Wat Dryhope uit de roman A History Maker (1994), kan zich alleen maar neerleggen bij het gedrag van de vrouwen om hen heen. Deze hele roman is een dystopie van het matriarchaat in een drieë ntwintigste-eeuws Schotland, waar de vrouwen de technologie beheersen en de mannen leven als middeleeuwse zwaardvechters; een verdere consequentie van Boek 3 en 4 van Lanark. Zoals wel vaker in deze politiek correcte tijden zijn er lezers die Grays werk als vrouwvijandig interpreteren.
| |
Plagiarisme
Wat ook de lezer die Grays boeken alleen maar even doorbladert in de boekwinkel - aangetrokken door de illustraties op het omslag - niet kan ontgaan zijn de postmoderne vervreemdingstechnieken die zich uitstrekken tot in de typografie, volgens Gray zelf geinspireerd door Sterne en Ian Hamilton Finlay. Als dubbeltalent gebruikt Gray uiteraard veel illustraties. Soms zijn dat collages, soms tekeningen geïnspireerd op William Blake of het socialistisch realisme (maar dat laatste dan weer op een manier die associaties oproept met Gilbert & George).
Een centrale postmoderne eigenschap van Gray is tenslotte het kwistig hanteren van citaten. Als weinig anderen is Gray in de weer met literaire voorgangers. In tegenstelling tot sommige Nederlandse auteurs van zelfhulpboeken en hun gelovigen doet Gray daar niet geheimzinnig over. In Lanark (en vanzelfsprekend niet aan het slot!) verstrekt hij een lijst met bijna honderd door hem geplagieerde auteurs en de vindplaatsen in hun werk. Een hele index of plagiarisms, die hij bovendien in drie categorieën verdeelt. De eerste valt in de tekst op doordat zij een aparte typografische eenheid vormt, de tweede is is ingebed in het verhaal. De derde categorie is onzichtbaar, namelijk die waarbij Gray naar zijn zeggen omgeving, personages, gebeurtenissen of ideeën heeft gestolen, zonder
| |
| |
dat iets van het oorspronkelijke taalgebruik is terug te vinden.
In de index bevinden zich bijzonder veel Schotse, Ierse en Engelse auteurs, dichters en prozaschrijvers, maar ook Amerikanen als Disney, Emerson, Melville, Mailer, Wolfe, Vonnegut, Chase, en anderstalige als Goethe, Heine, Thomas Mann, Kafka, Ibsen en uiteraard Freud en Reich. De meeste van deze auteurs duiken weer op in Grays nawoord bij 1982 Janine (1984), vanwege de thematiek vergezeld van onder anderen Haš ek, Cé line, Valé ry, Camus, Nabokov en Pé rez Galdos.
Tekenend is het grote aantal Schotten dat Gray in zijn werk citeert. Hij vertoont daarbij een voorkeur voor zijn vriend en stadgenoot James Kelman. Dat is grappig, want Kelman, die in 1994 de Booker Prize ontving voor de realistische roman How late it was, how late, schrijft heel anders dan Gray.
| |
Socialisme
Die aandacht heeft alles te maken met Grays nationalisme. Want Gray mag dan een erudiete meester van de postmoderne intertekstualiteit zijn en een opmerkelijk beeldend kunstenaar, hij mag vertaald zijn en zijn boeken mogen overal ter wereld tussen andere Engelstalige boeken staan, maar hij is vooral een Schotse schrijver. En vooral in Schotland is hij een Schotse schrijver, meer nog dan Kelman of de Edinburgher Irvine Welsh, die in ons land bekend is door de filmversie van zijn antropologische vertelling Trainspotting.
Toen Lanark in 1981 verscheen -en werd genomineerd voor de Booker Prize - was Gray in Schotland geen onbekende. Van de roman waren al delen gepubliceerd; reeds in 1958 verscheen de jeugd van Thaw als kort verhaal in de Observer. Men kende hem van diverse hoorspelen en toneelstukken; The Fall of Kelvin Walker werd in 1968 door de BBC als tv-spel uitgezonden. Van 1979 tot 1981 was Gray writer in residence aan de Universiteit van Glasgow. En last but not least: jarenlang vervulde hij in zijn woonplaats de rol van hofschilder. Menige Provoost is door hem geportretteerd.
Gray is niet alleen een Schotse schrijver, hij is in eerste instantie een Schotse nationalist. Wat zijn nationalisme zo verteerbaar maakt zijn zijn humor en de relativering die hij gebruikt en de vele en speelse vormen waarin hij zijn werkweet te gieten. Daarin is hij het absolute tegen- | |
| |
deel van zijn streekgenoot Ian Hamilton Finlay. Gray is dan ook geen megalomaan zoals Finlay, die ‘nationaal’ en ‘socialisme’ in de fascistische betekenis van de woorden opvat, maar een socialist van de oude stempel, die tegen de groeiende tweedeling in de samenleving fulmineert en goede, collectieve voorzieningen bepleit. Hij is meer verwant - ook gezien een immer kwakkelende gezondheid - met Dennis Potter, zij het dat zijn politieke opvattingen radicaler zijn dan die van Potter. De schrijver uit het Forrest of Dean heeft zelfs een blauwe maandag geprobeerd voor Labour in het Britse parlement te komen. Gray heeft dit soort ambities nooit gekoesterd, al heeft hij ze literair wel gebruikt.
In twee novellen, The Fall of Kelvin Walker: A Fable uit 1985 (een bewerking van zijn toneelstuk) en McGrotty & Ludmilla uit 1990 (een bewerking van een nooit-gespeeld tv-spel), laat Gray zien hoe het jonge, ambitieuze Schotten in Londen vergaat. Juist vanwege hun wereldvreemde presentatie maken ze daar beiden een flitsende carriè re. Kelvin Walker wordt daar niet gelukkig en keert terug naar Schotland. Ironisch zet Gray de kinderen die Walker krijgt tegen die van twee Londense tegenspelers: ‘These children are often happy. It is easier for them. They are English.’
Het kan ook andersom, zoals Gray in de andere novelle demonstreert: McGrotty trouwt met de Londense society-schoonheid Ludmilla en ontpopt zich tot de dodelijkste premier sinds Margaret Thatcher.
Getuigt Gray in deze novellen van Schotse zelfspot, met Poor Things kiest hij voor de vorm van het loflied. De hele roman is een ode aan Grays geboorte- en woonplaats Glasgow - niet de in alle denkbare opzichten verloederde stad die wij nu kennen, maar het glorieuze Glasgow van de negentiende eeuw. Toen de stad aan de Clyde in het Britse Imperium niet alleen het centrum van scheepsbouw en handel was, maar ook van industrie, wetenschap en cultuur. Hoofdfiguur is een genie uit deze stad, Godwin Baxter, die een verdronken vrouw uit de dood heeft opgewekt en haar vervolgens - zij blijkt er het brein van een kind door te hebben gekregen - opvoedt. Bij Alasdair Gray leidt zo'n plot niet alleen maar tot grappige anekdotes over een Glasgowse Frankenstein, maar ook tot aangrijpende scè nes, zoals die waarin de vrouw ontdekt waarom zij in het water is terechtgekomen.
Zijn nationalistische opinies heeft Gray ook in de meest directe vorm vervat: een pamflet met de ondubbelzinnige titel Why Scots Should RuleScotland (1991)
| |
Nationalisme
Ik wil over één roman van Gray wat uitweiden: 1982 Janine (1984), omdat het als enige werk van Gray in het Nederlands is vertaald (1986) en omdat dit boek na Lanark het meest representatieve is voor het hele oeuvre. Thematisch gezien is 1982 Janine het verslag van een bekering tot nationalist. Verteller Jock McLeish is een alcoholische Schot van middelbare leeftijd die een goedbetaalde baan heeft bij een firma in bewakingssystemen. Uit cynische overwegingen steunt hij de Conservative Party, al beseft hij dat zijn milieu zo welvarend is doordat de rest van de bevolking systematisch wordt uitgebuit. Het zal hem een zorg zijn.
De calculerende burger McLeish lijkt niet zo'n boeiende hoofdpersoon, op een karaktereigenschap na: hij heeft politiek één gevoelige plek, het Schotse nationalisme. Deze plek overwoekert langzamerhand zijn hele politieke denken. Hij begint niet alleen de Engelsen steeds meer haten om de manier waarop ze Schotland als een kolonie behandelen, maar zelfs idealiseert hij uiteindelijk het rustige sobere Engeland uit de jaren vijftig, toen de belangrijkste bedrijven in handen waren van de staat en er nog geen massale werkloosheid heerste.
Dit bekeringsproces wordt in gang gezet door een serie herinneringen die alle iets pijnlijks in zich dragen. Herinneringen aan McLeish' ouders; de moeder die op latere leeftijd zijn vader verliet, de vader zelf, een sobere en kalme socialistische mijnwerker. Vervolgens aan een schoolmeester die de roede niet spaarde, aan zijn eerste vriendin, aan zijn echtgenote en latere relaties.
Deze pijnlijke herinneringen dringen zich letterlijk aan hem op. McLeish pleegt zich namelijk 's nachts in zijn hotelbed over te geven aan sadomasochistische fantasieë n, onder voortdurende toediening van whisky. Daarbij stelt hij zich voor hoe weelderige dames - en daar hebben we Janine - met weinig verhullende kleding onder valse voorwendsels naar geheime landhuizen of andere inspirerende oorden worden gelokt en vervolgens te grazen genomen.
Werkelijk pornografisch mogen de fantasieën niet
| |
| |
worden, want McLeish wil als afstandelijkwaarnemer de controle over hen behouden en dus geen orgasme krijgen. Daarom dwingt hij zichzelf af en toe aan onaangename dingen te denken.
Uiteindelijk lukt het hem niet meer zichzelf in de hand te houden en loopt hij vast in een roesachtige geestestoestand waarin hij slechts in staat is tot het produceren van incoherente flarden. Deze toestand heeft Gray typografisch heel spannend laten weergeven, op een manier die soms aan het werk van Adolf Wölffli herinnert.
Deed McLeish op dit punt een zelfmoordpoging? In ieder geval lijkt het erop dat er een soort loutering heeft plaatsgevonden, want hierna is het betoog opeens zeer coherent.
| |
Realisme
Wat volgt doet in sfeer en stijl sterk denken aan het levensverhaal van de jonge Duncan Thaw. McLeish beschrijft hier een aantal gebeurtenissen uit zijn negentiende jaar, de cruciale periode in zijn leven. Als technicus werkte hij in zijn studententijd met een avantgardistisch amateurtoneelgezelschap aan een serie optredens voor het theaterfestival van Edinburgh. Daar leert hij zijn keurige, toekomstige echtgenote kennen, maar voor hij haar gewonnen heeft, zijn er allerlei verwikkelingen in en rond het gezelschap. Bovendien moet McLeish Denny, een eenvoudig meisje met wie hij al een tijdje in Glasgow samenleefde, dumpen: het offer voor zijn eerste grote stap op de sociale ladder en de eerste aanpassing aan de normen van de Engelse middle class. Denny is de enige vrouw van wie hij werkelijk hield en pas nu hij dat met zoveel woorden toegeeft, lijkt McLeish zijn schuldgevoelens over zijn gedrag verwerkt te hebben.
Dit verhaal over Jock & Denny is het mooiste deel van het boek omdat het allerlei losse draden bijeenhaalt. De levensverhalen van de jonge McLeish en Thaw sluiten bovendien op een intrigerende manier aan bij hetgeen Gray in het reeds genoemde autobiografisch essay over zijn jeugd in Glasgow heeft verteld.
| |
Schotland
Interessant is dat vorig jaar, op hetzelfde Edinburgh Festival, de toneelversie van het Duncan Thaw-deel uit Lanark het grote succcesnummer was. Het publiek is kennelijk vooral gesteld op de Schotse thematiek in het werk van Gray, op de realistisch aandoende inhoud en minder in de postmoderne technieken die de auteur hanteert. Dat is jammer. Voor mij is Gray de auteur die een Schotland oproept met idealistische ondernemers, solepsistische schilders, dominante secretaresses en eigenzinnige leraren, verzameld in de tearoom van Charles Rennie Mclntosh. Geen seconde associeer ik zijn werk met doedelzakken, kilts, oude malts, of zoals tegenwoordig gebruikelijke is, met alcoholische arbeiders en hun heroïnespuitende kinderen.
Wat hij zelf ook van de term postmodernisme mag denken: er is waarschijnlijk geen andere Engelstalige auteur die uit het uitgebreide en diverse repertoire van postmoderne technieken zo ruim geput heeft als Gray. Dat hij een unieke auteur is, dankt hij echter mede aan het feit dat hij zulke onpostmoderne overtuigingen als nationalisme en socialisme, idealen ook, ongehinderd in zijn werk opneemt.
| |
Literatuur
Lanark, a Life in Four Books. Edinburgh, 1981. |
Unlikely Stories Mostly. Edinburgh, 1983 |
1982 Janine. Londen, 1984 (Nederlandse vertaling Guido Golüke, uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam, 1986). |
The Fall of Kelvin Walker: A Fable. Edinburgh, 1985. |
Lean Tales (met James Kelman en Agnes Owens). Edinburgh, 1985. |
Alasdair Gray. Saltire Selfportrait 4, 1988. |
Old Negatives. Londen, 1989 (poë zie). |
McGrotty and Ludmilla. Glasgow, 1990. |
Something Leather. Londen, 1990. |
Why Scots Schould Rule Scotland. Edinburgh, 1991 (pamflet) |
Poor Things. Londen, 1992. |
Ten Tales Tall & True. Londen, 1993. |
A History Maker. Edinburgh, 1994. |
Mavis Beifrage, A Romantic Novel with five shorter tales. Londen, 1996. |
(dit zijn de eerste uitgaven; het grootste deel is herdrukt bij verschillende Engelstalige pocketuitgeverijen)
August-Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij publiceerde in verschillende literaire tijdschriften.
|
|