Bzzlletin. Jaargang 26
(1996-1997)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| ||||||
Clemens Arts
| ||||||
[pagina 54]
| ||||||
op hen rust. Gaandeweg komen ze erachter dat deze waarschijnlijk te maken heeft met hun afstamming: ze blijken allemaal familie van elkaar te zijn. Bovendien wordt het de meesten van hen duidelijk dat de taal in deze wrede vervloeking een belangrijke rol speelt. Het inzicht in de oplossing komt in alle gevallen te laat, of beter, blijkt zonder uitzondering fataal. Met de veroordeelde romanfiguren van Perec is het ongeveer gesteld als met de Efraïmieten in Richteren (12, 5-6), die het woord sjibboleth niet goed konden uitspreken en om die reden in groten getale door de troepen van Jefta werden vermoord. Ook in dat verhaal sterven mensen aan de noodlottige combinatie van een willekeurig, op zichzelf volstrekt betekenisloos taalverschijnsel (te weten het verschil tussen sjibboleih en sibboleth) en hun in beginsel al even willekeurige (biologische en culturele) afkomst. Ik zal proberen dit inzicht te illustreren aan een van de vele verhaallijnen, die een verband legt met een roman van de door Perec hevig bewonderde Thomas Mann. Anton Voyl, het eerste slachtoffer in La disparition, is net als zovele anderen in het boek wanhopig op zoek naar ‘the figure in the carpet’, het ontbrekende puzzlestukje. Hij beseft niet dat zijn eigen naam het gemis al in zich draagt (Voy[e]l[le] = klinker). Een van zijn pogingen het raadsel van zijn bes taan te doorgronden behelst het besluit een dagboek te gaan bijhouden, eveneens met de titel ‘La disparition’. Het wordt geen dagboek in de gebruikelijke zin, maar lijkt Voyl eerder de gelegenheid tot literaire vingeroefeningen te bieden: zo schrijft hij er het plot in op van een ingewikkelde roman met ‘oedipale’ trekjes. De hoofdpersoon, Aignan, zeult de ontbrekende letter ook al met zich mee in zijn naam (Aignan = E néant = E niets) en ook hij trekt erop uit om het geheim van zijn existentie te doorgronden. Op een van zijn reizen komt hij dan de onvermijdelijke Sfinx tegen die hem het volgende raadsel opgeeft: Y a-t-il un animal
Qui ait un corps fait d'un rond pas tout à fait clos
Finissant par un trait plutôt droit?
(La disparition, p. 44)
[Wat voor ding of individu
Huist in 'n rond, bijna dicht lichaam
Dat ophoudt in 'n lijn, nogal strak van aanblik?]
Aignan antwoordt niet zonder logica dat de beschrijving op hemzelf slaaten dieoplossing brengt redding: de Sfinx stort zich plichtsgetrouw in het ravijn. Daarna doorloopt Aignan alle stadia van een heuse Bildungsroman: hij beleeft avonturen die een frappante gelijkenis vertonen met de wederwaardigheden van een vroegmiddeleeuwse boetedoener, de latere paus en heilige Gregorius. Deze Gregorius (ook wel Grigorß genaamd), de vrucht van een zondige liefde tussen zus en broer, herhaalt deze zonde jaren later door zijn eigen moeder te huwen. Als hij toevallig achter deze toedracht komt, besluit hij tot eeuwige boetedoening op een kale steen, gelegen in het midden van een afgelegen meer. Na zeventien jaar op deze steen te hebben doorgebracht en intussen te zijn verschrompeld tot ongeveer de grootte van een egel, wordt hij ontdekt door twee afgezanten uit de Heilige Stad aan wie in een droom een bloedend Heilig Lam verschenen is met de mededeling dat de nieuwe paus zich bevond op een kale steen ver van Rome. Na zijn goddelijke uitverkiezing, wordt de heilige Gregorius een van de meest godsvruchtige en menslievende pausen die Rome ooit hebben geregeerd. Dit is in een notedop de traditionele Gregoriusstof, die Georges Perec en Anton Voyl dus tot bijna in het kleinste detail hernemen. Ze baseren zich daarbij evenwel niet direct op de middeleeuwse bronnen, maar op een late roman van Thomas Mann: Der Erwählte (1951). Hetwonderbaarlijke verhaal van Gregorius is in de loop van de literaire geschiedenis menigmaal aangehaald, naverteld en omgevormd. Thomas Mann en Georges Perec zijn dan ook bij lange na niet de enigen die zich aan deze intertekstuele Fundgrube hebben vergrepen. In La disparition wordt overigens helemaal niet geheimzinnig gedaan over de literaire herkomst van Aignan's avonturen: Puis la vocation d'Aignan s'amplifiait. Il lui arrivait alors tout un brouillamini d'obscurs avatars qui simulait, mot pour mot, trait pour trait, sauf dans sa conclusion, la Saga aux profonds chaînons, l'amusant, mais pourtant moral, pourtant touchant roman qui avait jadis nourri la Chanson d'un troubadour du nom d'Hartmann, puis qu'un Thomas Mann à son tour avait suivi, y puisant par trois fois son inspiration.(La disparition, p. 45) | ||||||
[pagina 55]
| ||||||
[Daarna springt Aignan's aanwijzing door God zichtbaar in 't oog. Hij maakt dan flink wat obscuurs & avontuurlijks door dat woord voor woord, zin voor zin tot aan 't slot 'n Saga volgt, 'n amusant, maar ook moralistisch, maar ook raak prozastuk dat ooit 't oorsprongspunt was voor 'n zang van 'n troubadour (zijn naam was Hartmann), waar daarna 'n Thomas Mann op zijn minst vijf maal zijn stof vandaan haalt, zijn invalsrijkdom uit put.] De bron moge in dit geval dus eenvoudig te identificeren zijn, met de intentie van de verwijzing is dat veel minder het geval: moeten we die ludiek, serieus, satirisch, of nog anders opvatten? Zoals te verwachten, kan het antwoord op deze vraag niet eensluidend zijn. Er zijn namelijk legio raakpunten tussen Der Erwählte en La disparition aan te wijzen: ten eerste is daar de titel van de Franse vertaling van Der Erwählte, L'élu, dat met enige goede wil alweer gelezen kan worden als een woordgrap die de verdwenen letter aanduidt (‘l'e lu’ = ‘de gelezen e’). In een roman die de verdwijning van die letter in woord en gebaar centraal stelt, zou zo'n knipoog de verwijzing uiteraard al volledig rechtvaardigen. Er valt echter ook een treffende analogie te bespeuren in de werkwijze van de twee schrijvers: zoals Thomas Mann de meest disparate bronnen absorbeert en deze oneerbiedig naar eigen smaak en inzicht omsmelt tot een nieuw geheel, zo ‘fagociteert’ Perec op zijn beurt de bronnen waar hij uit put, dus ook Der Erwählte.Ga naar eindnoot3. Het staat overigens allerminst vast dat het Mann en Perec bittere ernst was met het toch wel aangrijpende verhaal van Grigorß. In het geval van eerstgenoemde beschikken we zelfs over een duidelijke aanwijzing voor het tegendeel. Mann had dit materiaal namelijk al eens eerder gebruikt voor zijn Doktor Faustus. Hoofdstuk 31 van die roman bevat een uiterst beknopte samenvatting van het verhaalgegeven, vergelijkbaar met de synopsis uit het dagboek van Anton Voyl. Adrian Leverkühn, de bezeten componist en hoofdpersoon van Doktor Faustus, beleeft een heidens plezier aan zijn lectuur van de Gregorius van Hartmann von Aue, Mann's voornaamste bron voor Der Erwählte: Sie hatten manchen Abend zusammen darin gelesen, und was dabei vor allem auf seine Kosten gekommen, war Adrians Sinn für Komik gewesen, diese Begierde nach dem Lachen, - ja, Tränen-lachen-Können...(Doktor Faustus, p. 419) Adrian is voornemens dit verhaal op muziek te zetten voor een pathetisch-groteske voorstelling voor het poppentheater. Nu heeft Manns een paar jaar daarna verschenen Der Erwählte op het eerste gezicht misschien niet zo gek veel weg van een marionettenstuk, toch is het niet geheel onmogelijk deze roman op te vatten als een uitwerking van Leverkühns satirische bedoelingen. Daar is bijvoorbeeld het uiterst merkwaardige taalgebruik, dat vooral in de dialogen van het boek wordt gebezigd. De overbekende criticus Marcel Reich-Ranicki houdt dit zelfs voor het mooiste (‘das süffigste, das amüsanteste’) koeterwaals dat in de Duitse literatuur voorkomt. Thomas Mann had een vaag soort internationaal middeleeuws voor ogen, zogezegd ‘eine Sprache über den Sprachen’, en een programmatische uitweiding van zijn verteller, de in een Ierse monnik geïncarneerde ‘Geist der Erzählung’, luidt dan ook als volgt: Aber es ist ganz ungewiß in welcher Sprache ich schreibe, ob lateinisch, französisch, deutsch oder angelsächsisch, und es ist auch das gleiche, denn schreibe ich etwa auf thiudisc, wie die Helvetien Bewohnenden Alamannen reden, so steht morgen Britisch auf dem Papier, und es ist ein britunsches Buch, das ich geschrieben habe. Keineswegs behaupte ich, daß ich die Sprachen alle beherrsche, aber sie rinnen mir zusammen in meinem Schreiben und werden eins, nämlich Sprache. [...] Gott ist Geist, und über den Sprachen ist die Sprache.(Der Erwählte, p. 14) Net als voor Der Erwählte, geldt ook voor La disparition dat het geschreven is in een weliswaar bekend aandoende, maar toch volledig nieuwe taal. In beide boeken roept het taalgebruik dan ook associaties op met tijden waarin de officiële talen nog niet in hun huidige vorm waren uitgekristalliseerd, met alle variatie en levendigheid van dien: of dit nu het fantastische middeleeuwse Esperanto van Thomas Mann betreft, of het ongehoorde e-loze Frans van Georges Perec, dat wel eens in verbinding is gebracht met het | ||||||
[pagina 56]
| ||||||
kolkende, niet door enige spellingscommissie beteugelde taalgebruik van een François Rabelais. Het spreekt vanzelf dat de tot nu toe beschreven overeenkomsten tussen beide romans en de werkwijzen van hun auteurs eigenlijk tot stand komen, doordat de ene tekst wordt geactiveerd in de andere. De lezer krijgt ze zodoende gelijktijdig voorgeschoteld en gaat ze voortaan allebei met andere ogen bekijken. Op die manier treden echter niet alleen de overeenkomsten aan de dag, maar ook de verschillen. Het relaas van Anton Voyl blijkt namelijk op een essentieel punt af te wijken van dat van de Ierse monnik, het krijgt een heel andere clou. Om te beginnen volgen hier twee nog min of meer corresponderende beschrijvingen van het zware lot dat de zondaar wacht op de kale steen, allereerst in de versie van Mann: Schließlich, nach etwa fünfzehn Jahren, war er nicht viel größer als ein Igel, ein filzig-borstiges, mit Moos überwachsenes Naturding, dem kein Wetter mehr etwas anhatte, und an dem die zurückgebildeten Gliedmaßen, Ärmchen und Beinchen, auch Äuglein und Mundöffnung schwer zu erkennen war. (Der Erwählte, p. 194-195) Vervolgens in de bewerking van Perec: Puis, sous-nutri, mal nu tri, nonobstant l'amical humus qu'Il lui donnait dans Sa compassion, il finit par maigrir: il maigrit, il continua à maigrir. Il fut maigrichon. Il s'obstina à maigrir. Il maigrit tant qu'il diminua, qu'il raccourcit. Il s'amoindrit; d'abord il fut moins haut qu'un nain, puis, à la fin, un vrai homunculus, un diminutif, un nain pas plus gros qu'un oursin... (La disparition, p. 48-49) Maar in tegenstelling tot wat er in het overgeleverde verhaal (en ook bij Mann) gebeurt, wordt Aignan bij Perec zo minuscuul dat hij door de Roomsche delegatie niet eens meer wordt aangetroffen: ‘Mais, là-haut, au grand dam du cardinal, dont la foi vacilla, nonobstant l'affirmation du Divin Mouton, il n'y avait nul Aignan. Il avait tout à fait disparu, prouvant ainsi qu'il n'avait pas connu jusqu'au bout la Compassion du Tout-Puissant... (La disparition, p. 48-49) Het niet onaanzienlijke thematische contrast dat zich hier voordoet, is volgens mij ook van toepassing op de twee romans in het algemeen. Dit heeft niet zozeer te maken met uitverkiezing - per slot van rekening zijn de personages van Perec op hun manier ook uitverkorenen -, maar met genade. In het universum van La disparition is er geen plaats voor compassie van de Almachtige: wie behept is met de onzegbare vloek is er ook toe veroordeeld deze voor altijd met zich mee te dragen en er uiteindelijk aan te gronde te gaan. Met de genadige uitverkiezing die Grigorß na al zijn beproevingen ten deel valt, heeft zo'n verdoemenis gemeen dat ze voor de gewone sterveling al even ondoorgrondelijk blijft. Daarvan is ook de inmiddels paus geworden Gregorius doordrongen: Denn er sagte, würdig sei keiner, und er selbst sei von Fleisches Wegen seiner Würde am allerunwürdigsten und nur durch eine Erwählung die an Willkür grenze, zu ihr erhoben worden.’ (Der Erwählte, p. 239) Met een beetje goede wil zou je kunnen stellen dat er een soortgelijke willekeur ten grondslag ligt aan beide romans. Het moedwillig weglaten van een letter leidt in La disparition tot de onherroepelijke ondergang van enkele speciaal daartoe uitgekozen personages. Misschien kunnen we achter de iets minder vrijblijvende bedoelingen van deze ludieke actie komen | ||||||
[pagina 57]
| ||||||
door ons oor te luister te leggen bij Anton Voyl. In zijn dagboek geeft deze namelijk uitgebreid commentaar over dit onderwerp, op de verbanden met het verhaal van de uitverkorene en op het feit dat het hem onmogelijk is zijn roman te voltooien: Nonobstant Thomas Mann, ma conclusion s'imposait, confia Anton Voyl quand il mit un point final à son roman; à son brouillon, disons plutôt, sinon à son synopsis, car s'il imagina à foison sa narration, il n'arriva jamais à l'instant crucial du Discours. [...] dans son journal, il s'autojustifia par un inouï baralipton: si, postulait-il a priori, mon roman pouvait s'accomplir, il faudrait l'accomplir; mais, poursuivait-il, s'il s'accomplissait, n'ouvrirait-il pas sur un savoir si clair, si pur, si dur, qu'aucun parmi nous l'ayant lu, n'y survivrait un instant? Car, poursuivaitil, la fiction a toujours voulu qu'il n'y ait qu'un Aignan pour s'affranchir du Sphinx. Aignan disparu, nul Logos triomphant n'offrira plus jamais son consolant pouvoir. Donc, concluait-il, nul discours jamais n'abolira l'hasard.’ (La disparition, p. 50-51) Wat moeten we nu aan met deze rare gedachtenkronkels? Enerzijds zou het afmaken van zijn boek de vervulling betekenen van een wens, of eigenlijk een noodzaak (‘il faudrait l'accomplir’): te weten het schrijven van het absolute boek, het boek dat leidt tot een definitief inzicht in de werkelijkheid. Een beroemd voorbeeld van dit romantisch streven naar een volledige fusie tussen boek en universum is Stéphane Mallarmé's onvoltooid gebleven project van ‘Le Livre’. De vruchteloosheid van dit streven wordt in de hierboven geciteerde passage uit La disparition tragisch-ironisch gesuggereerd door de reprise van een ander beroemd geschrift van Mallarmé: ‘Un coup de dés jamais n'abolira le hasard’. In de licht gewijzigde vorm die Anton Voyl voor zijn rekening neemt, wordt het een krachtige uitspraak die aan het eind van de roman een nadere toelichting krijgt: [...] sous nos solutions transparaissait toujours l'illusion d'un savoir total qui n'appartînt jamais à aucun parmi nous, ni aux protagons, ni au scrivain [...], nous condamnant ainsi à discourir sans fin, nourrissant la narration, ourdissant son fil idiot, grossissant son vain charabia, sans jamais aboutir à l'insultant point cardinal, l'horizon, l'infini où tout paraissait s'unir, où paraissait s'offrir la solution [...] (La disparition, p. 304) Ook al heeft de auteur van La disparition trekjes van een kwade genius die sadistisch de touwtjes van zijn personages bedient (en in het boek worden er zware verdenkingen in die richting uitgesproken), tenslotte blijkt hij net zo machteloos als zij te staan tegenover de ‘illusion d'un savoir total’. Hier treedt overigens alweer een overeenkomst op met Der Erwählte: in beide romans wordt de illusie gewekt van een alwetende, almachtige vertellersinstantie (bij Thomas Mann wordt deze zoals gezegd zelfs de ‘Geist der Erzählung’ genoemd). In beide gevallen wordt er edoch behoor- | ||||||
[pagina 58]
| ||||||
lijk de spot gedreven met die ogenschijnlijke almacht. Enerzijds blijkt volledige kennis van de werkelijkheid door de taal dus onmogelijk, anderzijds wijst Voyl echter nadrukkelijk op de gevaren die zo'n totale beheersing met zich mee zou brengen. Zoals het eerder aangehaalde voorbeeld van het sjibboleth al aangaf, wordt taal die zichzelf absoluut stelt (die als zodanig door het leven gaat) oppermachtig en kan uiteindelijk zelfs ontaarden in onderdrukking en wreedheid. Taaluitingen die geacht worden samen te vallen met de werkelijkheid, verworden dan tot een niets en niemand ontziend wapen van willekeur. Het is een situatie die de personages van Perec aan den lijve ondervinden, en die ook in de verte doet denken aan het noodlot van Aignan, de hoofdpersoon van de roman waar Voyl maar geen einde aan kan maken. Juist dit niet kunnen afronden van zijn roman, het inzicht dat het toeval niet uit de taal te weren is, blijkt de enige troost die Anton Voyl rest bij het schrijven van zijn dagboek. Het is een schrale troost: het desperate streven naar een absolute tekst, waar factoren van buitenaf geen invloed op kunnen uitoefenen, was schrijvers nu juist ingegeven door het weinig hoopgevende besef dat taal niet kan samenvallen met de werkelijkheid en deze daarom per definitie geweld aandoet, dat, om het anders uit te drukken, contingentie onherroepelijk leidt tot destructie. Het volgende citaat van Perec mag dan volledig uit het verband zijn gerukt van het ‘autobiografische’ boek W ou le souvenir d'enfance, het verwoordt niettemin deze zelfde gedachte die ook in La disparition in het geding is: [...] je sais que ce que je dis est blanc, est neutre, est signe une fois pour toutes d'un anéantissement une fois pour toutes. (W ou le souvenir d'enfance, p. 59) Uiteindelijk heeft de aanvankelijk hooguit speels aandoende vertakking van La disparition naar Der Erwählte ons op het spoor gezet van een aantal minder in het oog springende betekenislagen van de roman. Wie het boek niet enkel als gadget wenst te beschouwen en de moeite neemt het te lezen, leert het kennen als een buitengewoon veelzijdige roman die onderwerpen aan de orde stelt als Taal en Schrijverschap, maar ook, en daarmee onlosmakelijk verbonden: Leven, Dood en Vernietiging. Grote thema's waarmee Perec zich in zijn werk uitsluitend indirect inlaat, soms op uiterst vernuftige wijze, vaak met de wanhoop van de slappe lach. Immers, volgens het dictum van ‘Ramun Quayno’ die de ‘Scriptor’ ons in zijnpostscriptum nog als wijze raad meegeeft: L'on n'inscit pas pour assombrir la population. (La disparition, p. 312) | ||||||
Literatuur
Clemens Arts (1965) studeerde Frans en Italiaans in Utrecht en Bologna en was daarna verbonden aan de Vakgroep Frans in Leiden. Momenteel is hij werkzaam als vertaler en schrijft hij een proefschrift over de literaire groepen Oulipo en Tel Quel. |
|